Hof 's-Hertogenbosch, 27-01-2015, nr. HD 200.129.316, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:211
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-01-2015
- Zaaknummer
HD 200.129.316_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:211, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑01‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:3357
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:1735
ECLI:NL:GHSHE:2014:3357, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑09‑2014; (Hoger beroep)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2014:525
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:211
ECLI:NL:GHSHE:2014:1735, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑06‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:211
- Wetingang
art. 431 Burgerlijk Wetboek Boek 1
art. 431 Burgerlijk Wetboek Boek 1
Uitspraak 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Huurovereenkomst woonruimte. Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde wegens aangetroffen hennepkwekerij. Afwijzing vordering op grond van woonbelang huurder.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.316/01
arrest van 27 januari 2015
in de zaak van
het Bewindvoeringskantoor [Bewindvoeringskantoor] BV,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen van [appellant],
appellant,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder,
advocaat: mr. P.G.C.P. Smits te 's-Hertogenbosch,
tegen
Stichting Woonwijze, voorheen genaamd Woningstichting Ons Bezit,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonwijze,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 10 juni 2014 en 2 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 867827/7 en rolnummer 12-11274 gewezen vonnis van 21 maart 2013.
9. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 2 september 2014;
- -
de akte d.d. 30 september 2014 van de zijde van de bewindvoerder;
- -
de antwoordakte d.d. 28 oktober 2014 van de zijde van Woonwijze;
- -
de akte advocaatstelling d.d. 28 oktober 2014 van de zijde van de bewindvoerder.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
10. De verdere beoordeling
10.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn bewindvoerder op te roepen in het geding te verschijnen om dit, als formele procespartij, verder ten behoeve van [appellant] te voeren. De bewindvoerder heeft vervolgens op de rol van 30 september 2014 een brief d.d. 23 september 2014 ingediend, waarin de bewindvoerder het hof meedeelt dat hij de onderhavige procedure als formele procespartij namens [appellant] wenst voort te zetten zolang het bewind tijdens deze procedure voortduurt en dat hij zich
aansluit bij de reeds genomen standpunten en /of stellingen die mr. Smits namens [appellant] heeft ingediend. Het hof heeft deze brief aangemerkt als een akte.
10.2.
Bij antwoordakte vraagt Woonwijze zich af of de bewindvoerder op een rechtsgeldige wijze het geding heeft overgenomen, nu de bewindvoerder geen advocaat heeft gesteld. Woonwijze refereert zich ten aanzien van deze vraag aan het oordeel van het hof.
10.3.
Bij akte advocaatstelling stelt de bewindvoerder mr. P.G.C.P. Smits als advocaat en verwijst voor het overige naar de inhoud van de akte van 30 september 2014.
10.4.
Het hof constateert dat de bewindvoerder in de akte van 30 september 2014 heeft verzuimd een advocaat te stellen. Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder dit verzuim heeft hersteld in de akte advocaatstelling van 28 oktober 2014 en dat de bewindvoerder het geding op rechtsgeldige wijze heeft overgenomen. Nu de bewindvoerder de standpunten en/of stellingen van [appellant] heeft overgenomen, is geen nadere stukkenwisseling nodig en kan het hof overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
10.5.
In hoger beroep zijn de volgende feiten van belang. [appellant] heeft met ingang van 28 juni 1994 van (de rechtsvoorgangster van) Woonwijze de woning aan de Veldhoeve 29 te Vught gehuurd. De huur bedroeg laatstelijk € 377,86 per maand.
10.6.
Op 1 oktober 2012 is door de politie Noord-Brabant een inval gedaan in de woning van [appellant]. Daarbij een hennepkwekerij aangetroffen met 37 hennepplanten.
10.7.
In eerste aanleg heeft Woonwijze onder meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Zij heeft daartoe gesteld dat [appellant] door het kweken van de hennepplanten ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
10.8.
[appellant] en de bewindvoerder hebben de vordering van Woonwijze in eerste aanleg gemotiveerd bestreden. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
10.9.
Bij het vonnis van beroep heeft de kantonrechter:
- de tussen Woonwijze en [appellant] gesloten huurovereenkomst ontbonden;
- [appellant] veroordeeld het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van hetvonnis te ontruimen en te verlaten;
- Woonwijze gemachtigd, voor het geval [appellant] met voormelde ontruiming ingebreke mocht blijven, die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen conform artikel556 lid 1 Rv;
- de bewindvoerder veroordeeld de ontruiming te gedogen en te gehengen;
- [appellant] veroordeeld om aan Woonwijze tegen kwijting te betalen een bedrag van€ 544,50 (inclusief btw) als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten,alsmede een bedrag van € 377,86 voor elke maand of deel van een maand datvanaf de maand december 2012 het gehuurde niet heeft ontruimd enverlaten;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
De door Woonwijze gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft de kantonrechter afgewezen.
