Hof Amsterdam, 09-05-2017, nr. 23-003557-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:1740
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-05-2017
- Zaaknummer
23-003557-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1740, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑05‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging in penitentiaire inrichting.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003557-15
Datum uitspraak: 9 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-689789-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2016 en 25 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het woongebouw "Het Schouw" van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel aan de H.J.E. Wenckebachweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel vermeld onder nummer(s) 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320 en/of 2998323 en/of 2998344 welk geweld bestond uit
- het eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen geven van (een) zogenaamde "kopsto(o)t(en)" en/of
- het eenmaal of meermalen bijten, in de arm, in elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) stompen en/of slaan tegen en/of op het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde medewerker(s) 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320, en/of 2998323 en/of 2998344
waarbij hij, verdachte,
- eenmaal of meermalen heeft geschopt en/of getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft gestompt en/of geslagen tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde medewerker(s) 2998310 en/of 2998319 en/of 2998320, en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft gebeten in en/of op de (linker)arm van voornoemde medewerker 2998344,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, bestaande uit
- een of meer verwonding(en) aan en/of op de (linker)arm van voornoemde 2998344 en/of
- een of meer verwonding(en) aan en/of op het (linker)oor, althans het (achter)hoofd van voornoemde 2998320 en/of
- een of meer verwonding(en) aan en/of op het gezicht van voornoemde 2998319 en/of
- verwonding(en) aan en/of op het (linker)oor, althans het (achter)hoofd van voornoemde 2998310 ten gevolge heeft gehad;
1. subsidiair:hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer perso(o)n(en) (te weten medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel vermeld onder nummer(s) 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320 en/of 2998323 en/of 2998344) (telkens) opzettelijk heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
- het eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen en/of
- het eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) stompen en/of slaan tegen en/of op het gezicht en/of het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen bijten in en/of op een arm en/of - het eenmaal of meermalen geven van (een) zogenaamde "kopsto(o)t(en)" tegen en/of op het (achter)hoofd van voornoemde 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320 en/of 2998323 en/of 2998344, waardoor voornoemde 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320 en/of 2998323 en 2998344 letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
2:hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een medewerker van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel vermeld onder nummer 2998329 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde 2998329 dreigend de woorden toegevoegd :"U weet toch wat er met [naam] is gebeurd de afgelopen week in zijn huis? Past u ook maar op mevrouw!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:hij op 03 maart 2014 te Amsterdam met anderen, in het woongebouw "Het Schouw" van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel aan de H.J.E. Wenckebachweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen medewerkers van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel vermeld onder nummers 2998307 en 2998310 en2998312 en 2998319 en 2998320 en 2998323 en 2998344 welk geweld bestond uit
- het schoppen en trappen tegen het achterhoofd en
- het geven van een kopstoot en
- het bijten in de arm en
- het stompen en slaan tegen het hoofd van voornoemde medewerkers 2998307 en/of 2998310 en/of 2998312 en/of 2998319 en/of 2998320, en/of 2998323 en/of 2998344
waarbij hij, verdachte,
- heeft gebeten in de linkerarm van voornoemde medewerker 2998344,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, bestaande uit
- een verwonding aan de linkerarm van voornoemde 2998344 ten gevolge heeft gehad.
2:hij op 03 maart 2014 te Amsterdam, een medewerker van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel vermeld onder nummer 2998329 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde 2998329 dreigend de woorden toegevoegd: "U weet toch wat er met [naam] is gebeurd de afgelopen week in zijn huis? Past u ook maar op mevrouw!" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.
De rechtbank bezigde onder meer de verklaringen van getuigen aangeduid onder de nummers 2998310, 2998320, 2998312 tot het bewijs.
Het pleidooi richt zich op de stelling dat de verklaringen die de rechtbank tot bewijs heeft gebezigd niet tot het bewijs kunnen dienen omdat zij of wel in hun geheel worden weerlegd door de verklaringen van de betrokkenen waarover zij verklaren, dan wel niet door de andere betrokkenen worden bevestigd.
Aan geweld kan aan de verdachte worden toegeschreven:
a. het schreeuwen naar bewaarders;
b. het grijpen naar het dambord/het zwaaien naar het dambord;
c. het verzet tegen de fixatie;
d. het leggen van een beenklem;
e. het bijten van 2998344
Enig ander geweld kan niet aan de verdachte worden toegeschreven.
