type: Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.coll: BB
Rb. Amsterdam, 08-11-2017, nr. KG ZA 17-1137
ECLI:NL:RBAMS:2017:8188
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
08-11-2017
- Zaaknummer
KG ZA 17-1137
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:8188, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 08‑11‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JBP 2018/18 met annotatie van I. Koetsenruijter, S. Huting
Module Privacy & AVG 2020/3412
Uitspraak 08‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Contactverbod voor gezinsmanager Jeugdbescherming Amsterdam, wegens schending geheimhoudings- en privacybeschermingsverplichtingen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/637036 / KG ZA 17-1137 CB/MB
Vonnis in kort geding van 8 november 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 20 oktober 2017,
advocaat mr. M. Stiebner Bergman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Y.M. van Vliet te Amsterdam.
Partijen zullen hierna JBRA en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Ter zitting van 25 oktober 2017 heeft JBRA gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht en JBRA heeft ter zitting als aanvullende productie de bijlage bij de als productie 15 overgelegde e-mail in het geding gebracht, aangezien die bij de aanvankelijk ingediende producties abusievelijk ontbrak. JBRA heeft verder ter zitting verzocht haar eis te mogen wijzigen, in die zin dat zij het gevorderde straatverbod nader wenste te concretiseren. [gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Omdat de eiswijziging inhield dat [gedaagde] zich op en rond ongeveer twaalf adressen in Amsterdam niet zou mogen bevinden, is het bezwaar van [gedaagde] gehonoreerd; JBRA had de vordering in een eerder stadium kunnen concretiseren en [gedaagde] heeft, nu dat niet is gebeurd, onvoldoende tijd gehad om zich hiertegen te verweren, terwijl zij in Amsterdam woont en dus een groot belang heeft zich daar vrijelijk te verplaatsen. Beslist zal daarom worden op basis van de oorspronkelijke vordering in de betekende dagvaarding.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. [gedaagde] heeft toegezegd in ieder geval tot aan de vonnisdatum geen contact te zullen opnemen met personen die in relatie staan tot de caseload van haar werkzaamheden als gezinsmanager bij JBRA (waaronder in de eerste plaats daartoe behorende ouders en kinderen).
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de zijde van JBRA: [naam 1] , [naam 2] (teammanager van het team van JBRA waarin [gedaagde] werkzaam was, hierna: [naam 2] ) en mr. Stiebner Bergman;
- aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] en mr. Van Vliet, met dien verstande dat [gedaagde] de zitting, zoals vooraf aangekondigd, voortijdig heeft verlaten, wegens verplichtingen elders.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is vanaf 1 januari 2013 bij JBRA in dienst, in de functie van gezinsmanager. In haar schriftelijke arbeidsovereenkomst staat onder meer:
“Artikel 16
De werknemer verklaart dat hij/zij slechts kennis neemt van de bij JBRA beschikbare informatie, voor zover hij/zij deze informatie nodig heeft om zijn/haar werkzaamheden uit te voeren en dat wat hij/zij bij JBRA bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden te weten zal komen, tegenover derden strikt geheim zal houden. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband.”
2.2.
[gedaagde] is eind 2015/begin 2016 uitgevallen wegens ziekte. Zij was in 2017 bezig met een reïntegratietraject, waarbij zij op 7 augustus 2017 (na haar vakantie) weer gedurende 32 uur per week werkzaam was, zij het met een beperkte caseload, waardoor er door haar 3 gezinnen werden begeleid.
2.3.
Op 28 augustus 2017 heeft [gedaagde] een e-mail verzonden aan een medewerker van JBRA (de gedragsdeskundige [naam 3] ), met CC aan twee andere mensen uit de organisatie en aan 16 mensen daarbuiten (onder wie haar kinderen, vrienden en familieleden), met als bijlage een compleet niet-geanonimiseerd rapport van het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) met medische en strafrechtelijke informatie over (met name) de moeder en een zoontje van een onder haar hoede staand gezin. [gedaagde] had dit rapport opgevraagd bij de Reclassering.
In de e-mail staat onder meer:
“NB Het document dat hierin hangt is alleen voor [naam 3] (…). Het is een vertrouwelijk document in een complexe casus uit mijn caseload. Ik vertrouw op jullie integriteit dat jullie het document niet zullen openen. Ik weet dat ik beter een algemene mail zonder zo’n document erin had kunnen sturen wellicht.”
2.4.
Naar aanleiding van de onder 2.3 genoemde e-mail heeft JBRA [gedaagde] op 28 augustus 2017 later op de dag geschorst. Dit is diezelfde dag schriftelijk aan haar bevestigd.
2.5.
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft JBRA [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op 6 september 2017. In deze brief staat onder meer:
“Deze schorsing is voor de duur van twee weken, derhalve tot en met 12 september a.s. Uw werkzaamheden zijn derhalve per ingang van uw schorsing direct door collegae overgenomen. Wij instrueren u hierbij om tot nader order op geen enkele wijze contact te hebben c.q. op te nemen met de gezinnen die onder uw hoede stonden, collega’s en/of ketenpartners of andere derden.”
2.6.
Op 1 september 2017 heeft [gedaagde] een zorgmelding gedaan aan Veilig Thuis betreffende een gezin uit haar voormalige caseload.
2.7.
Op 4 september 2017 heeft [gedaagde] een e-mail gezonden aan haar leidinggevenden, met een kopie naar het e-mailadres van de FNV. Daarin staat onder meer: “Ik wil graag meewerken aan mondelinge overdracht van de info in mijn hoofd die ik door tijdgebrek en tijdsdruk nog niet in de 3 PvA’s (…) heb kunnen zetten. Dit wil ik graag mondeling doen (…).”
2.8.
Op 5 september 2017 heeft [gedaagde] een mail gestuurd aan drie medewerkers van JBRA en vier personen buiten JBRA, met onder meer de volgende tekst:
“Als ik jullie (…) goed begrijp (…) is het doel van ons gesprek morgen om mij de kans te geven mijn verhaal te doen over het waarom van mijn bommetje en het risico dat ik daarmee willens en wetens nam om een vertrouwelijk onderzoeksrapport en twee andere vertrouwelijke documenten (…) heb gedeeld (…) met een reeks mensen binnen en buiten onze organisatie die deze rapporten niet onder ogen en niet in handen hadden mogen krijgen.”
2.9.
Op 6 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden van JBRA met [gedaagde] en bij brief van 8 september 2017 is zij op staande voet ontslagen vanwege het verzenden van de onder 2.3. genoemde e-mail met bijlage.De brief bevat verder onder meer de volgende passage:
“Jij hebt aangegeven dat jij nog cruciale informatie voor een correcte hulpverlening in jouw bezit (hoofd) hebt t.a.v. drie gezinnen uit jouw caseload. Inmiddels zijn deze gezinnen overgedragen en is deze overdracht niet meer nodig.
Volledigheidshalve wijzen wij er nog op dat jouw postcontractuele verplichtingen, waaronder in ieder geval het geheimhoudingsbeding, uiteraard ook na het ontslag op staande voet onverminderd van kracht blijven en dat schending van een geheim uit hoofde van jouw ambt, beroep, of wettelijk voorschrift, strafbaar is. Terzake behoudt Jeugdbescherming zich dan ook alle rechten voor.”
2.10.
Op 14 september 2017 heeft [gedaagde] gesproken met de vader van een gezin uit haar caseload, in een café waar deze vader werkzaam was.
2.11.
Bij brief van 15 september 2017 heeft (mr. B.F. van der Hulst van de FNV namens) [gedaagde] tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd en zich beschikbaar verklaard voor het verrichten van haar werkzaamheden. Inmiddels loopt een ontslagprocedure bij de kantonrechter van deze rechtbank.
2.12.