10.10.
Er zijn twee grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het persoonlijk belang van [appellant] tot behoud van zijn woonrecht niet opweegt tegen het belang van Woonwijze bij ontruiming van het gehuurde. Voorts wordt in de eerste grief aangevoerd dat er geen sprake was van gevaarzetting.
In de tweede grief wordt aangevoerd dat bij afweging van de belangen de ontruiming [appellant] te hard treft. Daartoe wordt onder meer het volgende gesteld. [appellant] bewoont het gehuurde sinds zijn 17e jaar, al 19 jaar, zonder overlast voor omwonenden. [appellant] heeft ADHD en gelet op zijn persoonlijkheid, zijn afhankelijkheid van begeleiding en hulpverlening en zijn geringere aanpassingsmogelijkheden, is hij niet in staat ergens anders snel te wennen en opgenomen te worden. In deze woonomgeving is [appellant] enigermate zelfredzaam gebleken en gedurende lange tijd te handhaven en wordt hij geaccepteerd door de omwonenden. [appellant] gebruikte wiet voor het rustgevende effect in een voor hem zeer stressvolle periode. Omdat hij onder bewind staat en slechts zeer beperkte middelen had, ging hij hennep kweken voor eigen gebruik. Daarbij heeft hij geen overlast voor omwonenden veroorzaakt.
10.11.
Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven als volgt. In de grieven wordt onder meer een beroep gedaan op het woonbelang van [appellant]. Voor de beoordeling van het woonbelang van [appellant] zijn van belang het rapport van het psychiatrisch onderzoek van Pro Justitia d.d. 6 januari 2013, dat in eerste aanleg is overgelegd als productie 5 bij de conclusie van antwoord, en het voortgangsverslag omtrent huisvesting van de heer[medewerker van Novadic Kentron] van Verslavingsreclassering Novadic-Kentron [vestigingsplaats] d.d. 21 mei 2013, dat in hoger beroep is overgelegd als productie 3 bij de memorie van grieven.
Het psychiatrisch onderzoek van Pro Justitia heeft plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijke vervolging van [appellant] voor bedreiging. [appellant] is voor dit misdrijf op 14 januari 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze bedreiging heeft geen relatie met de huurovereenkomst tussen partijen. De onderzoekers van Pro Justitia stellen in hun rapport vast dat er bij [appellant] sprake is van ADHD, zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis. Dit maakt dat hij verhoogd impulsief is en de consequenties van zijn handelen niet goed kan overzien. Daarnaast is er sinds 2009 – sinds de auto van [appellant] in vlammen opging, hij zijn werk als ZZP’er niet meer kon uitoefenen en hij na verloop van tijd ook nog eens geconfronteerd werd met een forse schuld – sprake van een opwindingstoestand, die [appellant] verder belemmert in zijn functioneren. Hij verkeert in een voortdurende situatie van controleverlies en is niet meer in staat om zijn leven op eigen kracht op de rails te krijgen. Om de opwindingstoestand te laten verdwijnen adviseren de onderzoekers een interventie waarbij de schulden van [appellant] worden gesaneerd en hij in staat wordt gesteld weer te werken als ZZP’er en zelf zoveel als mogelijk zorg te dragen voor zijn eigen leven.
Ook de heer [medewerker van Novadic Kentron] van Novadic Kentron vermeldt in zijn rapport dat er bij [appellant] sprake is van ADHD, zwakbegaafdheid en een milde persoonlijkheidsstoornis en dat [appellant] door een aantal gebeurtenissen sinds 2009 is vastgelopen. Hij geeft aan dat de vicieuze cirkel waarin [appellant] verkeert moeilijk te doorbreken is wanneer er geen stabiele situatie gecreëerd kan worden en dat voor het creëren van een stabiele situatie huisvesting noodzakelijk is. Hij vermeldt dat [appellant] niet lang genoeg staat ingeschreven bij een woningbouwvereniging om aanspraak te maken op huisvestiging, dat hij niet de financiële middelen heeft om op de particuliere markt en/of anti-kraak te huren en dat hij niet kan terugvallen op familie- en /of vrienden. Deze ontwikkelingen maken dat [appellant] mogelijk op straat of de maatschappelijke opvang terecht zal komen en verder zal afglijden. Het ingezette hulpverleningstraject zal
tevens stagneren wanneer betrokkenen zonder huisvesting komt te zitten, wat een ongunstige uitwerking zal hebben op het recidive- en gevaarsrisico van [appellant].
10.12.
