Rb. Limburg, 02-01-2017, nr. 5371049 AZ VERZ 16-189 en 5565367 AZ VERZ 16-245
ECLI:NL:RBLIM:2017:16
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
02-01-2017
- Zaaknummer
5371049 AZ VERZ 16-189 en 5565367 AZ VERZ 16-245
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:16, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑01‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3239
- Vindplaatsen
AR 2017/97
AR-Updates.nl 2017-0011
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0011
Uitspraak 02‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Werknemer heeft geen (tijdig) verzoek tot vernietiging van het door werkgever aan werknemer gegeven ontslag op staande voet ingediend. Het ontslag op staande voet heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen doen eindigen. Werknemer is er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hij geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding en het verzoek van werknemer wordt afgewezen.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 5371049 AZ VERZ 16-189 en 5565367 AZ VERZ 16-245
Beschikking van de kantonrechter van 2 januari 2017
in de zaak van
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ,
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. R.J. Ruiter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.C. PERSONNELL COMPANY B.V.,
gevestigd aan de Bergenhuizen 29, 6255 NJ Noorbeek, gemeente Eijsden-Margraten,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. A.S.J.H. van den Bronk.
Partijen zullen hierna [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en PCPC genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift
- -
het verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek
- -
de door PCPC ingediende aanvullende bijlagen
- -
de pleitnota van de gemachtigde van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek]
- -
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d.13 december 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , geboren op [geboortedag] 1976, is van 1 september 2010 tot 15 september 2014 in dienst geweest van PCPC in de functie van monteur. Vervolgens is [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 2 december 2014 opnieuw krachtens een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar, derhalve eindigend per 1 december 2015, bij PCPC in dienst getreden in de functie van monteur.
2.2.
In een stuk genaamd “aanvulling op de arbeidsovereenkomst” zijn partijen overeengekomen de arbeidsovereenkomst te verlengen voor de bepaalde tijd van 2 december 2015 tot en met 1 december 2016.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Metaal en Techniek, Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: cao) van toepassing.
2.4.
PCPC heeft [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 13 juni 2016 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van gelijke datum staat (bijlage 3 bij verweerschrift):
“(…) U bent reeds meerdere malen met alcohol op op het werk verschenen. Hiervoor bent u al diverse malen gewaarschuwd. Vandaag bent u in het geheel, zonder kennisgeving, niet op het werk verschenen en bent u ook niet bereikbaar om aan te geven waarom dat u niet bent op komen dagen.
Deze omstandigheden vormen elk afzonderlijk, maar ook in samenhang een dringende reden tot ontslag op staande voet (…)”
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt - na wijziging - PCPC te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 4.445,46 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening, alsmede PCPC te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
PCPC heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van tegenverzoek wordt door PCPC na wijziging verzocht:
- -
voor recht te verklaren dat voor zover een transitievergoeding wordt toegekend PCPC gerechtigd is daarop een bedrag ter hoogte van de gefixeerde schadevergoeding in mindering te brengen
- -
te bepalen dat in geval van een eventuele veroordeling tot betaling van een transitievergoeding aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dit onderdeel niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren althans te bepalen dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voor een gelijk bedrag ten behoeve van PCPC zekerheid dient te stellen op een wijze die voldoet aan artikel 6:51 BW
- -
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
4. De beoordeling
in de zaak met nummer 5371049 AZ VERZ 16-189
4.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft geen verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet ingediend. Uit artikel 7:686a, vierde lid onder a, BW volgt dat een daartoe strekkend verzoek, op straffe van verval van het recht hiertoe, had moeten worden ingediend binnen twee maanden na de datum van het ontslag. Dit heeft [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] nagelaten. Nu geen (tijdig, binnen de in artikel 7:686a, vierde lid onder a, BW bepaalde termijn van twee maanden) verzoek tot vernietiging van het door PCPC aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet is ingediend, kan dat ontslag rechtens niet meer worden aangetast en is dit een gegeven. Dit brengt mee dat het ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 13 juni 2016 heeft doen eindigen.
4.2.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft het onderhavige verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel b, BW).
4.3.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt PCPC te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
4.4.
Nu [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen (tijdig) verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, hoeft de kantonrechter geen oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. Of het ontslag op staande voet zou standhouden is dus niet aan de orde. Het gaat hier om de vraag of [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voldoende heeft aangetoond dat hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld oftewel of [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aanspraak kan maken op een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW.
4.5.
Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, kan de aan- of afwezigheid van een dringende reden echter wel een rol spelen bij de beoordeling of aan de zijde van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid.
4.6.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] stelt dat hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hij betwist alcohol tijdens werktijd genuttigd te hebben. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft volstaan met een enkele blote ontkenning terwijl het op zijn weg had gelegen om op zijn minst toe te lichten hoe zijn ontkenning valt te rijmen met het aan hem verleende ontslag op staande voet en de inhoud van de door PCPC in het geding gebrachte verklaringen.
4.7.
