Rb. Den Haag, 25-05-2016, nr. C/09/502019 / HA RK 15-565
ECLI:NL:RBDHA:2016:5695
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
25-05-2016
- Zaaknummer
C/09/502019 / HA RK 15-565
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:5695, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 25‑05‑2016; (Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
JA 2016/136
PS-Updates.nl 2016-0145
Uitspraak 25‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Oplichting. Vraag of persoonlijk onderzoek door WAM-verzekeraar onrechtmatig is in het licht van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Verzekeraar mocht onderzoek instellen en op basis van de uitkomsten de onderhandelingen eenzijdig beëindigen. Verzoek wordt afgewezen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/502019 / HA RK 15-565
Beschikking van 25 mei 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. J.M. Bruidegom te Den Haag.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 18 december 2015, met 29 producties,
- -
het op 5 april 2016 ingekomen verweerschrift, met negen producties,
- -
de brieven van mr. Quispel van 5 april 2016, met als bijlagen drie producties en van 7 april 2016.
1.2.
Op 12 april 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door mr. Quispel. Namens verweerster zijn verschenen: mevrouw [A] , juridisch medewerker, vergezeld van de heren [B] , schadebehandelaar speciale zaken, en [C] , fraude coördinator, en bijgestaan door mr. Bruidegom.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is als bromfietser op 18 mei 2014, omstreeks 21.05 uur, aangereden door een personenauto op de kruising van de Berlagelaan en Prins Bernhardlaan te Haarlem. Ten gevolge daarvan heeft [verzoeker] letsel opgelopen, bestaande uit een sleutelbeenbreuk.
2.2.
Nationale-Nederlanden is de WAM-verzekeraar van de personenauto die [verzoeker] heeft aangereden. [verzoeker] heeft Nationale-Nederlanden met een beroep op artikel 6 WAM aangesproken bij brief van 27 mei 2014. Nationale-Nederlanden heeft aansprakelijkheid erkend bij e-mail van 12 juni 2014.
2.3.
Op 19 juni 2014 heeft [verzoeker] aan Nationale-Nederlanden een e-mail toegestuurd in verband met de materiële schade. Bij e-mail van 21 juni 2014 heeft de raadsman van [verzoeker] Nationale-Nederlanden in het kader van de schaderegeling informatie verschaft over schade wegens verlies zelfwerkzaamheid. De raadsman schreef:
“8 maanden geleden had client water lekkage in zijn woning, verzekeraar heeft pas een anderhalf maand geleden de schadebedrag uitgekeerd.
Hij zou deze werkzaamheden zelf uitvoeren, door deze ongeval kan dit niet.
(...)
Client wil de laminaat laten leggen, ik wil u verzoeken de begrootte kosten van 1.570.00- (...) naar client over te maken.”
2.4.
Bijgevoegd was een offerte voor het leggen van laminaat d.d. 28 mei 2014.
Verder meldde [verzoeker] ook dat hij ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid inkomsten van € 800 netto per maand zou missen.
2.5.
Op 14 juli 2014 heeft een bezoek aan [verzoeker] plaatsgevonden door het door Nationale-Nederlanden ingeschakelde expertisebureau EMN Mens. Uit het rapport van EMN Mens d.d. 17 juli 2014 volgt naar aanleiding van het bezoek aan [verzoeker] , voor zover van belang:
“LETSELINFORMATIE
(…)
beloopinformatie
(...) Aldaar werd hij op de SEH onderzocht, men nam onder andere foto’s van het linkersleutelbeen. Daaruit bleek dat dit gebroken was, het ging echter om een mooie fractuur. Voorts stelde men kneuzingen van linkerelleboog en linkerknie vast, verder noteerde men nek- en rugklachten. Betrokkene werd uiteindelijk met een mitella en reguliere pijnmedicatie huiswaarts gestuurd. Betrokkene vertelde ons dat hij de mitella nog steeds dagelijks draagt, ook ‘s nachts heeft hij hem om. Hij slaapt tamelijk wild (mede als gevolg van nachtmerries en herbelevingsensaties) en is bang het letsel te verergeren.
(…)
huidige klachten/beperkingen
- Spierpijnklachten en bewegingsbeperking nek;
- Pijnklachten en bewegingsbeperking linkerschouder;
- Lage rugklachten;
- Linkerelleboogklachten, pijn;
- Slecht slapen, verwerkingsproblematiek?;
- Linkerarm kan nog niet boven schouderhoogte geheven worden.
(…)
Zelfwerkzaamheid
Betrokkene geeft aan dat hij voornemens was nieuw laminaat in zijn appartement te leggen (...). Het laminaat was al besteld en zou hij in april en mei van dit jaar zelf leggen. Als gevolg van het ongeval is dat niet gelukt, betrokkene heeft deze werkzaamheden nu uitbesteed. (...) Ik heb aan betrokkene gevraagd of deze werkzaamheden niet uitgesteld konden worden, dat blijkt niet het geval te zijn. Alles was al gepland en betrokkene wilde dat deze klussen doorgang zouden vinden (...)
