HR, 04-06-2019, nr. 17/04999
ECLI:NL:HR:2019:847
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-06-2019
- Zaaknummer
17/04999
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:847, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:588
ECLI:NL:PHR:2019:588, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:847
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, art. 2.C Opiumwet. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv. Verschoonbare termijnoverschrijding t.g.v. niet-naleving art. 51 (oud) Sv in e.a.? HR: art. 80a RO.
Partij(en)
4 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/04999
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 september 2017, nummer 21/005274-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van
art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, art. 2.C Opiumwet. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv. Verschoonbare termijnoverschrijding t.g.v. niet-naleving art. 51 (oud) Sv in e.a.? HR: art. 80a RO.
Nr. 17/04999 Zitting: 23 april 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 29 september 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans dat dit oordeel ontoereikend dat wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 augustus 2016 bij verstek veroordeeld. Door de raadsman van verdachte is op 27 september 2016 hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat hij, in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering, niet op de hoogte is gebracht van de zitting van zijn cliënt op 29 augustus 2016. Zodoende heeft hij pas op 27 september 2016 hoger beroep ingesteld. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het overschrijden van de termijn voor het instellen van hoger beroep om die reden verschoonbaar is, dat het vonnis van de politierechter door het hof vernietigd dient te worden en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank.
De dagvaarding in eerste aanleg is op 8 juni 2016 in persoon aan verdachte betekend. Derhalve moest verdachte, ingevolge artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk 12 september 2016, hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas op 27 september 2016 ingesteld.
Naar het oordeel van het hof maakt wat de raadsman heeft aangevoerd die termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.3.
In zijn arrest van 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:754, rov. 2.4 heeft de Hoge Raad beslist dat indien de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is betekend, de niet naleving van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, een termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar maakt. Dat betekent dat de omstandigheid dat aan de raadsman van de verdachte in strijd met art. 51 (oud) Sv geen afschrift van de dagvaarding in eerste aanleg is gezonden, niet eraan afdoet dat de verdachte ingevolge art. 408, lid 1 onder a, Sv niet kan worden ontvangen in het hoger beroep, als het hoger beroep niet binnen veertien dagen na de einduitspraak is ingesteld. Het oordeel van het hof is dus juist en behoeft geen nadere motivering.
2.4.
Het middel faalt en kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
3. Conclusie
3.1.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.2.
Op grond van het voorgaande is mijn conclusie dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO
niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG