CRvB, 28-08-2013, nr. 12-3009 WW
ECLI:NL:CRVB:2013:1576
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-08-2013
- Zaaknummer
12-3009 WW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1576, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑08‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft met ingang van 11 april 2011 voor vier maanden het bedrag van de WW-uitkering van appellant met 25% verlaagd op de grond dat appellant in de periode van 3 januari 2011 tot en met 3 april 2011 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat appellant ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt, wordt onderschreven. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het verrichten van open sollicitaties en het inschrijven bij uitzendbureaus ook gelden als sollicitatieactiviteit, waarvan niet kan worden gezegd dat deze bij voorbaat kansloos en dus zinloos zijn. Het Uwv was dan ook gehouden om appellant een maatregel op te leggen. Ten aanzien van de zwaarte van de maatregel zijn partijen het ter zitting van de Raad over eens geworden dat in het geval van appellant sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Gelet hierop kan de door het Uwv opgelegde standaardverlaging van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden niet in stand blijven.
12/3009 WW
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2012, 11/4106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Voor appellant ismr. Van Ingen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 3 januari 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 26 januari 2011 heeft een werkcoach van het Uwv met appellant gesproken over zijn sollicitatieactiviteiten, die toen als voldoende werden beschouwd; afgesproken werd: “klant gaat op dezelfde wijze verder”.
1.2. Op 26 april 2011 is appellant uitgenodigd voor een evaluatiegesprek en is aan het Uwv een kopie gezonden van een zogenoemde kennisgeving van een e-coach van WERKbedrijf De Liemers. In de kennisgeving is geconstateerd (i) dat appellant in zijn zogenoemde werk@map in dertien weken negen sollicitaties heeft opgegeven, (ii) dat appellant op 6 april 2011 via een bericht in zijn werk@map is verzocht voor 13 april 2011 zijn sollicitaties tot aan april nog met minimaal vier sollicitaties aan te vullen, en (iii) dat appellant niet heeft gereageerd en geen aanvullend overzicht heeft verstrekt.
1.3. Bij besluit van 29 april 2011 heeft het Uwv met ingang van 11 april 2011 voor vier maanden het bedrag van de WW-uitkering van appellant met 25% verlaagd op de grond dat appellant in de periode van 3 januari 2011 tot en met 3 april 2011 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
1.4. Bij besluit van 30 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is er in verband met het rechtszekerheidsbeginsel reden om de periode tot 26 januari 2011 niet in de beoordeling te betrekken en moet worden beoordeeld of appellant in de periode van tien weken van 26 januari 2011 tot en met 6 april 2011 aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. In die periode zijn acht sollicitatieactiviteiten verricht. Dat is minder dan gemiddeld een sollicitatie per week, zodat in die periode volgens het Uwv niet aan de sollicitatieplicht is voldaan. De door appellant gememoreerde (eventuele) communicatiestoornis na 6 april 2011 tussen appellant en de coach heeft het Uwv niet tot een ander oordeel gebracht. De sollicitatieactiviteiten in de periode van 30 april 2011 tot 12 mei 2011 betreffen een periode na de datum van het primaire besluit en zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht geoordeeld dat appellant in de hier in geding zijnde periode zijn sollicitatieverplichting niet is na gekomen. Er is volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het Uwv wegens verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de maatregel had moeten matigen.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij wel voldoende heeft gesolliciteerd en, voor zover dit niet het geval is, dat dit hem niet verweten kan worden, omdat er weinig mogelijkheden waren om voldoende sollicitaties te verrichten en omdat de werkcoach hem op 26 januari 2011 had meegedeeld dat hij op dezelfde wijze verder mocht gaan. Volgens appellant mocht hij erop vertrouwen dat als hij te weinig zou solliciteren, hem hiervan geen verwijt gemaakt kon worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is de werknemer verplicht te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht arbeid te verkrijgen. In een bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW 2009 is als uitgangspunt opgenomen dat de werknemer gemiddeld één keer per week dient te solliciteren wanneer tijdens de werkloosheid geen afspraken zijn gemaakt over de invulling van de sollicitatieplicht. Dit uitgangspunt is in lijn met de op dit punt gevormde vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 25 januari 2006, LJN AV1635).
4.2.
Appellant heeft volgens een in de werk@map geplaatst overzicht tijdens de door het Uwv beoordeelde periode in de weken 4 en 14 van 2011 twee sollicitaties verricht, in de weken 5, 6, 8 en 13 telkens één sollicitatie verricht en in de overige vier weken niet gesolliciteerd. Van andere concrete en verifieerbare sollicitatie-activiteiten in de periode van 26 januari tot en met 6 april 2011 is niet gebleken. De conclusie is dan ook dat appellant in de door het Uwv beoordeelde periode onvoldoende sollicitatie-activiteiten heeft verricht.
4.3.
Het Uwv was in het kader van de heroverweging van het bezwaar van appellant niet gehouden om in zijn besluitvorming ook sollicitatie-activiteiten van appellant te betrekken van na 6 april 2011, de dag waarop die activiteiten zijn gecontroleerd en appellant de gelegenheid was geboden het overzicht van zijn sollicitatie-activiteiten aan te vullen met eventuele andere, nog niet opgegeven, sollicitaties die hij tot aan april had verricht. De stellingen van appellant dat op 26 april 2011 vanwege het Uwv de indruk is gewekt dat hij tot 12 mei 2011 de mogelijkheid had om het geconstateerde gebrek te herstellen, en dat hij erop mocht vertrouwen bij voldoende sollicitatieactiviteiten tot 12 mei 2011 geen maatregel zou worden opgelegd, missen feitelijke grondslag.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat appellant ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt, wordt onderschreven. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het verrichten van open sollicitaties en het inschrijven bij uitzendbureaus ook gelden als sollicitatieactiviteit, waarvan niet kan worden gezegd dat deze bij voorbaat kansloos en dus zinloos zijn. Het Uwv was dan ook gehouden om appellant een maatregel op te leggen.
4.5.
Ten aanzien van de zwaarte van de maatregel zijn partijen het ter zitting van de Raad over eens geworden dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder het door de werkcoach op 26 januari 2011 met appellant besprokene, in het geval van appellant sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Gelet hierop kan de door het Uwv opgelegde standaardverlaging van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.
5.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat aanleiding. De voor in bezwaar, beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand te vergoeden kosten worden begroot op € 2.360,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2011;
- verlaagt het bedrag van de WW-uitkering van appellant met vijftien procent gedurende vier maanden, te rekenen vanaf 11 april 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 augustus 2011;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.360,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D. Heeremans
EH