(…)
ARBEIDSINFORMATIE
Beroep
(...) De laatste werkgever die betrokkene had, is café [Café] te Amsterdam. Betrokkene is daar per 07-01-2013 op basis van een 0-urencontract aan de slag gegaan. Hij verrichtte in eerste instantie alle
voorkomende horeca werkzaamheden, langzaam maar zeker heeft hij er ook leidinggevende taken bijgekregen. Het eerste 0-urencontract vermeldde nog een bruto-uurloon van € 8,91. Het was echter de bedoeling dat het salaris van betrokkene per 01-06-2014 omhoog zou gaan, van oorspronkelijk € 949,29 bruto per maand naar € 1.549,13. Betrokkene toonde mij een addendum dat werd opgesteld na de ongevalsdatum, de inhoud ervan zou echter met de voormalige werkgever voor die tijd al besproken zijn. Uiteindelijk heeft de werkgever het contract per 30 mei jl. niet verlengd (...)
aanvulling
Betrokkene geeft aan dat hij een deel van zijn salaris zwart uitbetaald kreeg, nog afgezien van de fooien. (...) Daarnaast ontving hij zo’n € 700,00 à € 800,00 netto per maand zwart. Aan fooien ontving betrokkene wisselende bedragen, gemiddeld echter toch wel zo’n €750,00 netto per maand. Uitgaande van het opgehoogde contract zou betrokkene netto € 7.307,77 hebben verdiend. Daarnaast zou hij dan €500,00 zwart hebben ontvangen, plus de gebruikelijke fooien. De heer [D] [de voormalig belangenbehartiger van [verzoeker] ; rechtbank] heeft aangegeven dat hij van dit hogere salaris wenst uit te gaan voor de berekening van de schade in de verdiensfeer. Betrokkene geeft aan dat het contract niet werd verlengd in verband met zijn uitval, zonder ongeval zou hij nog bij dit café [Café]
hebben gewerkt.”
2.6.
Bij brief van 5 juli 2014 heeft [verzoeker] medische stukken aan Nationale-Nederlanden toegestuurd. [verzoeker] heeft bij e-mail van 16 juli 2014 stukken met betrekking tot zijn werkzaamheden en het UWV toegezonden. Naast de reeds overgelegde documenten van het UWV betrof dit een curriculum vitae, een oproepovereenkomst d.d. 1 januari 2013, een addendum arbeidsovereenkomst d.d. 1 juni 2014 en loonstroken uit 2013 en 2014, die ook als bijlage bij het rapport van EMN Mens zijn gevoegd.
2.7.
Bij brief van 1 september 2014 heeft [verzoeker] aan Nationale-Nederlanden nadere medische informatie van de fysiotherapeut toegezonden. Op 8 september 2014 heeft [verzoeker] een e-mail met een aantal verklaringen van zijn ex-werkgever en ex-collega’s aan Nationale-Nederlanden toegezonden.
2.8.
In november 2014 bleek Nationale-Nederlanden uit onderzoek in de FISH databank en navraag bij Delta Lloyd, de inboedelverzekeraar van [verzoeker] , dat [verzoeker] op 11 september 2013 een inboedelclaim wegens een gesprongen riool bij Delta Lloyd had ingediend en dat Delta Lloyd op 19 september 2014 in dat kader een uitkering had gedaan, waarbij ook een bedrag was opgenomen voor schade aan het laminaat.
2.9.
Daarna heeft Nationale-Nederlanden in november 2014 haar bureauonderzoek uitgebreid. Dit gelet op de tegenstrijdigheid dat de waterschade al na acht dagen in plaats van acht maanden aan [verzoeker] was uitgekeerd. Op de Facebookpagina van [verzoeker] werden toen onder andere foto’s van hem in het café [Café] waar hij gewerkt had, gedateerd na zijn ontslag per 1 juli 2014, aangetroffen.
2.10.
Op 13 januari 2015 heeft EMN Mens opnieuw een bezoek gebracht bij [verzoeker] . Tijdens dit bezoek stelde [verzoeker] dat hij aanhoudende klachten van zijn (linker) sleutelbeen, nek- en rugpijn had, en last had van verwerkingsproblematiek waarvoor EMDR therapie geen oplossing bood. Het ging wel iets beter dan in juli 2014 maar [verzoeker] ondervond nog
steeds beperkingen in alle activiteiten. In reactie op de door EMN Mens verwoorde kanttekeningen ten aanzien van de geclaimde schade verlies wegens arbeidsvermogen, stelde de belangenbehartiger van [verzoeker] dat een latere bevestiging van eerder gemaakte mondelinge afspraken niet vreemd is bij Turkse bedrijven omdat doorgaans alleen mondelinge afspraken gemaakt worden. En dat de helft van de inkomsten zwart wordt betaald, achtte hij ook niet vreemd. Met betrekking tot de zelfwerkzaamheid verklaarde [verzoeker] verder:
“Naar verluidt heeft men destijds de schade aan het parket wel vergoed, doch dit bedrag was zo laag dat hij daarvan slechts goedkoop laminaat kon kopen. Dat is ergens in de tweede helft van 2013 gelegd. De echtgenote van benadeelde vond dit laminaat niet mooi zodat men besloot (dat moet begin 2014 zijn geweest) nieuw laminaat te laten leggen. Dat laminaat was ten tijde van het ongeval al besteld, benadeelde zou het zelf gaan leggen doch kon dat in verband met zijn ongevalsklachten niet. Om die reden heeft hij het leggen moeten uitbesteden.”
