Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Rb. Amsterdam, 21-12-2018, nr. AMS 18/1999
ECLI:NL:RBAMS:2018:9425, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-12-2018
- Zaaknummer
AMS 18/1999
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:9425, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑12‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:1609, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑12‑2018
Inhoudsindicatie
WOZ; beroep gegrond: hoorplicht en 7:9 Awb niet geschonden; meting m2 (van bouwtekening) is doorslaggevend, BAG niet; erfpachtcorrectie is incorrect berekend; eiseres heeft de WOZ-waarde ook niet aannemelijk gemaakt: rb verlaagt de WOZ-waarde van € 190.000 naar € 187.000
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1999
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
in de persoon van mr. H. Oderkerk.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2017 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 190.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2017 bekendgemaakt.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 15 februari 2018 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk, vergezeld door [naam 2] , taxateur. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken AMS 18/1677,
AMS 18/2156, AMS 18/1967 en AMS 18/1963. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
De aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres heeft de onroerende zaak op het adres [adres] in Amsterdam in erfpacht. Het gaat om een tussenwoning met tuin en berging. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 190.000,-. Uit de door [naam 1] opgestelde waardebepaling blijkt dat eiseres vindt dat de waarde niet meer dan € 170.500,- bedraagt.
Is de hoorplicht geschonden?
2. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.
3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van eiseres is uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 september 2017 om 9.30 uur, maar dat hij daar niet is verschenen.
4. De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van eiseres in zijn bezwaarschrift van
8 maart 2017 heeft verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar diende (de gemachtigde van) eiseres daarom in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.1.
5. Uit de gedingstukken blijkt dat de gemachtigde in 2017 262 bezwaarschriften heeft ingediend bij de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam namens meerdere belanghebbenden, onder wie eiseres. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde met een brief van 4 augustus 2017 uitgenodigd voor hoorzittingen in alle bezwaarschriftprocedures op 21, 22 en 23 augustus 2017. In de brief staat dat de gemachtigde binnen één week schriftelijk en gemotiveerd kon verzoeken om andere data, waarbij hem tevens wordt verzocht zijn verhinderdata door te geven. In een e-mail van 9 augustus 2017 heeft de gemachtigde meegedeeld dat hij op 21, 22 en 23 augustus 2017 wegens vakantie is verhinderd. De gemachtigde heeft in deze e-mail een aantal verhinderdata opgegeven, waaronder 5 en 6 september 2017. Met een e-mail van 10 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar hierop gereageerd. In deze e-mail staat dat van een professionele gemachtigde wordt verwacht dat hij zorgt voor een plaatsvervanger en dat de gemeentelijke belastingdienst een interne planning heeft en zich moet houden aan wettelijke termijnen. Niettemin is bij uitzondering besloten de hoorzittingen te verplaatsen naar 5, 6 en 13 september 2017, aldus de heffingsambtenaar in de e-mail van 10 augustus 2017. Uit een door de heffingsambtenaar verstrekte lijst blijkt dat het bezwaar van eiseres op een hoorzitting van 13 september 2017 was gepland. De gemachtigde heeft de heffingsambtenaar daarop in een e-mail van 11 augustus 2017 meegedeeld dat hij 5, 6 en 13 september 2017 is verhinderd. De gemachtigde is niet verschenen op de hoorzitting van 13 september 2017.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden.2.Hij stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet terug mag komen op dit standpunt.
7. De rechtbank vindt hier het volgende van. Uit de uitspraak van 19 oktober 2018 volgt dat de heffingsambtenaar zijn standpunt niet heeft beperkt tot die zaak. De rechtbank weet ambtshalve dat ook in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 3 oktober 2018, dat niet is gebeurd. Dat betekent echter niet dat de heffingsambtenaar zonder meer in alle 262 zaken gebonden is aan dit standpunt. De genoemde zaken hebben namelijk betrekking op andere dan die van eiseres. Met de standspuntbepaling in die zaken heeft de heffingsambtenaar geen onvoorwaardelijke toezegging gedaan aan eiseres. Het is verder zo dat de heffingsambtenaar zich slechts in een beperkt aantal zaken op het standpunt heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het standpunt in de overige van de 262 zaken is dat de hoorplicht niet is geschonden. Hij handelt daarom niet willekeurig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar niet gehouden kan worden aan zijn eerder ingenomen standpunt in een andere zaak.