Volgens een schriftelijke verklaring van [gedaagde] teammanager [naam 2] heeft de bij 2.10 genoemde man hem telefonisch meegedeeld een klacht over [gedaagde] te willen indienen. Verder staat in deze verklaring onder meer dat [naam 2] op
26 september 2017 heeft vernomen dat [gedaagde] de moeder van een gezin (op de instroomlijst van JBRA) berichten heeft gestuurd over haar situatie; dat hij heeft vernomen dat [gedaagde] op 26 september 2017 is binnengelopen bij een training die ouders van een gezin uit de voormalige caseload van [gedaagde] op dat moment volgden; dat [gedaagde] op 3 oktober 2017 het zoontje uit het NIFP rapport op school heeft opgezocht en hem een cadeautje heeft gegeven; dat hij op 9 oktober 2017 is gebeld door een moeder van een gezin waarbij [gedaagde] op 8 oktober 2017 op de stoep stond, met een tas met cadeautjes voor de kinderen, dat daarin ook briefjes zaten met onder meer een adres van een ander gezin, dat [gedaagde] heeft meegedeeld ontslagen te zijn en dat de desbetreffende moeder vertelde dat ze erg geschrokken was door het voorval en de tas met cadeautjes heeft weggegooid.
2.13.
Onder de gedingstukken (productie 17 van JBRA) bevindt zich een geanonimiseerde e-mail van 17 oktober 2017, volgens JBRA afkomstig van een vader uit een van de gezinnen die onder de bescherming van JBRA vallen, waarin onder meer staat:
“Gisteren ben ik lastig gevallen door mevrouw [gedaagde] . Zij vond het nodig om allerlei kranten artikelen over sexueel misbruik in de vorm van links door te sturen per sms.”
3. Het geschil
3.1.
JBRA vordert, samengevat:
( i) [gedaagde] te verbieden het geheimhoudingsbeding uit haar arbeidsovereenkomst te schenden;
(ii) haar te verbieden informatie te verspreiden over gezinnen, (voormalig) collega’s en/of ketenpartners;
(iii) haar een contactverbod op te leggen met betrekking tot gezinnen (voormalig) collega’s en/of ketenpartners;
(iv) haar te verbieden om zich te bevinden binnen een straal van 25 meter van bepaalde woon- en werkadressen en schooladressen van (werknemers van) JBRA en van voormalige cliënten van JBRA /(leden van de) gezinnen die vallen onder de voormalige caseload van [gedaagde] ;
( v) haar te verbieden om zich negatief in de ruimste zin en in welke context dan ook uit te laten over JBRA, haar medewerkers en voormalig cliënten/leden van gezinnen waarmee [gedaagde] uit hoofde van haar werkzaamheden voor JBRA in aanraking is gekomen en/of ketenpartners van JBRA;
Dit alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de door JBRA gemaakte advocatenkosten van € 18.095,-, de deurwaarderskosten en de overige proceskosten.
3.2.
JBRA heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] onzorgvuldig en onrechtmatig handelt door haar geheimhoudingsbeding te overtreden en door ook na haar schorsing en ontslag contact te blijven zoeken met cliënten van JBRA en daarmee hun privacy te schenden, ondanks de uitdrukkelijke instructie om dat niet te doen. [gedaagde] overtreedt met haar gedrag de toepasselijke regelgeving en privacyprotocollen. Het vertrouwelijk blijven van gegevens en het beschermen van de pricavy is essentieel voor JBRA om haar taken goed te kunnen vervullen ten behoeve van (met name) kwetsbare kinderen. JBRA lijdt schade door het handelen van [gedaagde] , omdat de hulpverlening wordt bemoeilijkt en omdat haar reputatie zo wordt aangetast, aldus, samengevat JBRA.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft allereerst betwist dat JBRA bij haar vorderingen een spoedeisend belang heeft. Dat verweer wordt verworpen. JBRA heeft zich ter onderbouwing van haar vorderingen beroepen op een aantal (zeer) recente gebeurtenissen. Als daarbij sprake is van onrechtmatige gedragingen, heeft JBRA er belang bij dat daaraan zo spoedig mogelijk een einde komt. Daarmee is haar spoedeisend belang gegeven.
