Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 22 oktober 2010, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.
HR, 11-02-2011, nr. 10/04612
ECLI:NL:HR:2011:BO7091
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-02-2011
- Zaaknummer
10/04612
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BO7091
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO7091, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO7091
ECLI:NL:PHR:2011:BO7091, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO7091
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2011
11 februari 2011
Eerste Kamer
10/04612
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 07/523 R van de rechtbank Groningen van 3 september 2010,
b. het arrest in de zaak 200.073.452 van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.
Conclusie 10‑12‑2010
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
(hierna: [verzoeker])
Verkorte conclusie
1.1
Bij vonnis van 3 september 2010 heeft de rechtbank Groningen op voordracht van de rechter-commissaris de sinds 4 september 2007 op [verzoeker] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd — kort gezegd — omdat naar het oordeel van de rechtbank [verzoeker] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
1.2
[Verzoeker] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Het hof heeft de zaak ter zitting van 6 oktober 2010 inhoudelijk behandeld. [Verzoeker] is niet verschenen. Bij arrest van 14 oktober 2010 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.3
Tegen dit arrest heeft [verzoeker] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Het verzoekschrift bevat twee cassatiemiddelen.
Middel 1 is gericht tegen rov. 4 waarin het hof heeft overwogen dat de raadsheer van [verzoeker] op de zitting heeft erkend dat [verzoeker] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De raadsman heeft het hof om die reden het verzoek om te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten onrechte door de rechtbank Groningen is beëindigd ingetrokken. Het middel klaagt dat de redenering van het hof onbegrijpelijk is. Het hof heeft in haar oordeel onvoldoende rekening gehouden met de gronden van het hoger beroep van 9 september 2010 en heeft ten onrechte de raadsman gevolgd bij de mondelinge behandeling zonder dat [verzoeker] hierbij aanwezig was. [Verzoeker] is het niet eens met het door de raadsman aangevoerde tijdens de mondelinge behandeling.
1.5
Het middel faalt. De raadsman van [verzoeker] heeft ter zitting het verzoek aan het hof om te bepalen dat de schuldsaneringsregeling door de rechtbank ten onrechte is beëindigd, ingetrokken. Daardoor hoefde het hof de gronden niet meer te behandelen en blijft het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen in stand. Dat [verzoeker] niet de intentie heeft gehad om het verzoek in te trekken speelt tussen de raadsman en [verzoeker]. Nu [verzoeker] zelf niet op de zitting aanwezig was, mocht het hof afgaan op de uitlatingen van de raadsman ter zitting. Het oordeel van het hof is dan ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Bovendien blijkt uit het verslag van de bewindvoerder van 27 september 2010 dat [verzoeker] geen bijdrage meer betaalde aan de schuldsaneringsregeling en zijn schulden — anders dan de raadsman in zijn beroepschrift had aangegeven — zijn verhoogd. Daar komt bij dat uit het verslag van de bewindvoerder blijkt dat [verzoeker] vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en tevens de sollicitatieplicht niet is nagekomen. Ondanks dat [verzoeker] duidelijk op zijn verplichtingen is gewezen, heeft hij nagelaten de verplichtingen uit de WSNP te voldoen.
1.6
Middel 2 is gericht tegen rov. 5 waarin het hof heeft geoordeeld dat het hof met de bewindvoerder van oordeel is dat er geen mogelijkheden zijn om gedurende een eventuele maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling de achterstand in de boedelafdracht kan worden ingelopen en de nieuwe schulden af te lossen. Het middel klaagt dat het hof ongemotiveerd aan het verzoek tot verlenging van de termijn voorbij is gegaan.
1.7
Het middel faalt. Het hof heeft in rov. 3 de maatstaf aangegeven. Het hof heeft overwogen dat:
‘In geval van een toerekenbare tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft (artikel 354, tweede lid Fw).’
1.8
In rov. 4 heeft het hof geconstateerd dat de raadsman het hoger beroep terzake van het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, heeft ingetrokken. Daarmee blijft het oordeel van de rechtbank in stand. Het hof kon daardoor enkel nog een beslissing nemen ten aanzien van het verzoek om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Gezien de achterstand op de boedelrekening en de hoogte van de nieuwe schulden is het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat met een maandelijkse extra betaling van € 60,- [verzoeker] gedurende een maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling deze schulden niet in kan lopen en kan aflossen.
2. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2010