2.11.
Gelet op deze verklaring heeft Nationale-Nederlanden bij [verzoeker] de facturen met betrekking tot het laminaat opgevraagd.
2.12.
Bij de e-mailberichten van 11 en 19 februari 2015 heeft [verzoeker] nadere stukken, onder andere stukken die betrekking hadden op het leggen van laminaat, aan Nationale- Nederlanden toegezonden.
2.13.
Uit die stukken bleek dat de factuur van het in eerste instantie aangeschafte laminaat dateerde van vóór schademelding bij Delta Lloyd. Dit – en de aanhoudende klachten en beperkingen na een sleutelbeenbreuk — gaf Nationale-Nederlanden aanleiding om het bureauonderzoek naar [verzoeker] te actualiseren. Uit nieuw onderzoek naar de Facebookpagina en Instagramaccount van [verzoeker] ontstond bij Nationale-Nederlanden het vermoeden dat [verzoeker] nog werkzaam was bij café [Café] doordat er diverse foto’s van [verzoeker] te zien waren waarop hij werkzaamheden leek te verrichten in en rond café [Café] en hij veel reclameachtige berichten over café [Café] op zijn Facebookpagina had geplaatst.
2.14.
Na intern overleg bij Nationale-Nederlanden – waarbij ook een fraudecoördinator aanwezig was – is besloten een klein geneeskundig onderzoek naar de schouderfunctie door een verzekeringsarts te laten verrichten. Op 3 maart 2015 is dit aan [verzoeker] gecommuniceerd en op 7 april 2015 heeft het onderzoek plaatsgevonden. Het rapport van dit onderzoek luidt, voor zover van belang:
“Betrokkene werkt niet, sinds 1-6-2014 contract verlopen. Hij acht zichzelf niet in staat om te werken, wegens fysieke en psychische klachten. (…) Hij gaat niet vaak naar buiten, is bang voor geluiden van auto’s. Dhr. [verzoeker] is overdag alleen thuis, hij vecht constant tegen de pijn en hij ligt veel. (…) Hij kan wel bewegen, betrokkene doet oefeningen van de fysiotherapeut thuis, oefeningen voor de nek, schouder en rug. (…) De pijn is constant aanwezig en daarom ligt hij vaak.
(…)
Dhr. [verzoeker] beweegt zich moeizaam voort, lijkt zich voort te slepen. Overigens maakt hij geen zieke indruk. Er is geen sprake van spieratrofie of asymmetrie. De schoudergordel staat recht, er is geen sprake van spieratrofie, de spieren van de schoudergordel en rug zijn goed ontwikkeld en lijken ook goed getraind. (…) Rugonderzoek is nauwelijks uitvoerbaar, betrokkene geeft al zoveel pijnklachten aan, alvorens ik überhaupt aanraak of bewegingen laat uitvoeren.
(…)
Hij maakt aanvankelijk een coöperatieve indruk, echter bij doorvragen raakt hij geïrriteerd (…)”
2.15.
De medisch adviseur van Nationale-Nederlanden schreef in zijn advies d.d. 11juni 2015 dat de gepresenteerde klachten en het geuite onvermogen bij lichamelijk onderzoek niet te verklaren waren met een breuk van het sleutelbeen en dat er mogelijk zaken waren die buiten zijn gezichtsveld lagen zodat actualisering van de medische informatie en informatie over de voorgeschiedenis gewenst was.
2.16.
Naar aanleiding van de uitkomst van het klein geneeskundig onderzoek, heeft er vanaf medio juni 2015 bij Nationale-Nederlanden nader overleg met een fraudecoördinator plaatsgevonden. Daarna is het bureauonderzoek geactualiseerd. Uit onderzoek naar de Facebookpagina van [verzoeker] bleek dat hij vanaf medio juni 2015 aan het werk was bij restaurant [Restaurant] en op zijn Instagramaccount had [verzoeker] volgens Nationale-Nederlanden in ieder geval twee filmpjes geplaatst waar hij dansend op te zien leek. Tevens had [verzoeker] diverse foto’s op Instagram gezet waaruit Nationale-Nederlanden afleidde dat hij na 1 juli 2014 nog gewerkt had bij café [Café] .
2.17.