Gelet op de gegevens waarover het hof beschikt (die dateren van ná de politie-inval), is het hof van oordeel dat aan het woonbelang van [appellant] – afgezet tegen de belangen van Woonwijze – een zodanig gewicht moet worden toegekend dat de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen in dit specifieke geval niet gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft Woonwijze een zwaarwegend belang bij ontbinding van de huurovereenkomst, namelijk om haar strenge anti-drugsbeleid te handhaven en al haar huurders het huurgenot te verschaffen waartoe zij gehouden is, het hof is van oordeel dat het woonbelang van [appellant] in de onderhavige omstandigheden moet prevaleren. Uit de rapporten van Pro Justitia en de heer [medewerker van Novadic Kentron] blijkt dat [appellant] hulp nodig heeft om zijn leven weer op de rails te krijgen en dat noodzakelijk is dat er een stabiele situatie wordt gecreëerd. Daar wordt kennelijk aan gewerkt. Daarvoor is – naast de begeleiding die [appellant] nu kennelijk krijgt – een stabiele huisvesting van groot belang. Het hof acht het aannemelijk dat ontbinding en ontruiming een zodanig negatieve invloed zal hebben op de begeleiding en op psychische gesteldheid en sociale omstandigheden van [appellant] dat het zal leiden tot een aanzienlijke verslechtering van zijn situatie en hem wellicht in een reddeloze situatie zal brengen.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat niet is betwist dat [appellant] al 19 jaar zonder noemenswaardige problemen in het gehuurde heeft gewoond en geen overlast voor omwonenden heeft veroorzaakt, dat Woonwijze een verhuurder is in de sociale sector waarop [appellant] is aangewezen en dat het aantal aangetroffen hennepplanten (al weer meer dan twee jaar geleden) van bescheiden omvang was.
10.13.
Het hof merkt ten overvloede op dat het voorgaande niet betekent dat [appellant] een vrijbrief heeft om opnieuw over te gaan tot het kweken van hennep. Bij een herhaalde tekortkoming van [appellant] op dit punt dient hij rekening te houden met een andere afweging.
10.14.
Het voorgaande betekent dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het hof zal opnieuw rechtdoende de vorderingen van Woonwijze afwijzen. Voorts zal het hof Woonwijze als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Daarbij laat het hof de kosten van de akten die in hoger beroep genomen zijn buiten beschouwing. Deze akten zien op de discussie over de ontvankelijkheid. Het hof ziet aanleiding de proceskosten die beide partijen in dat kader gemaakt hebben tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
11. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Woonwijze af;
veroordeelt Woonwijze in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke
kosten tot op heden aan de zijde van appellant worden begroot op € 250,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 375,71 aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.G.W.M. Stienissen en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 januari 2015.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 02‑09‑2014
Inhoudsindicatie
meest gerede partij (i.c. huurder) in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. Onbekendheid partijen t.t.v. dagvaarding in hoger beroep met arrest HR d.d. 7 maart 2014 (art.1:431 lid 1 BW).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.316/01
arrest van 2 september 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.G.C.P. Smits te 's-Hertogenbosch,
tegen
Stichting Woonwijze, voorheen genaamd Woningstichting Ons Bezit,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 10 juni 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 867827/7 en rolnummer 12-11274 gewezen vonnis van 21 maart 2013.
6. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 10 juni 2014;
- het H-formulier d.d. 2 juli 2014 van de zijde van [appellant];
- de akte d.d. 8 juli 2014 van de zijde van Woonwijze.
Hierna is arrest bepaald.
7. De verdere beoordeling
7.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, en de consequenties daarvan voor de onderhavige zaak. Daarop heeft [appellant] bij H-formulier verzocht tot oproeping van de bewindvoerder. Het hof beschouwt dit H-formulier als akte. Voorts heeft Woonwijze bij akte meegedeeld zich te zullen refereren aan het oordeel van het hof.
7.2.
Nu [appellant] heeft verzocht de bewindvoerder op te roepen en Woonwijze daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt, ziet het hof aanleiding om in dit specifieke geval, waarin [appellant] in hoger beroep is gekomen voordat de Hoge Raad voornoemde beslissing van 7 maart 2014 heeft genomen, [appellant], als meest gerede partij, in de gelegenheid te stellen zijn bewindvoerder op te roepen in het geding te verschijnen om dit, als formele procespartij, verder ten behoeve van [appellant] te voeren. Het hof verzoekt de bewindvoerder, zo hij het geding overneemt, in een door hem te nemen akte aan te geven dat hij de procedure wenst voort te zetten zolang het bewind tijdens deze procedure voortduurt en desgewenst de stellingen of standpunten over te nemen c.q. aan te passen. Woonwijze zal vervolgens de gelegenheid krijgen bij antwoordakte te reageren.