Voorts kan niet bewezen worden verklaard dat het geweld is begaan in een voor ‘het publiek’ toegankelijke plaats of in een voor ‘het publiek toegankelijke ruimte’ waardoor het bestanddeel ‘openlijk’ in het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de voorhanden zijnde bewijsmiddelen er onvoldoende eenduidig op wijzen dat het juist de verdachte was die de slachtoffers aangeduid onder de nummers 2998310 en/of 2998319 en/of 2998320 heeft getrapt/geslagen en/of gestompt/geslagen, zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De verklaringen van de getuigen, voor zover deze in de bewijsbeslissing zullen worden betrokken, wijzen, in samenhang bezien, wel voldoende eenduidig op de bewezenverklaarde gedragingen als hierboven aangegeven en zijn voldoende betrouwbaar om de bewezenverklaring te dragen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof voorts van oordeel dat sprake is van “openlijke” geweldpleging in de zin van artikel 141, eerste lid, Sr. nu voor het aannemen daarvan niet is vereist dat de geweldpleging plaatsvindt in een openbare of een voor ieder toegankelijke ruimte. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat is vereist dat ten tijde en ter plaatse van de geweldpleging feitelijk vrije toegang bestond (zie HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3681). De geweldshandelingen van de verdachte en diens medeverdachte kunnen niet anders dan als onverholen en niet-heimelijk worden beschouwd. Zowel medewerkers als daarbij aanwezige, ook niet bij het geweld betrokken medegedetineerden hebben deze handelingen kunnen waarnemen, waardoor de openbare orde (in de betreffende penitentiaire) instelling is aangerand.
Anders dan de raadsvrouw is het hof dan ook van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden geacht als hierboven vermeld.
Feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 2 nu de verdachte heeft ontkend de ten laste gelegde woorden te hebben gebezigd.
Subsidiair wordt betoogd dat de verdachte op het moment van uitspreken van de betreffende bewoordingen geen kennis had van een tweede overval op [naam]. De verdachte was wel op de hoogte van een inbraak bij [naam] een maand eerder. Het dreigen met een inbraak is echter geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de te bezigen bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte op 3 maart 2014 de hierboven bewezenverklaarde bewoordingen heeft geuit. Voorafgaand aan deze uitlatingen is [naam] in zijn huis overvallen. Gelet hierop is het evident dat de verdachte met zijn bewoordingen niet refereerde aan een gebeurtenis die enige tijd eerder plaatsvond te weten de inbraak bij [naam] een maand eerder, maar aan deze laatste gebeurtenis “met [naam]”. Nu bij de betreffende overval vuurwapens zijn gebruikt heeft de verdachte door het bezigen van de betreffende bewoordingen onmiskenbaar het slachtoffer willen bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde gevangenisstraf als door de rechtbank opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte deels te veroordelen tot een voorwaardelijke straf, zonder bijzondere voorwaarden te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een penitentiaire inrichting. Naar aanleiding van een triviale kwestie, een medeverdachte mocht zijn pap niet opwarmen, zijn medewerkers in een Penitentiaire Inrichting aangevallen. Er vond een onverholen geweldsexplosie plaats waarbij naast de medeverdachte ook de verdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten.
De betreffende medewerkers zijn geschopt en geslagen en de verdachte heeft een medewerker in zijn arm gebeten. Dit is des te ernstiger nu deze medewerkers gewoon hun werk deden. De verdachte en diens medeverdachte hebben een, met name voor de slachtoffers, chaotische en gewelddadige situatie geschapen. Pas nadat alarm was geslagen en versterkingen arriveerden, kon de situatie, met veel inspanningen, onder controle worden gebracht. Dergelijk gedrag is onacceptabel in een penitentiaire inrichting, waar gedetineerden van hun vrijheid zijn beroofd. Voor de veiligheid van de gedetineerden en het personeel is het essentieel dat de orde gehandhaafd wordt, hetgeen de verdachte met zijn handelen heeft geschonden.
Na afloop van deze geweldshandelingen heeft de verdachte de directrice van de inrichting bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Aldus heeft hij (opnieuw) een voor deze gezagsdraagster, die bezig was met haar werk, beangstigende en intimiderende situatie geschapen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 april 2017 is hij eerder voor misdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit en de locatie waar deze is gepleegd, is een vrijheidsbenemende straf voor een lange duur, de enig passende reactie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een lagere straf dan de hieronder bedoelde, dan wel een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw bepleit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2017.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.