Deze nieuwe bevindingen, en dan met name de filmpjes waar [verzoeker] dansend op te zien was, zijn op 25 juni 2015 voorgelegd aan de medisch adviseur met de vraag of [verzoeker] dit zou kunnen gelet op de door hem gestelde beperkingen. De medisch adviseur heeft toen mondeling aangegeven, welk advies later – op 16 juli 2015 – op schrift is gezet, dat er een grote discrepantie tussen de onderzoeksbevindingen van het klein geneeskundig onderzoek en de (dans)bewegingen op de filmpjes was, hetgeen hij vanuit medisch oogpunt niet kon verklaren.
2.18.
Uiteindelijk heeft een fraudecoördinator van Nationale-Nederlanden besloten om over te gaan tot een persoonlijk onderzoek. Op 30 juni 2015 is in dit verband aan [X] (hierna: “ [X] ”) opdracht gegeven om vast te stellen of [verzoeker] werkzaam was (bij restaurant [Restaurant] ). Nationale-Nederlanden heeft daarbij toestemming gegeven aan [X] om [verzoeker] te observeren als dat tijdens het onderzoek voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijk zou blijken te zijn.
2.19.
Op 6 juli 2015 heeft [X] een eerste poging gedaan. Er kon niet worden vastgesteld of [verzoeker] thuis was en bij restaurant [Restaurant] werd [verzoeker] evenmin aangetroffen. [X] heeft toen op 8 juli 2015 een nieuwe poging gedaan: zij heeft eerst onderzoek verricht bij de woning van [verzoeker] waar geconstateerd werd dat de auto van [verzoeker] in de buurt van de woning geparkeerd stond. Vervolgens zijn de onderzoekers van [X] naar restaurant [Restaurant] gegaan. Kort na binnenkomst van de onderzoekers kwam [verzoeker] bij het restaurant aan. De onderzoekers van [X] hebben toen gedurende een uur waargenomen dat [verzoeker] , vrijwel continu, aan het werk was. Hij maakte schoon, vulde een vitrine aan, ontving klanten, nam bestellingen op en gaf deze door, bediende klanten en ruimde tafels af. Een deel van het uur zijn video-opnamen gemaakt.
2.20.
Op grond van deze bevindingen heeft Nationale-Nederlanden vastgesteld dat [verzoeker] werkte, zodat de fraudecoördinator van Nationale-Nederlanden heeft besloten dat het onderzoek niet uitgebreid hoefde te worden en dat er een (confrontatie)gesprek met [verzoeker] gepland kon worden. Dit gesprek heeft op 22 juli 2015 plaatsgevonden. [verzoeker] verklaarde ten aanzien van zijn klachten en beperkingen op dat moment:
“Het kan beter. Ik heb nog steeds problemen met de linker sleutelbeen van mijn schouder. Ik kan deze nog steeds niet hoger optillen dan schouderhoogte vanwege de pijn. Ik heb altijd pijn in mijn schouder. (…) Ik kan met mijn linkerarm nog niet veel doen vanwege de pijn. Ik kan hier niet mee tillen. (…) Zowel zitten als lopen doet nog steeds pijn.”
2.21.
Vervolgens heeft [X] de tot dat moment afgelegde verklaringen van [verzoeker] over de laminaat claim samengevat en geverifieerd bij [verzoeker] of dat correct was. Volgens [verzoeker] was dat het geval. Op het moment dat [X] vertelde bedenkingen hierbij te hebben en (nogmaals) liet weten dat Nationale-Nederlanden contact had gehad met zijn verzekeraar over deze inboedelclaim, wijzigde [verzoeker] zijn verhaal en klopte volgens [verzoeker] de informatie die Nationale-Nederlanden hierover verkregen had niet.
2.22.
[X] heeft [verzoeker] ook geconfronteerd met alle foto’s die tijdens het bureauonderzoek naar boven waren gekomen. [verzoeker] ontkende bij alle foto’s dat hij aan het werk was of werkkleding droeg.
2.23.
Over het door hem op Facebook geposte bericht dat hij vanaf medio juni 2015 bij restaurant [Restaurant] werkte en de bevindingen van [X] met betrekking tot het bezoek aan restaurant [Restaurant] op 8 juli 2015, verklaarde [verzoeker] :
“Ik heb dit bericht geplaatst omdat ik een bekend persoon ben in de Turkse wereld in Amsterdam. Hierdoor worden er meer klanten getrokken naar dit restaurant. Ik geef de eigenaar van dit restaurant ook allerlei tips wat ze beter kunnen doen. (…) Ik maak geen deel uit van het team [Restaurant] . U vertelt dat het lijkt alsof ik daar werk. Dat is ook de bedoeling, om meer klandizie te trekken voor dit restaurant.
(…)
Ik was daar niet aan het werk, misschien heb ik daar wat geholpen, maar ik was niet aan het werk. (…) Ik help daar in het restaurant om ervoor te zorgen dat er meer klanten in het restaurant komen (…). Ik denk dat ik daar nu ongeveer een maand kom. Ik probeer daar elke dag, zeven dagen per week, naar toe te gaan, afhankelijk van hoe ik me voel.
