NJB 2014/1280:Verjaring. Een in 1988 meerderjarig geworden dochter vordert van haar vader, toenmalig voogd, betaling van na afloop van het voogdijbewind door hem verzwegen, aan haar toekomende vermogensbestanddelen die ermee verband houden dat haar moeder in 1977 om het leven is gekomen bij de vliegramp op Tenerife. HR: 1. Verjaringstermijn. Verlenging. Overgangsrecht. De verjaringstermijn van de vorderingen van de dochter is niet krachtens art. 3:321 lid 1, aanhef en onder b en c, BW verlengd. 2. Devolutieve werking. Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep was het hof gehouden te beslissen op het beroep van de dochter op art. 3:321 lid 1, aanhef en onder f, BW. 3. Redelijkheid en billijkheid. De enkele omstandigheid dat het huidige stelsel van verjaring betrekkelijk kort geleden, na afweging van de voor- en nadelen daarvan tot stand is gekomen, kan niet de verwerping dragen van het betoog dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op verjaring in de weg staan