4.2.
[gedaagde] heeft erkend het NIFP rapport onder een aantal derden te hebben verspreid, terwijl dit een vertrouwelijk rapport betrof. Naar haar mening heeft dat niet tot schade geleid, aangezien zij de aangeschrevenen heeft verzocht het niet te openen en een medewerker van JBRA hen diezelfde dag heeft gevraagd de bijlage te vernietigen. Ook als dat het geval is, neemt dit niet weg dat de verspreiding van het rapport, een ernstige schending van het geheimhoudingsbeding en de toepasselijke privacyprotocollen is geweest. Uit de meegezonden e-mail komt ook naar voren dat [gedaagde] dit ‘willens en wetens’ heeft gedaan. Aannemelijk is dat deze handelwijze van [gedaagde] haar valt aan te rekenen en schadelijk was en is voor JBRA.
4.3.
Verder is niet in geschil dat [gedaagde] na haar schorsing en haar ontslag, ondanks de instructie van JBRA om dat niet te doen, contact heeft gehad met leden van tot haar (voormalige) caseload behorende gezinnen. Zij heeft niet betwist dat zij op 14 september 2017 in een café heeft gesproken met een vader uit een dergelijk gezin, dat zij op 3 oktober 2017 de school van een jongetje uit een ander gezin heeft bezocht om hem een cadeautje te geven, dat zij op 8 oktober 2017 bij een ander gezin langs is gegaan met een tas met cadeautjes en dat zij op 17 oktober 2017 aan een vader uit een bij JBRA betrokken gezin een of meer krantenartikel(en) heeft gezonden over seksueel misbruik. Ook de andere door JBRA bij de feiten vermelde voorvallen heeft zij niet, althans onvoldoende, betwist. JBRA heeft terecht gesteld dat zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende instructies en (wederom) de privacy van de desbetreffende cliënten heeft aangetast. Dat zij de vader in het café bij toeval tegen kwam, dat zij wellicht goede bedoelingen had met het overhandigen van de cadeautjes en dat zij betwist dat gegevens over een ander gezin zich in de tas met die cadeautjes bevonden, doet daar niet aan af. Voor zover [gedaagde] heeft bepleit dat zij wel moest doen wat zij heeft gedaan, om te voorkomen dat er kinderen acuut gevaar liepen, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt.
Ook de omstandigheid dat [gedaagde] nog in haar hoofd zittende informatie (mondeling) wilde overdragen en haar persoonlijke situatie vormen geen rechtvaardiging van haar handelwijze.
Het verzenden van onder haar geheimhoudingsplicht vallende gegevens naar derden
en het na haar schorsing en ontslag tegen de instructies van JBRA in contact zoeken met betrokken gezinnen passen een professionele gezinsmanager niet en leveren een ernstige schending van de op [gedaagde] rustende geheimhoudings- en privacybeschermingsverplichtingen op.
4.4.
JBRA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de handelwijze van [gedaagde] schade lijdt, in de vorm van reputatieschade en doordat de hulpverlening aan de betrokken gezinnen ernstig wordt bemoeilijkt als [gedaagde] zich ondanks haar ontslag tot hen blijft wenden, daarbij mogelijk ook tegenstrijdig handelend aan de door nieuwe gezinsmanagers uitgezette lijnen, zoals [naam 2] ter zitting nader heeft toegelicht. Voor een contactverbod en een verbod tot het overtreden van haar geheimhoudingbeding bestaat dan ook voldoende grond. De verboden zullen worden beperkt zoals hierna in het dictum vermeld, aangezien voor verdergaande maatregelen vooralsnog geen aanleiding is.
4.5.
