Rb. Den Haag, 22-03-2021, nr. SGR 20/2554
ECLI:NL:RBDHA:2021:2997, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
22-03-2021
- Zaaknummer
SGR 20/2554
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:2997, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 22‑03‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:2567, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Bpm. Eiser heeft ter zake van de registratie van een BMW Coupé 435d xDrive M Sport (de auto) een bedrag van € 1.648 aan Bpm aangegeven. Eiser heeft de afschrijving bepaald op basis van een taxatie. Het bij de aangifte overgelegde taxatierapport vermeldt dat het een voertuig betreft met meer dan normale gebruiksschade. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto geraamd op € 1.490,50 negatief. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de inspecteur een hertaxatie verricht. De schade aan de auto was op dat moment helemaal hersteld en waren alleen nog de normale gebruikssporen te zien. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 38.160 op basis van de Xray koerslijst voor een margeauto. Aan eiser is vervolgens een naheffingsaanslag Bpm opgelegd. Eiser maakt in beroep niet aannemelijk dat sprake is van een schadeauto. Hij maakt evenmin aannemelijk dat de auto met een bedrag van € 10.000 in waarde is gedaald als gevolg van ex-schade. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/2554
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
22 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 maart 2020 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Namens eiser
is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] en
mr. [B].
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 18 april 2018 ter zake van de registratie van een BMW Coupé 435d xDrive M Sport (de auto) een bedrag van € 1.648 aan Bpm aangegeven. Datum eerste toelating van de auto is 15 maart 2016.
2. Eiser heeft de vermindering (afschrijving) als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet Bpm bepaald op basis van een taxatie. Het bij de aangifte overgelegde taxatierapport vermeldt dat het een voertuig betreft met meer dan normale gebruiksschade. Opname door de taxateur heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. In het taxatierapport is vermeld dat de auto schade heeft. De taxateur heeft de kosten van herstel van die schade gecalculeerd en als schade in het rapport opgenomen. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto geraamd op € 1.490,50 negatief. Dit bedrag heeft hij berekend door de handelsinkoopwaarde van een soortgelijke, in Nederland geregistreerde gebruikte personenauto in onbeschadigde staat (€ 41.209,42) te verminderen met het bedrag aan gecalculeerde schade (€ 42.699,92).
3. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de inspecteur eiser verzocht om de auto te tonen voor een hertaxatie. Eiser heeft de auto op 30 april 2018 getoond. De schade aan de auto was op dat moment helemaal hersteld en waren alleen nog de normale gebruikssporen te zien. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 8 mei 2018, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 38.160 op basis van de Xray koerslijst voor een margeauto.
4. Met dagtekening 26 juli 2019 is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 4.328 aan Bpm. Voorts is aan eiser een bedrag van € 88 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. In geschil is of het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is verder in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake was van een schadeauto en subsidiair of verweerder rekening had moeten houden met een blijvende waardedaling van de auto wegens ex-schade. Eiser stelt die waardedaling op € 10.000.
6. De naheffingsaanslag is gedagtekend 26 juli 2019. De bezwaartermijn eindigde dan op vrijdag 6 september 2019. Het bezwaarschrift is gedagtekend 4 september 2019 en is op
11 september 2019 door de belastingdienst ontvangen. Dat is binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Alsdan is het bezwaarschrift tijdig ingediend als het tijdig ter post is bezorgd. Nu verweerder de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden niet heeft overgelegd en aldus niet aan de hand van een datumstempel kan worden vastgesteld wanneer het bezwaarschrift ter post is bezorgd, geeft de rechtbank eiser het voordeel van de twijfel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift is dan tijdig ingediend. Het bezwaar is terecht ontvankelijk verklaard.
7. Vaststaat dat de schade aan de auto bij het tonen aan de DRZ op 30 april 2018 helemaal was hersteld. Eiser heeft dienaangaande gesteld dat hij op basis van artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm, gehouden was om de schade te herstellen vóór het doen van aangifte. Genoemd artikel bepaalt inderdaad dat indien een gebruikt motorrijtuig essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, de afschrijving op de auto pas wordt vastgesteld nadat deze gebreken zijn hersteld. Wat daar ook van zij, dat neemt niet weg dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er sprake was van schade en hoe groot die schade was. Eiser is met hetgeen hij heeft gesteld en de door hem overgelegde stukken daarin niet geslaagd. De door hem overgelegde facturen en offertes zijn, voor zover ze al leesbaar zijn, niet te herleiden tot de auto. De opname door de taxateur zou hebben plaatsgevonden op 28 maart 2018. Het overgelegde taxatierapport is evenwel van 31 maart 2020 en is dus kennelijk ruimschoots na de aangifte opgemaakt. Verder is vreemd dat in het taxatierapport onder de staat van de auto wordt vermeld dat de wielophanging, de stuurinrichting, de remmen, de motor, de versnellingsbak en de elektrische installatie voor zover waarneembaar in slechte staat zijn, maar vervolgens telkens daarachter wordt vermeld: “Geen bijzonderheden waargenomen.”. Eiser heeft geen aankoopbewijs overgelegd en hij heeft ook geen reparatiebonnen overgelegd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van schade en hoe groot die schade dan was.
8. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de auto met een bedrag van € 10.000 in waarde is gedaald als gevolg van ex-schade. Het door hem overgelegde taxatierapport vermeldt daar niets over en ook overigens wordt de gestelde waardevermindering door eiser niet onderbouwd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.