(…) De ene dag is dat één of twee uur, maar soms ook wel vijf uren of heel soms zelfs wel twaalf uur. Als ik daar kom en wat kan doen, dan probeer ik daar te helpen. Ik word daar niet voor betaald. Ik mag daar wel gratis eten en wat drinken. Ik sta niet op de loonlijst.”
2.24.
De observatiebeelden die door [X] gemaakt zijn, zijn aan de medisch adviseur van Nationale-Nederlanden voorgelegd. Deze noteerde dat hij [verzoeker] soepel zag bewegen en geen pijngedrag waarnam. [verzoeker] kon zijn linkerarm/hand vlot boven schouderhoogte brengen en rugbewegingen werden niet afwijkend uitgevoerd. De conclusie van de medisch adviseur was (bleef) dat hij een forse discrepantie zag tussen de onderzoeksbevindingen van 7 april 2015 en deze beelden; hij kon dit medisch niet verklaren.
2.25.
Nationale-Nederlanden heeft daarna op grond van al het bovenstaande geconcludeerd – en [verzoeker] daar bij brief van 9 september 2015 over geïnformeerd – dat het niet anders kan dan dat [verzoeker] haar bewust niet naar waarheid heeft geïnformeerd over de aard van het letsel en de gevolgen daarvan qua werk en inkomen. [verzoeker] heeft volgens Nationale-Nederlanden getracht daarmee een hogere uitkering te krijgen dan waar hij bij een juiste voorstelling van zaken recht op heeft. De bedoelde brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Conclusie
Gelet op het voorgaande kunnen wij niet anders dan concluderen dat u ons bewust niet naar waarheid heeft geïnformeerd over de aard van het letsel en de gevolgen daarvan qua werk en inkomen. Het staat vast dat:
1. U kunt gewoon werken en ook werkt. De werkzaamheden die u uitvoert bij [Restaurant] Lunch & Restaurant zijn normale en dagelijkse werkzaamheden van een horecamedewerker. U voert alle handelingen uit die je van een horecamedewerker mag verwachten. Daarbuiten geeft u nog aanwijzingen aan ander personeel over de uitvoering van hun werkzaamheden. U geeft zelf nog aan dat u elke dag bij dit restaurant komt en dat dit kan oplopen tot 12 uur per dag.
2. U bij alle activiteiten over het algemeen beide handen gebruikt. Op geen enkele wijze werd geconstateerd dat u uw linkerarm ontziet of dat er sprake is van erge nek- en rugpijn.
3. Onze medisch adviseur al aangaf dat de gepresenteerde klachten en het geuite onvermogen bij lichamelijk onderzoek niet te verklaren zijn met een breuk van het sleutelbeen, in casu het voorval van 2014.
4. Onze medisch adviseur een forse discrepantie constateert tussen de onderzoeksbevindingen op 7 april 2015 en de huidige observatiebeelden.
5. Uit de door ons verzamelde informatie van Facebook en Instagram blijkt dat u reeds voor uw werkzaamheden bij [Restaurant] Lunch & Restaurant geruime tijd weer aan het werk was bij Café [Café] . De verklaringen die u hierover aflegt aan de onderzoekers zijn ongeloofwaardig.
6. U geen goede verklaring kunt geven over de claim van het leggen van het laminaat. U heeft bij herhaling afwijkende verklaringen afgegeven.
(…)
U heeft dit gedaan om een hogere uitkering te krijgen dan waarop u bij een juiste voorstelling van zaken recht heeft. Namens onze verzekerde dient Nationale-Nederlanden de rechtens vorderbare schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van het voorval van 18 mei 2014. Er is in dit dossier tot op heden € 4.000,-- (uitgekeerd). Wij zijn van mening dat hiermee de ongevalsschade aan u is vergoed en dat wij aan onze verplichting hebben voldaan.
De vordering
Wij hebben een opgave van de onderzoekskosten ontvangen. Deze kosten, welke het gevolg zijn van uw onrechtmatig handelen, vorderen wij van u. Wij vorderen € 6.497,40.”
3. Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
a. te verklaren voor recht dat het namens Nationale-Nederlanden tegen [verzoeker] ingestelde persoonlijke onderzoek onrechtmatig is te achten en dat met de inhoud van het bedoelde onderzoek geen rekening dient te worden gehouden;
b. Nationale-Nederlanden te veroordelen om de onderhandelingen met [verzoeker] weer op te pakken en tezamen met [verzoeker] over te gaan tot verdere regeling van de door hem geleden letselschade;
c. Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van de door de voormalige en de huidige belangenbehartiger van [verzoeker] gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv en zoals in het verzoekschrift begroot op een bedrag ad € 15.000,36 te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van de indiening van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening;
d. Nationale-Nederlanden te veroordelen om tot betaling van de door [verzoeker] nog te maken buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv en zoals in het verzoekschrift begroot op een bedrag van € 3.500, subsidiair deze kosten in goede justitie te begroten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de beschikking tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] – samengevat – het volgende ten grondslag. Nationale-Nederlanden heeft onrechtmatig gehandeld door het persoonlijk onderzoek tegen hem in te stellen, zodat met dat rapport geen rekening mag worden gehouden en Nationale-Nederlanden dient door te onderhandelen over de schade. Bovendien rechtvaardigen de inhoud van het persoonlijk onderzoek en de overige bevindingen van Nationale-Nederlanden niet dat de onderhandelingen worden afgebroken en de zaak eenzijdig door Nationale-Nederlanden is beëindigd.