De heer [naam zoon directeur] verklaart:“(…) ben ik ’s morgens samen met hem in de werkbus naar luxemburg gereden rond 5.00, er hing toen een nogal extreme alcohol lucht in de bus. Aangezien ik chauffeur was heb ik hier verder niks van gezegd. (…) ’S avonds had ik met hem afgesproken dat hij terug zou rijden. Voor vertrek heeft hij bij de delhaize wat op loopafstand is van de auto en het werk, 2 kleine flesjes wodka gekocht. Dat hij deze voor vertrek genuttigd heeft, bleek wel uit wederom de alcoholische lucht in de auto en zijn rijvaardigheid op dat moment (…) kon (…) de versnellingen niet vinden. (…) reed (…) door het rood (…) ”
Mevrouw [naam partner directeur] verklaart:“…Het gebeurde heel vaak dat deze meneer niet helemaal nuchter op het werk verscheen. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is iemand die in zeer hoge mate alcohol misbruikt. (…) was [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vaak niet in staat om auto te rijden omdat hij daarmee zichzelf en andere collega’s die met hem naar het werk meereden in gevaar zou brengen. Van herhaalde waarschuwingen van de baas van het bedrijf (…) trok [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich niets aan. Het gebeurde vaak dat hij niet op zijn werk verscheen. De voornaamste oorzaak daarvan was drank. (…) ging [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] regelmatig ook in de pauze
een biertje drinken. (…) Iedereen die bij dit bedrijf werkt, weet heel goed dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een persoon is die alcohol misbruikt en dat dit een groot probleem is. Mensen praten er vaak onder elkaar over maar niemand durfde hem erop aan te spreken (of dit aan de baas te vertellen). (…) Enkele keren gebeurde het dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet naar zijn werk kwam (…) omdat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de avond daarvoor aan de drank zat en daarom de volgende ochtend niet in staat was om te rijden / naar zijn werk te gaan. (…) ”.
4.8.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft aangevoerd dat deze verklaringen ongeloofwaardig zijn, omdat ze afkomstig zijn van verwanten van de directeur van verzoeker. Dat deze verklaringen van een familielid (zoon) en partner van [naam directeur] afkomstig zijn, betekent niet dat ze geen enkele waarde hebben. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarom aan de juistheid van de verklaringen moet worden getwijfeld. De verklaringen zijn voldoende feitelijk, gedetailleerd en ondersteunen elkaar op relevante punten. Verder is gesteld noch anderszins gebleken dat tussen [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [naam zoon directeur] en [naam partner directeur] (in het verleden) iets is voorgevallen, dat een reden zou kunnen vormen om ten nadele van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te verklaren.
Gelet op deze bij verweerschrift overgelegde gedetailleerde verklaringen en tegen de achtergrond van het vaststaande feit dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] het ontslag op staande voet niet heeft aangevochten, kon [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet volstaan met een enkele blote ontkenning van de verweten gedraging.
4.9.
Voorts wordt niet doorslaggevend geacht op welk tijdstip [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] alcohol heeft genuttigd. Wanneer van de juistheid van zijn stelling wordt uitgegaan dat hij nimmer alcohol op de werkvloer heeft gedronken, betekent dit niet dat hij niet onder invloed van alcohol op de werkvloer is verschenen. Het is immers mogelijk dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voor aanvang van zijn werkzaamheden alcohol tot zich heeft genomen, als gevolg waarvan hij op zijn werk onder invloed van alcohol verkeerde.
4.10.
PCPC heeft terecht opgemerkt dat het tijdens werktijd onder invloed van alcohol verkeren ontoelaatbaar is gelet op de in acht te nemen veiligheid en de aard van de te verrichten werkzaamheden, te weten het rijden in een bus en het werken op een bouwplaats. Het overtreden van essentiële veiligheidsvoorschriften in een dergelijke arbeidsomgeving kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen. Nu door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] onvoldoende is weerlegd dat hij onder invloed van alcohol op het werk is verschenen, moet er van uit worden gegaan dat hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen.
4.11.
Gelet op het vorenstaande is [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dient te worden afgewezen.
in de zaak met nummer 5565367 AZ VERZ 16-245
4.12.
Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek heeft PCPC het aanvankelijk bij verweerschrift primair verzochte bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat deze geen beoordeling meer behoeft. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen transitievergoeding verschuldigd is, zal de daartoe strekkende verklaring van recht worden gegeven.
4.13.
Het bij verweerschrift subsidiaire verzochte is voorwaardelijk ingesteld en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling gewijzigd (hiervoor onder r.o. 3.3. weergegeven). Nu de voorwaarde waaronder PCPC het gewijzigd zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend niet is vervuld, komt kantonrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van PCPC.
in beide zaken
4.14.
Gezien de uitkomst en aard van alle verzoeken tezamen worden de proceskosten op hierna te bepalen wijze gecompenseerd.
5. De beslissing
De kantonrechter
in de zaak met nummer 5371049 AZ VERZ 16-189
5.1.
wijst het verzoek af,
in de zaak met nummer 5565367 AZ VERZ 16-245
5.2.
verklaart voor recht dat PCPC geen transitievergoeding aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verschuldigd is,
5.3.
wijst het overige verzochte af,
in de zaken met nummers 5371049 AZ VERZ 16-189 en 5565367 AZ VERZ 16-245
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter, en is door mr.
P. Hoekstra, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