NJ 1916, p. 586
Positie van den onderhuurder bij beëindiging der huur na faillissement van den huurder. Vordering tot ontruiming.
HR 20-04-1916, ECLI:NL:HR:1916:28
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 april 1916
- Magistraten
Voorzitter; Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman., Raden: Mrs. A. J. L. Nijpels, J. A. A. Bosch, A. Fentener van Vlissingen en A. P. L. Nelissen.
- Zaaknummer
[20041916/NJ_1916,_p._586]
- Conclusie
Mr. Tak
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS147857:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1916:28, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑04‑1916
- Wetingang
(BW art. 1595.)
Essentie
Positie van den onderhuurder bij beëindiging der huur na faillissement van den huurder. Vordering tot ontruiming.
Samenvatting
Voor den onderhuurder vloeien uit de overeenkomst van onderhuur geen rechten voort tegenover den oorspr. verhuurder.
Het recht van den onderhuurder ten aanzien van het verhuurde goed eindigt met het recht van den huurder (i. c. tengevolge van opzegging der huur door den curator in het faillissement van den huurder, art. 39 F. W.).
Uit kracht van een vonnis tegen den huurder uitgesproken kan de onderhuurder met al de zijnen en het -zijne van het gehuurde worden verwijderd. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.