CBb, 19-03-2018, nr. 16/991
ECLI:NL:CBB:2018:121
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
19-03-2018
- Zaaknummer
16/991
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2018:121, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19‑03‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid beroep. BV is na instellen beroep ontbonden en opgehouden te bestaan. Beroep niet ontvankelijk wegens verval van procesbelang
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 16/991
27381
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2018 in de zaak tussen
de voormalige besloten vennootschap Rubicon River B.V., te Almere, appellante
(gemachtigde: M.D.P. Simons),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigde: mr. W.C.M. Niekus).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante op grond van de Subsidieregeling sterktes in innovatie, hoofdstuk 1c. MKB innovatiestimulering in de topsectoren (Subsidieregeling) verleende subsidie vastgesteld op nihil en het reeds aan appellante betaalde voorschot van € 45.000 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 26 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 november 2017 heeft mevrouw [naam] , in de hoedanigheid van bewaarder van de boeken en bescheiden van appellante, het College laten weten dat appellante per 1 mei 2017 wegens gebrek aan baten is ontbonden. Bij brief van 29 november 2017 heeft mevrouw [naam] een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017.
Appellante was, zoals tevoren was bericht, niet vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt het College als volgt.
1.1
Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (Handelsregister) blijkt dat Rubicon River B.V. op 1 mei 2017 is ontbonden door een besluit van de algemene vergadering en dat de liquidatie op 1 mei 2017 is beëindigd. Appellante is per 19 mei 2017 uit het Handelsregister uitgeschreven met de opmerking ‘geen bekende baten meer aanwezig bij rechtspersoon’. In de door mevrouw [naam] overgelegde notulen van de algemene vergadering van 1 mei 2017 van Rubicon River B.V. is vermeld dat in de vennootschap geen activa en passiva aanwezig zijn en dat door de aandeelhouder tot ontbinding van de vennootschap is besloten wegens gebrek aan baten.
1.2
Ingevolge artikel 2:19, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een rechtspersoon ontbonden door een besluit van de algemene vergadering tenzij in de statuten anders is voorzien.
Ingevolge het vierde lid houdt de rechtspersoon op te bestaan, indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven.
Ingevolge het vijfde lid blijft de rechtspersoon na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van hem uitgaan, moet aan zijn naam worden toegevoegd: in liquidatie.
Ingevolge artikel 2:23c, eerste lid, van het BW kan de rechtbank, indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.
1.3
Appellante is op 1 mei 2017 ontbonden door een besluit van de algemene vergadering als bedoeld in artikel 2:19, eerste lid aanhef en onder a, van het BW. Aangezien appellante blijkens dit besluit op het tijdstip van ontbinding geen baten meer had, is appellante ingevolge artikel 2:19, vierde lid, van het BW op dat moment opgehouden te bestaan. Niet gebleken is dat een verzoek tot heropening van de vereffening op grond van artikel 2:23c, eerste lid, van het BW is gedaan, ook niet in verband met de onderhavige procedure.
1.4
Uit het voorgaande volgt dat appellante na ontbinding niet meer is blijven voortbestaan. Gelet daarop is het College van oordeel dat het belang bij de voortzetting van het beroep is komen te vervallen.
2.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. T. Pavićević en mr. W. den Ouden, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op19 maart 2018.
w.g. R.R. Winter w.g. A. Graefe