[gedaagde] heeft weliswaar toegezegd zich (voortaan) te zullen houden aan haar geheimhoudingsbeding en voorlopig geen contact te zullen opnemen met voormalige cliënten en relaties van JBRA, maar vanwege de recente gebeurtenissen bestaat voldoende aanleiding om aan de op te leggen verboden een dwangsom te verbinden. Deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in het dictum vermeld. [gedaagde] hoeft daarvan geen hinder te ondervinden, indien zij zich aan de verboden houdt. Het contactverbod zal in duur worden beperkt tot twaalf maanden na de betekening van dit vonnis, omdat daarmee aan de belangen van beide partijen in voldoende mate tegemoet wordt gekomen. Mocht de bij de kantonrechter aanhangige procedure ertoe leiden dat het ontslag van [gedaagde] wordt teruggedraaid, waarop in dit kort geding niet vooruit zal worden gelopen, dan zullen partijen met elkaar in overleg moeten treden om eventuele obstakels die het contactverbod met zich brengt uit de weg te ruimen.
4.6.
Met betrekking tot het verbod om zich negatief uit te laten over JBRA, haar medewerkers, cliënten en/of ketenpartners heeft [gedaagde] meegedeeld zich daaraan te refereren voor de duur van de ontslagprocedure. Dit verbod zal worden toegewezen voor zover het uitingen betreft die te maken hebben met gezinnen behorend tot de voormalige caseload van JBRA en eveneens voor de duur van twaalf maanden. Een verdergaand verbod, zoals gevorderd, zou te zeer een aantasting vormen van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] en daarvoor bestaat vooralsnog geen aanleiding.
4.7.
Met betrekking tot het gevorderde verbod zich te begeven binnen een straal van 25 meter van de woon- werk- en schooladressen van betrokken gezinnen, (ex-) collega’s geldt dat dit een vergaande beperking zou vormen van het recht van [gedaagde] om zich vrijelijk te bewegen en te verplaatsen, temeer daar het adressen in Amsterdam betreft, waar [gedaagde] zelf woont en werkte. Voorshands bestaat voor een zodanig verbod, naast het op te leggen contactverbod op grond waarvan het niet is toegestaan de betrokkenen te benaderen en/of op school, werk of thuis op te zoeken, onvoldoende grond. Daar komt bij dat het zodanig ruim is geformuleerd, dat niet op voorhand duidelijk is welke adressen het precies betreft en om die reden ook moeilijk te handhaven zal zijn. Dit onderdeel van de vorderingen wordt daarom afgewezen.
4.8.
Ook voor toewijzing van de volledige advocatenkosten van JBRA is in dit kort geding geen plaats. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat uit de door JBRA in het geding gebrachte specificatie blijkt dat een deel van de werkzaamheden betrekking heeft op de ontslagzaak en niet op dit kort geding. Daarnaast is de handelwijze van [gedaagde] onvoldoende als grondslag om van de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling af te wijken. Dit geldt ook voor de gevorderde deurwaarderskosten, die bovendien niet nader zijn gespecificeerd. [gedaagde] zal dus, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de forfaitaire proceskosten gevallen aan de zijde van JBRA.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] – waarbij de verboden onder C. en D. gelden voor de duur van twaalf maanden na de betekening van dit vonnis – om:
A. in strijd te handelen met het geheimhoudingsbeding uit haar arbeidsovereenkomst;
B. informatie te verspreiden over gezinnen, (voormalig) collega’s en/of ketenpartners van JBRA, voor zover dat valt onder haar geheimhoudingsplicht uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst;
C. contact op te nemen met (voormalige) cliënten/leden van gezinnen waarbij JBRA betrokken is en/of met (voormalige) collega’s en/of ketenpartners van JBRA en/of betrokken derden, voor zover dit te maken heeft met de voormalige caseload van [gedaagde] bij JBRA;
D. zich negatief uit te laten over JBRA, haar medewerkers en cliënten/leden van gezinnen en/of ketenpartners voor zover het uitingen betreft die te maken hebben met gezinnen behorend tot de voormalige caseload van [gedaagde] bij JBRA;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij in strijd handelt met één of meer van de onder 5.1 genoemde verboden, te vermeerderen met € 100,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van JBRA begroot op:
– € 80,42 € 80,42 aan explootkosten,
– € 80,42 € 618,- aan griffierecht en
– € 80,42 € 816,- aan salaris advocaat;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2017