Indien er van de zijde van de bewindvoerder geen, dan wel niet tijdig, een akte wordt genomen of indien de bewindvoerder verklaart het geding niet voort te zetten, zal het hof [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
7.3.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
8. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 september 2014 voor akte aan de zijde van (de bewindvoerder van) [appellant] met de hiervoor onder 7.2 vermelde doeleinden, waarna Woonwijze in de gelegenheid gesteld zal worden een antwoordakte te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 september 2014.
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
meest gerede partij (i.c. huurder) in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. Onbekendheid partijen t.t.v. dagvaarding in hoger beroep met arrest HR d.d. 7 maart 2014 (art.1:431 lid 1 BW).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.316/01
arrest van 10 juni 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.G.C.P. Smits te 's-Hertogenbosch,
tegen
Stichting Woonwijze, voorheen genaamd Woningstichting Ons Bezit,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 21 maart 2013 tussen appellant – [appellant] – (en Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [appellant]) en geïntimeerde – Woonwijze – als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 867827/7, rolnr. 12-11274)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van Woonwijze;
- de memorie van grieven met producties;
- de bij H-formulier d.d. 2 juli 2013 van de zijde van [appellant] overgelegde brief van mevrouw mr. E. Noorloos van Bewindvoeringskantoor van Korlaar B.V. aan het hof d.d. 1 juli 2013;
- de memorie van antwoord.
Hierna is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
[appellant] heeft met ingang van 28 juni 1994 van (de rechtsvoorgangster van) Woonwijze de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] gehuurd.
4.2.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie’s-Hertogenbosch van 19 juli 2011 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] met ingang van 19 juli 2011 tot 19 juli 2018 en is voorts Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V., gevestigd te Rijswijk, benoemd tot bewindvoerder.
4.3.
In eerste aanleg heeft Woonwijze zowel [appellant] als Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [appellant] (hierna: de bewindvoerder) gedagvaard. Zij heeft kort gezegd ontbinding van de huurovereenkomst met [appellant] gevorderd en ontruiming van de door [appellant] gehuurde woning.
4.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van Woonwijze grotendeels toegewezen. Alleen [appellant], niet zijn bewindvoerder, is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
4.5.
Bij brief van 1 juli 2013 heeft de bewindvoerder het hof bericht akkoord te gaan met het voeren van de onderhavige hoger beroepprocedure en toestemming te geven aan mr. P.G.C.P. Smits op te treden als gemachtigde.
4.6.
Het hof stelt het volgende voorop. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (art. 1:438 leden 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt ingesteld.
In zijn beslissing van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, heeft de Hoge Raad overwogen dat de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW en dat de bewindvoerder daarom ten behoeve van de rechthebbende optreedt als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.7.
Het hof is naar aanleiding van deze beslissing vooralsnog van oordeel dat [appellant] in de onderhavige zaak niet als procespartij in hoger beroep kan procederen, zonder dat zijn bewindvoerder als formele procespartij optreedt. Het feit dat de bewindvoerder van [appellant] schriftelijk heeft ingestemd met de onderhavige procedure in hoger beroep maakt dit niet anders. Het hof merkt op dat de advocaat-generaal mr. E.M. Wesseling-Van Gent in haar conclusie vóór de beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014 heeft aangegeven dat haars inziens dient te worden toegestaan dat een onderbewindgestelde zonder de bewindvoerder in rechte kan verschijnen als de bewindvoerder maar laat weten met de procedure in te stemmen. Deze wijze van ‘herstel’ van het verzuim van de bewindvoerder om zelf als formele procespartij op te treden is door de Hoge Raad niet vermeld bij de mogelijkheden die in de beslissing van 7 maart 2014 worden genoemd om een bewindvoerder alsnog in een geding te betrekken. Wel lijkt de Hoge Raad ruimte te laten voor het alsnog oproepen van de bewindvoerder om het geding over te nemen (slot beantwoording vraag 2), zij het dat de Hoge Raad dit antwoord in die zaak heeft geplaatst in de sleutel van het al dan niet op de hoogte zijn van het bewind door de wederpartij.
Het hof stelt vast dat partijen niet op de hoogte waren van de beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014.
4.8.
Het hof sluit voorshands nog niet uit dat [appellant] in staat moet worden gesteld de bewindvoerder van [appellant] op te roepen in het geding te verschijnen. Echter alvorens enige beslissing te nemen, zal het hof partijen naar aanleiding van voorgaande eerst in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014 en de consequenties daarvan voor de onderhavige zaak.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 8 juli 2014 voor akte uitlating aan de zijde van [appellant] en Woonwijze met de hiervoor onder r.o. 4.8. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.