Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Albanië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Artikel 27 Bijstand bij invordering
Geldend
Geldend vanaf 15-11-2005
- Bronpublicatie:
22-07-2004, Trb. 2004, 281 (uitgifte: 16-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
15-11-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2005, Trb. 2005, 323 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.
2.
Op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat vordert de aangezochte Verdragsluitende Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3.
De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet worden bestreden.
Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.
4.
De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
- a.
indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
- b.
indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.
5.
De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
6.
De bevoegde autoriteiten van de Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende de toepassing van dit artikel.