ABRvS, 03-07-2024, nr. 202303230/1/V1
ECLI:NL:RVS:2024:2642, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-07-2024
- Zaaknummer
202303230/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2024:2642, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑07‑2024; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:18197, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 03‑07‑2024
Inhoudsindicatie
De vreemdeling en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Bij uitspraak van 28 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt. In deze uitspraak verduidelijkt de Afdeling op welk moment die beslistermijn ingaat bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om verlening van een mvv voor nareis (nareisaanvraag).
202303230/1/V1.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 april 2023 in zaak nr. NL23.3224 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 28 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt, en aan de vreemdeling en referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en referent hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaken nrs. 202305953/1/V1 en 202306543/1/V1, ter zitting behandeld op 29 april 2024, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.D. Schreuder, mr. E. Slutzky en mr. S.O. Naarendorp, en de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. F. Engelbertink, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit stelt de bestuursrechter (hierna: de rechter) een nadere beslistermijn binnen welke de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. In deze uitspraak verduidelijkt de Afdeling op welk moment die beslistermijn ingaat bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om verlening van een mvv voor nareis (hierna: een nareisaanvraag).
Voorliggende zaak
1.1. De vreemdeling beoogt verblijf bij haar echtgenoot, referent. Referent heeft voor haar en zijn vier minderjarige kinderen een nareisaanvraag ingediend op 15 juni 2022. Op 11 januari 2023 hebben de vreemdeling en referent een ingebrekestelling aan de staatssecretaris gestuurd. Vervolgens hebben zij op 1 februari 2023 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank vond een beslistermijn van zestien weken redelijk. Zij heeft deze termijn in laten gaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling door de staatssecretaris, omdat hij toen al wist dat hij te laat was met het nemen van een besluit. Dit betekent dat hij na de uitspraak nog twee weken had om alsnog een besluit bekend te maken.
Ingang beslistermijn
2. De staatssecretaris richt zijn grieven tegen het oordeel van de rechtbank onder 6 dat hij uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Volgens de staatssecretaris gaat de beslistermijn in op de dag na verzending van de uitspraak. Door de beslistermijn in te laten gaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling, heeft de rechtbank ten onrechte feitelijk geen toepassing gegeven aan de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
2.1. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit heeft bekendgemaakt, bepaalt de rechter op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. De rechter kan ingevolge het derde lid in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit.
2.2. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank de beslistermijn ten onrechte heeft laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling. Uit artikel 8:55d, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechter een termijn stelt vanaf de dag na verzending van de uitspraak, ook als hij een termijn als bedoeld in het derde lid stelt. Het ter zitting gevoerde betoog van de vreemdeling en referent dat zittingsplaatsen van de rechtbank vaak lang over de behandeling van beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een nareisaanvraag doen en het daarom niet onredelijk is om aan te sluiten bij een eerder tijdstip, slaagt niet. De rechter moet bij het bepalen van een beslistermijn in een individueel geval rekening houden met de tijd die de staatssecretaris al heeft gehad om een besluit te nemen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, onder 24, waarin zij een beslistermijn stelt van ten minste zes weken na de uitspraak, onder meer rekening houdend met de tijd die is verstreken na het verweerschrift. Dit laat echter onverlet dat, als de rechter tot een termijn komt die hij passend acht, die termijn ingaat op de dag na verzending van de uitspraak.
2.3. De staatssecretaris betoogt eveneens terecht dat de rechtbank ten onrechte feitelijk geen toepassing heeft gegeven aan de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift verzocht om een beslistermijn van zestien weken. De rechtbank oordeelt met de staatssecretaris dat er een bijzonder geval is en zestien weken een passende termijn is. Door die termijn op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling in te laten gaan, zodat ten tijde van de uitspraak van de rechtbank van die zestien weken nog maar twee weken resteerden, heeft de rechtbank effectief slechts de in het eerste lid van artikel 8:55d van de Awb genoemde standaardtermijn van twee weken gegeven.
2.4. De grieven slagen.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de nadere termijn waarbinnen zij de staatssecretaris heeft opgedragen om alsnog een besluit bekend te maken, heeft gesteld op twee weken na de dag van verzending van de uitspraak. De Afdeling zal deze nadere termijn vervangen door zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn loopt vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank en niet vanaf de datum van deze uitspraak in hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 april 2023 in zaak nr. NL23.3224, voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
III. bepaalt dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag had moeten bekendmaken;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
574-1060