3.3.
Nationale-Nederlanden heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend, inhoudende dat de rechtbank voor de buitengerechtelijke kosten van [D] aansluiting zoekt bij de PIV-staffel. Zij legt aan dat verzoek ten grondslag dat [D] , de voormalig belangenbehartiger van [verzoeker] hiermee heeft ingestemd en dat ook de dubbele redelijkheidstoets meebrengt dat voor de buitengerechtelijke kosten moet worden aangesloten bij de PIV-staffel.
4. De beoordeling
Persoonlijk onderzoek: rechtmatig?
4.1.
[verzoeker] stelt dat het Nationale-Nederlanden op grond van de GedragscodePersoonlijk Onderzoek van 21 december 2011 (hierna: de gedragscode) van het Verbond van Verzekeraars niet vrijstond om een persoonlijk onderzoek tegen hem in te stellen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan:
1. er is niet voldaan aan het in artikel 1.1. van de gedragscode neergelegde vereiste dat een persoonlijk onderzoek slechts kan worden ingesteld indien het feitenonderzoek geen of onvoldoende uitsluitsel geeft of er gerede twijfel is ontstaan over de juistheid en volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek.
2. er is niet voldaan aan het in de artikelen 2 en 3 van de gedragscode neergelegde proportionaliteits- respectievelijk subsidiariteitsbeginsel;
3. er is niet gebleken dat de beslissing tot het instellen van een persoonlijk onderzoek is genomen door de leidinggevende van de betrokken dossierbehandelaar of door de afdeling veiligheidszaken, zoals voorgeschreven in artikel 4.3 van de gedragscode;
4. het stond Nationale-Nederlanden op grond van artikelen 7.3 en 7.4 van de gedragscode niet vrij om [verzoeker] te observeren en video-opnamen van hem te maken op de wijze zoals dat door [X] is gedaan;
5. er is niet gebleken dat [X] voldoet aan de in artikel 8.4 van de gedragscode neergelegde voorwaarden die aan een onderzoeksbureau worden gesteld;
6. Nationale-Nederlanden heeft in strijd met artikel 8.5 van de gedragscode niet aan [verzoeker] meegedeeld dat zij de opdracht tot onderzoek aan een onderzoeksbureau had uitbesteed.
Ad 1. Niet voldaan aan gronden voor instellen onderzoek
4.2.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij zoveel mogelijk zijn medewerking heeft verleend en dat Nationale-Nederlanden hem vragen had kunnen stellen indien zij verdere informatie nodig had. Ook bestond er volgens [verzoeker] geen twijfel over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide in artikel 1.1. van de gedragscode genoemde (alternatieve) vereisten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek voldaan. Uit de feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor uiteengezet, blijkt dat [verzoeker] herhaaldelijk tegenstrijdige en niet sluitende verklaringen heeft afgelegd in verband met het leggen van het laminaat. Die omstandigheid bracht niet alleen mee dat verdere informatie van [verzoeker] niet langer zonder meer als betrouwbaar kon worden aangemerkt en via hem dus niet langer het benodigde uitsluitsel kon worden verkregen, maar ook dat er gerede twijfel was ontstaan over de juistheid en volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek. Dit leidt ertoe dat Nationale-Nederlanden op grond van artikel 1.1. van de gedragscode tot het instellen van een persoonlijk onderzoek mocht overgaan.
Ad 2. Proportionaliteits- respectievelijk subsidiariteitsbeginsel
4.4.
[verzoeker] is van oordeel dat bij de in artikelen 2 en 3 van de gedragscode neergelegde belangenafweging het belang bij zijn persoonlijk leven zwaarder had moeten wegen dan de onderzoeksbelangen van Nationale-Nederlanden. Daarbij voert hij subsidiair aan dat Nationale-Nederlanden andere mogelijkheden ten dienste stonden om zich nader te informeren over de feiten en omstandigheden van de zaak, te weten door aan hem informatie te vragen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de financiële belangen van Nationale-Nederlanden, de gerede twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verzoeker] , en de beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verzoeker] (een observatie van uur in een openbare ruimte, waarvan slechts een klein gedeelte is gefilmd), het belang van Nationale-Nederlanden bij waarheidsvinding zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
4.6.
