Rb. Oost-Brabant, 06-12-2019, nr. 19/1
ECLI:NL:RBOBR:2019:7002
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
06-12-2019
- Zaaknummer
19/1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2019:7002, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 06‑12‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Aanslag watersysteemheffing. Verordening Aa en Maas 2018 in strijd met opbrengstlimiet? De heffingsambtenaar heeft voldoende inzicht verschaft dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2019 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB), verweerder
(gemachtigde: N.H.W. Elfers).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het belastingjaar 2018 een aanslag watersysteemheffing gebouwd (aanslagnummer [aanslagnummer] ) met dagtekening 31 mei 2018 opgelegd, naar een bedrag van € 744,18 voor het object [het object] .
Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Feiten
Eiseres was op 1 januari 2018 eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [het object] . Aan haar is op grond van de Verordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2018 (hierna: de Verordening) een aanslag watersysteemheffing gebouwd opgelegd.
Geschil en beoordeling
1. Tussen partijen is in geschil of verweerder aan eiseres terecht een aanslag watersysteemheffing gebouwd heeft opgelegd.
2. Eiseres heeft, kort gezegd, aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet, omdat de geraamde opbrengsten uit de watersysteemheffing de geraamde lasten ter zake van het beheer van het watersysteem overstijgen. Ter onderbouwing heeft eiseres op het arrest van 4 april 2014 van de Hoge Raad (HR, ECLI:NL:HR:2014:777) gewezen. Omdat verweerder in de bezwaarfase geen stukken heeft verstrekt, moet volgens eiseres worden aangenomen dat de opbrengstlimiet is overschreden en de toepasselijke verordening jegens eiseres onverbindend is.
Bevoegdheid heffingsambtenaar
3. Ter zitting heeft eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan, omdat deze niet is ondertekend. Voorts heeft eiseres gesteld dat het verweerschrift weliswaar is ondertekend door [persoon A] , maar dat niet is gebleken dat deze de heffingsambtenaar is.
4. De rechtbank overweegt dat zij de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om de bestreden uitspraak te nemen ambtshalve toetst. De rechtbank heeft bij die ambtshalve toets in deze zaak geen aanleiding gevonden om aan de bevoegdheid van de heffingsambtenaar te twijfelen. Voor wat betreft de bevoegdheid van de BSOB verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4674). Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder de uitspraak op bezwaar niet heeft ondertekend, overweegt de rechtbank dat in een geval als dit, waarin sprake is van een geautomatiseerd aangemaakte brief, de enkele omstandigheid dat ondertekening ontbreekt niet noopt tot het oordeel dat die brief daardoor niet als een rechtsgeldig besluit kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst daarbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0203). Het namens verweerder overgelegde verweerschrift, dat strekt tot toelichting op de uitspraak op bezwaar, bevat bovendien wel een naam en een handtekening van de heffingsambtenaar. Voor het oordeel dat het verweerschrift niet door een daartoe bevoegde persoon is ingediend, bestaat geen grond.
Opbrengstlimiet
5. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat verweerder in de bestreden uitspraak heeft verwezen naar de vindplaats van de relevante stukken van de begroting 2018 op de website van het waterschap Aa en Maas en deze stukken niet ook op papier aan eiseres ter beschikking heeft gesteld, op zichzelf niet tot de conclusie leidt dat die uitspraak daarom niet in stand kan blijven. Gelet op de omvang van de stukken heeft verweerder ervoor kunnen kiezen de informatie te verstrekken door het vermelden van de vindplaats op zijn website. Daarnaast heeft verweerder in beroep alsnog gedeelten van de vastgestelde begroting voor 2018 in papieren vorm overgelegd. Eiseres heeft daarop kunnen reageren en haar gemachtigde heeft dat op de zitting ook gedaan. Dat eiseres is geschaad in haar processuele belangen, is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146) het enkele feit dat een aanslag onzorgvuldig is voorbereid, niet hoeft te leiden tot vernietiging van die aanslag. Hetzelfde heeft te gelden voor eventuele onzorgvuldigheden, onjuistheden en motiveringsgebreken in de uitspraak op bezwaar; deze kunnen in beroep worden hersteld.
6. In artikel 115, derde lid, van de Waterschapswet is bepaald dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in het eerste lid worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat voor de watersysteemheffing een opbrengstlimiet geldt. De watersysteemheffing is een bestemmingsheffing. De opbrengsten van de heffing dienen te worden besteed aan de ‘kosten ter zake’, wat meebrengt dat die opbrengsten slechts mogen worden besteed ter bestrijding van die kosten van het desbetreffende jaar of van komende jaren. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, staat voorop dat het daarbij gaat om de begrote baten en lasten, en niet om de gerealiseerde baten en lasten. Zie onder meer de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:9165).
7. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) heeft geoordeeld, moet bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast in acht worden genomen. Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op de belanghebbende. In het kader van die toetsing is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen, aldus de Hoge Raad.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem bij verweerschrift van 24 juni 2019 overgelegde stukken, met name de gegevens uit de programmabegroting 2018 van het waterschap Aa en Maas, inzicht in de ramingen van ‘de baten en de lasten ter zake’ verschaft. Uit het door verweerder ingebrachte overzicht blijkt dat voor watersysteembeheer van het waterschap Aa en Maas de totale geraamde netto lasten€ 61.007.000 en de totale geraamde baten € 60.433.000 bedragen. Gelet daarop belopen de totale geraamde baten uit de watersysteemheffing van het waterschap Aa en Maas 99,05% van de in totaal geraamde netto lasten. Uitgaande van dit overzicht is geen sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet.
9. Eiseres heeft ter zitting gereageerd op de door verweerder overgelegde stukken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met wat zij op zitting naar voren heeft gebracht niet gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van bepaalde posten redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De rechtbank komt daarom niet toe aan de overige eisen die de Hoge Raad stelt aan de wijze waarop de heffingsambtenaar zijn standpunt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden, moet motiveren. De beroepsgrond dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet faalt dan ook.
Conclusie
10. De rechtbank stelt vast dat het belastbare feit, de heffingsplicht en de hoogte van de aanslag als zodanig niet zijn weersproken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag watersysteemheffing gebouwd over het belastingjaar 2018 terecht aan eiseres is opgelegd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. I. Boekhorst en mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.