8. Eiseres vindt dat zij niet op zorgvuldige wijze in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, omdat de heffingsambtenaar de hoorzitting heeft vastgesteld op
13 september 2017, terwijl haar gemachtigde die datum als verhinderdatum had opgegeven en omdat het onredelijk en voor haar gemachtigde onwerkbaar is om in drie dagen tijd hoorzittingen te houden in 262 bezwaarzaken.
9. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het niet onredelijk was om alle bezwaarzaken van de gemachtigde op hoorzittingen op drie verschillende dagen te behandelen, zeker als daarbij de motivering van de bezwaarschriften in ogenschouw wordt genomen. Als de gemachtigde in ieder geval op één van de drie data zou zijn verschenen, had er een start gemaakt kunnen worden met de zaken. Daarna had een afspraak gemaakt kunnen worden over de verdere afhandeling van de zaken. Doordat de gemachtigde voortdurend niet beschikbaar was, heeft hij de voortgang van de zaken bemoeilijkt en is uiteindelijk de keuze gemaakt om de zaken op hoorzittingen van onder andere 13 september 2017 te behandelen.
10. De rechtbank vindt dat de gemachtigde van eiseres op voldoende zorgvuldige wijze in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Het is in beginsel aan de heffingsambtenaar om een datum voor een hoorzitting vast te stellen en om te bepalen hoeveel zaken van dezelfde gemachtigde op een hoorzitting kunnen worden behandeld. Daarbij moet de heffingsambtenaar rekening houden met de belangen en mogelijke verhinderdata van de bezwaarmaker(s) of diens gemachtigde(n), maar ook met het belang van de voortgang van de zaken. In dit geval heeft de gemachtigde in zijn e-mail van
9 augustus 2017 een aantal verhinderdata opgegeven. Daar stond 13 september 2017 niet als verhinderdatum bij. De rechtbank vindt dan ook dat de heffingsambtenaar de hoorzitting in dit geval op 13 september 2017 heeft kunnen vaststellen. Het betoog van de gemachtigde dat hij een week de tijd had om verhinderdata door te geven en dat de heffingsambtenaar daarom rekening had moeten houden met de nadere verhinderdatum (13 september 2017) die hij in zijn e-mail van 11 augustus 2017 heeft doorgegeven, volgt de rechtbank niet. In de brief van 4 augustus 2017 staat dat de gemachtigde binnen een week zijn verhinderdata kon doorgeven. Dat is dus uiterlijk op 10 augustus 2017. De gemachtigde heeft 13 september 2017 pas in een e-mail van 11 augustus 2017 als verhinderdatum opgegeven. Daarbij komt dat de gemachtigde zijn verhinderdata al hád opgegeven in de e-mail van 9 augustus 2017 en dat de heffingsambtenaar in zijn e-mail van 10 augustus 2017 de hoorzitting in dit geval al had vastgesteld op 13 september 2017. De gemachtigde kan dan niet op 11 augustus 2017 alsnog 13 september 2017 als extra verhinderdatum opgeven.
11. De rechtbank vindt verder dat van de gemachtigde, als professionele rechtsbijstandverlener, mag worden verwacht dat hij in het belang van de voortgang van de zaken zorgdraagt voor een of meer vervangers als hij zelf is verhinderd en dat hij, gelet op het grote aantal bezwaarschriften en het grote aantal verhinderdata dat hij bij de heffingsambtenaar heeft ingediend, zijn bedrijfsvoering zodanig inricht dat grotere aantallen bezwaarzaken op één hoorzitting kunnen worden behandeld, bijvoorbeeld door het inschakelen van juridisch medewerkers. De gemachtigde heeft echter niets van dit alles gedaan en is zonder verdere communicatie niet verschenen op de hoorzitting van
13 september 2017. Daarvan valt de heffingsambtenaar geen verwijt te maken. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
12. Eiseres is verder van mening dat de bestreden besluit in strijd is met artikel 7:9 van de Awb.3.De heffingsambtenaar had haar namelijk na de bekendmaking van de (voorlopige) taxatie-technische overwegingen nader moeten horen. Door te beslissen voordat dit is gebeurd, is ook om deze reden de hoorplicht geschonden.
13. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres bij een brief van
13 september 2017 een verslag gestuurd van de hoorzittingen van 5, 6 en 13 september 2017. In die brief staat dat zodra de (voorlopige) taxatie-technische heroverweging is uitgeschreven, een kopie naar de gemachtigde wordt gestuurd.
14. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 7:9 van de Awb niet slaagt. Eiseres heeft alleen in algemene zin verwezen naar de (voorlopige) taxatie-technische overwegingen. Zij heeft niet duidelijk gemaakt om welke concrete feiten en omstandigheden het in dit geval gaat. De door eiseres genoemde uitspraak ondersteunt haar standpunt niet.4.In die zaak waren er concrete feiten, namelijk de bevindingen van de taxateur van een plaatsopneming, die vereisten dat de betrokkene nader moest worden gehoord.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is?
15. De waarde van de woning wordt op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".5.
16. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2016. Bepalend voor de waarde is de staat waarin de woning op die datum verkeert.6.
17. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning onderbouwd met de vergelijkingsmethode. De vergelijkingsobjecten die hij heeft gebruikt zijn de woningen op de adressen [adres met huisnummers] . De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten wat betreft type woning, bouwjaar, oppervlakte woningdeel en buurt voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres. Verder liggen de transactiedata van de vergelijkingsobjecten voldoende dicht bij de waardepeildatum 1 januari 2016. Eiseres heeft dat ook niet betwist.
18. De taxateur heeft ter zitting toegelicht dat in de matrix enkele onjuistheden staan. De woning heeft namelijk een overdekte parkeerplaats ter waarde van € 12.500,-. [adres met huisnummers] hebben ook zo’n parkeerplaats. Deze laatste woning heeft echter geen berging. Ten slotte is de waarde van de parkeerplaats van de woning [adres met huisnummers] onjuist. Deze bedraagt namelijk niet € 25.000,- maar € 12.500,-. Eiseres heeft dit niet betwist.
19. Eiseres voert aan dat haar woning niet 92 m2, maar 87 m2 is. Zij verwijst hierbij naar het uittreksel van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) van het kadaster en een uittreksel van het WOZ-waardeloket van haar woning waar in beide 87 m2 staat aangegeven.
20. Ter zitting heeft de taxateur toegelicht dat de oppervlakte van de woningen wordt bepaald aan de hand van de bouwtekeningen. Deze meting heeft geleid tot een resultaat van 92 m2 voor het woningdeel van de woning en de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft niet kunnen verklaren waarom in de BAG bij alle vier de woningen 87 m2 staat vermeld.
21. De rechtbank hecht een zwaarder gewicht aan de meting van de oppervlakte dan aan de BAG. De BAG is immers een weergave van de gegevens die zijn doorgegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat ook in de door eiseres overgelegde gegevens van de Juiste Waarde een oppervlakte van 92 m2 staat vermeld.
22. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Zij heeft erop gewezen dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie te hoog heeft vastgesteld, waardoor ook de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Bovendien vindt zij dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen.
23. De heffingsambtenaar vindt dat eiseres de beroepsgrond over de erfpachtcorrectie heeft ingetrokken doordat de gemachtigde van eiseres de rechtbank heeft laten weten dat in deze zaak de erfpachtcorrectie niet wordt betwist. Gelet op deze bewoordingen is niet zonder meer duidelijk dat eiseres deze beroepsgrond heeft ingetrokken. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiseres de rechtbank twaalf dagen voor de zitting heeft laten weten dat de erfpachtcorrectie in deze zaak toch een rol speelt. Daarom volgt de rechtbank de heffingsambtenaar niet in zijn standpunt dat de beroepsgrond is ingetrokken. De rechtbank ziet in dit geval ook geen aanleiding voor het oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat eiseres terugkomt op een eerder ingenomen standpunt, aangezien de heffingsambtenaar gelegenheid heeft gehad om op dit standpunt te reageren.
24. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een erfpachtcorrectie toegepast. Van de vergelijkingsobjecten is namelijk niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. De WOZ-waarde moet echter worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Dat staat in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.
25. Uitgaande van de gegevens zoals ter zitting gecorrigeerd, bedraagt het verschil tussen de vierkantemeterprijs van het woningdeel van de woning en de gemiddelde vierkantemeterprijs van de woningdelen van de vergelijkingspanden in dit geval € 112,-. Gezien de hoogte van de door de heffingsambtenaar gehanteerde erfpachtcorrecties en de correcties die eiseres verdedigt, is dat zo gering dat de erfpachtcorrectie van invloed is op de hoogte van de waarde van de woning.
26. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 december 2018 geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor het berekenen van de erfpachtcorrectie niet deugdelijk is.7.De heffingsambtenaar heeft daarom ook in deze zaak niet aannemelijk gemaakt dat de erfpachtcorrectie en daarmee de waarde van de woning, niet te hoog is vastgesteld.
Heeft eiseres haar waarde aannemelijk gemaakt?
27. Aangezien de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft een overzicht overgelegd waarin zij de door haar voorgestane waarde onderbouwt. Daarbij gaat zij voor de erfpachtcorrectie uit van zeventien maal de jaarlijkse canon.
28. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde die zij heeft toegekend aan de kavel, overeenkomt met het deel van de marktwaarde dat aan de grond moet worden toegekend. Het is niet duidelijk waarom dit zeventien keer de jaarlijkse canon zou moeten zijn. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 december 2018.8.Dat betekent dat ook eiseres de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
Conclusie
29. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Er is geen aanleiding om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten. Nu geen van beide partijen de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt, stelt de rechtbank de waarde, met weging van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, voor het kalenderjaar 2017 schattenderwijs vast op € 187.000,-. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar daarbij op de aanslag onroerende-zaakbelasting overeenkomstig deze waarde te verminderen.
30. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoeden.
31. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiseres gemaakte proceskosten.
32. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (2 punten x € 501,- x factor 1). Daarbij kent de rechtbank 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. Ook dient de heffingsambtenaar de rechtsbijstandskosten in bezwaar van € 249,- te vergoeden.
33. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten voor de door [naam 1] opgestelde waardebepaling. Deze kosten bedragen € 393,25 inclusief BTW. Het gaat om een tijdsbeslag van vijf uur met een vergoeding per uur van € 65,- exclusief BTW. In de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ‑taxaties (Stcrt. 2012, 26039) staat voor een taxatie zonder plaatsopneming een tijdsbeslag van twee uur. Het door eiseres overgelegde rapport bevat een algemene uitleg over de methodiek en een op de woning toegespitste berekening van de waarde. Niet blijkt dat een plaatsopneming heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het tijdsbeslag voor dit rapport meer dan twee uur is. Daarom zal de rechtbank het tijdsbeslag hanteren dat staat voor een taxatierapport zonder plaatsopneming. De te vergoeden kosten voor de deskundige bedragen daarom € 157,30 inclusief BTW. Daarnaast komen in aanmerking de kosten voor uittreksels uit het kadaster, zijnde € 21,60. De totaal te vergoeden kosten bedragen € 1.429,90.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak;
- stelt de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] in Amsterdam voor het belastingjaar 2017 vast op € 187.000,-;
- bepaalt dat de aanslag onroerende-zaakbelasting overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.429,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Rijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑12‑2018
Zie de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2018 , ECLI:NL:RBAMS:2018:6944 en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8948.
Op grond van artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1834.
Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ.
Rechtbank Amsterdam van 7 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8714, r.o. 6.1 tot en met 9.1.
Rechtbank Amsterdam van 7 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8714, r.o. 10.1 tot en met 10.3.