Voor zover [verzoeker] subsidiair heeft aangevoerd dat Nationale-Nederlanden had kunnen volstaan met het opvragen van nadere informatie bij hem, geldt dat op het moment dat Nationale-Nederlanden tot het persoonlijk onderzoek besloot, zij [verzoeker] niet langer als een betrouwbare bron van informatie hoefde aan te merken en juist om die reden mocht overgaan tot een persoonlijk onderzoek.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat Nationale-Nederlanden ook op grond van de artikelen 2 en 3 van de gedragscode mocht overgaan tot het persoonlijk onderzoek.
Ad 3. beslissing genomen door leidinggevende of afdeling veiligheidszaken
4.8.
Anders dan [verzoeker] ongemotiveerd stelt, blijkt uit de door Nationale-Nederlanden in het geding gebrachte informatie dat het besluit om over te gaan tot een persoonlijk onderzoek door een fraudecoördinator is genomen, waarmee is voldaan aan artikel 4.3 van de gedragscode.
Ad 4. Uitgevoerde observatie en gemaakte video-opnamen niet toegestaan
4.9.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het Nationale-Nederlanden op grond van de artikelen 7.3 en 7.4 van de gedragscode niet vrijstond om hem te observeren en video-opnamen van hem te maken op de wijze zoals dat door [X] is gedaan, voert [verzoeker] enkel aan dat hij de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben zich vrijelijk bij restaurant [Restaurant] te bewegen en niet bedacht hoefde te zijn dat hij op die momenten werd gevolgd en door een (verborgen) camera werd opgenomen.
4.10.
Nog los van het feit dat in de gedragscode staat ‘gerechtvaardigde verwachting dat zij onbevangen zichzelf moet kunnen zijn’, merkt Nationale-Nederlanden terecht op dat de toelichting bij de gedragscode voorschrijft dat de observatie zich in beginsel beperkt tot dagelijkse werkzaamheden en/of gedragingen.
4.11.
De observatie heeft plaatsgevonden in een restaurant, een openbare ruimte, terwijl uit de observatiebeelden duidelijk blijkt dat uitsluitend dagelijkse werkzaamheden en/of gedragingen van [verzoeker] zijn geobserveerd. Daarmee heeft Nationale-Nederlanden voldaan aan artikelen 7.3 en 7.4 van de gedragscode en mocht zij overgaan tot de door haar uitgevoerde observatie.
Ad 5. Voorwaarden die aan een onderzoeksbureau worden gesteld
4.12.
Zonder nadere onderbouwing betwist [verzoeker] dat het door Nationale-Nederlanden ingeschakelde onderzoeksbureau [X] voldoet aan de in artikel 8.4 van de gedragscode opgenomen voorwaarden. Nationale-Nederlanden heeft echter onbestreden gesteld dat [X] een licentie heeft van het Ministerie van Justitie en dat zij is ingeschreven bij het College Bescherming Persoonsgegevens, thans de autoriteit Persoonsgegevens, die toezicht houdt op naleving van onder meer de Wbp. [verzoeker] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schending van artikel 8.4 van de gedragscode.
Ad 6. geen mededeling aan [verzoeker] van opdracht tot onderzoek aan een onderzoeksbureau
4.13.
Tot slot voert [verzoeker] aan dat Nationale-Nederlanden op grond van artikel 8.5 van de gedragscode gehouden was om [verzoeker] (vooraf) mede te delen dat zij de opdracht tot onderzoek had uitbesteed aan een onderzoeksbureau. Volgens [verzoeker] is dat feitelijk niet gebeurd.
4.14.
Nationale-Nederlanden wijst er terecht op dat artikel 8.5 van de gedragscode niet voorschrijft dat [verzoeker] voorafgaand aan het persoonlijk onderzoek geïnformeerd moest worden over de inzet van [X] . Daartoe is redengevend dat wanneer een observatie vooraf wordt aangekondigd, die aankondiging ertoe zal leiden dat de te observeren persoon zijn gedrag zal aanpassen en niet meer ‘onbevangen zichzelf’ zal zijn. Nu Nationale-Nederlanden [verzoeker] voorafgaand aan het (confrontatie)gesprek op 22 juli 2015 over de inzet van [X] is geïnformeerd, heeft Nationale-Nederlanden ook voldaan aan artikel 8.5 van de gedragscode.
Eindconclusie
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat Nationale-Nederlanden niet in strijd met de gedragscode heeft gehandeld, zodat de resultaten van het persoonlijk onderzoek gebruikt mogen worden bij de behandeling van de schadeclaim. Dit leidt ertoe dat het onder 3.1 sub a genoemde verzoek zal worden afgewezen.
Eenzijdige beëindiging van de onderhandelingen door Nationale-Nederlanden
4.16.
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat de inhoud van het persoonlijk onderzoek en de overige bevindingen van Nationale-Nederlanden niet rechtvaardigen dat Nationale-Nederlanden de onderhandelingen heeft afgebroken en eenzijdig de zaak heeft beëindigd. Ter onderbouwing van deze stelling volstaat [verzoeker] met de mededeling dat voor alle bevindingen van Nationale-Nederlanden een logische en sluitende verklaring van [verzoeker] is te vinden.
4.17.
De rechtbank is echter van oordeel dat het onderzoeksrapport een zodanige hoeveelheid bewijsmateriaal bevat waaruit volgt dat [verzoeker] in strijd met de waarheid verklaringen heeft afgelegd, dat aan de verklaringen van [verzoeker] , waaronder zijn (nieuwe) schriftelijke verklaring, overgelegd als productie 27 bij verzoekschrift, geen bewijswaarde kan toekomen (nog ongeacht het feit dat ook de voornoemde schriftelijke verklaring niet de gewenste duidelijkheid brengt). Uit het onderzoeksrapport, in het bijzonder de daarin opgenomen foto’s van [verzoeker] van na de ongevalsdatum, afkomstig van zijn Facebookpagina en Instagramaccount en de Facebookpagina van restaurant […] , blijkt in het geheel niet dat [verzoeker] (lichamelijk) beperkt is. Illustratief daarvoor is de foto van zijn vakantie in augustus 2014, waarop hij in zijn zwembroek en met een getraind lichaam (en zonder enige zichtbare inspanning) onder elke arm één van zijn dochters van toen 3 en 4 jaar oud optilt. Ook uit de vele foto’s waarop hij werkend (als kok in de keuken van) het restaurant staat afgebeeld en de video-opnamen, blijkt dat [verzoeker] ook na het ongeval werkzaam is geweest. Het betoog van [verzoeker] , dat er op neerkomt dat hij feitelijk geen werkzaamheden verrichtte en uitsluitend in het restaurant aanwezig was als klantentrekker omdat hij een “bekend persoon was”, wordt gelogenstraft door de foto’s waarop hij werkend staat afgebeeld, en dat betoog is daarmee ongeloofwaardig.
4.18.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat Nationale-Nederlanden naar aanleiding van het onderzoeksrapport met recht de onderhandelingen heeft afgebroken en eenzijdig de zaak heeft beëindigd. Het onder 3.1 sub 2 genoemde verzoek ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Buitengerechtelijke kosten
4.19.
Nationale-Nederlanden stelt dat [verzoeker] voor een bedrag van € 9.684 buitengerechtelijke kosten vordert van zijn voormalig belangenbehartiger, [D] . Volgens Nationale-Nederlanden is met [D] overeengekomen dat de buitengerechtelijke kosten conform de PIV-staffel zouden worden vergoed, terwijl de redelijkheid en billijkheid eveneens meebrengen dat voor de buitengerechtelijke kosten aansluiting moet worden gezocht bij de PIV-staffel.
4.20.
Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke kosten is de rechtbank van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de dubbele redelijkheidstoets meebrengt dat aansluiting wordt gezocht bij de PIV-staffel, zoals door Nationale-Nederlanden betoogd in het kader van haar zelfstandig tegenverzoek. De rechtbank zal in verband met het onder 3.1 sub 3 genoemde verzoek de buitengerechtelijke kosten dan ook vaststellen op het door Nationale-Nederlanden voorgerekende bedrag van € 2.571 (inclusief BTW), berekend op basis van het door Nationale-Nederlanden uitgekeerde schadebedrag van € 4.000, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 december 2015 en Nationale-Nederlanden veroordelen tot betaling daarvan.
Kosten deelgeschil
4.21.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking dienen te worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.22.
Mr. Quispel heeft de totale kosten deelgeschil (deels gevorderd als buitengerechtelijke kosten onder 3.1 sub c; deels gevorderd als toekomstige kosten onder 3.1 sub d) begroot op € 8.495,95 (27,6 uur à € 240 per uur, exclusief 6% aan kantoorkosten en 21% aan BTW). Nationale-Nederlanden heeft als verweer gevoerd dat de omvang van de bestede uren bovenmatig is.
4.23.
Met Nationale-Nederlanden is de rechtbank van oordeel dat Quispel ten onrechte een aantal van 5,7 uur vordert die kwalificeren als buitengerechtelijke kosten en als zodanig niet als kosten deelgeschil kunnen worden gevorderd. Daarnaast is de rechtbank gezien de juridische complexiteit van de zaak en de omvang en inhoud van het verzoekschrift het resterende begrote aantal uren (21,9) bovenmatig is en begroot de uren op grond van de dubbele redelijkheidstoets op 17,5 uur. Dat leidt ertoe dat de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 5.161,28 (17,5 uur x € 240, vermeerderd met 6% kantooropslag en 21% BTW + € 78 aan betaald griffierecht).
4.24.
Nu Nationale-Nederlanden aansprakelijkheid heeft erkend, zal de onder 3.1 sub c (deels) en sub d gevorderde kostenveroordeling conform voornoemd bedrag worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Nationale-Nederlanden tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke kosten van € 2.571, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met ingang van 18 december 2015 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 5.161,28 en veroordeelt Nationale-Nederlanden tot betaling van die kosten aan [verzoeker] ,
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.