Rb. Limburg, 22-08-2017, nr. C/03/238168 / JE RK 17-1581
ECLI:NL:RBLIM:2017:8162
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
22-08-2017
- Zaaknummer
C/03/238168 / JE RK 17-1581
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:8162, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 22‑08‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0244
Uitspraak 22‑08‑2017
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/238168 / JE RK 17-1581
datum uitspraak: 22 augustus 2017
beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling
in de zaak van
JEUGDBESCHERMING AMSTERDAM, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag minerjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarigen] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag minderjarige 2] 2012 te [geboorteplaats minderjarigen] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedag minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats minderjarigen] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
en tezamen te noemen de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
[vader minderjarige 1 + 2] , hierna te noemen de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats vader minderjarige 1 + 2] .
Tevens is ter zitting opgeroepen:
[vader minderjarige 3] , hierna te noemen de vader van [minderjarige 3] ,
wonende te [woonplaats vader minderjarige 3] .
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 13 juli 2017, ingekomen bij de griffie op 14 juli 2017;
- de brief van de GI van 14 juli 2017, ingekomen bij de griffie op 21 juli 2017;
- de twee mails van de GI van 24 juli 2017;
- het verweerschrift van de moeder, ingediend door mr. Scheele per mail op 25 juli 2017;
- een mail van de GI, verzonden op 25 juli 2017;
- een brief van de GI van 26 juli 2017, ingekomen bij de griffie op 28 juli 2017;
- een brief van mr. M.M. E. Rietjens van 1 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 1 augustus 2017;
- een mail met producties van de GI, verzonden naar de griffie op 4 augustus 2017;
- de brief van 11 augustus 2017 met producties van de GI, ingekomen per fax op 11 augsustus2017 bij de griffie op 14 augustus 2017;
- de brief van 13 augustus 2017 met producties van mr. Scheele, ingekomen bij de griffie per fax op 13 augustus 2017.
1.2.
Op 14 augustus 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele,
- de vader van [minderjarige 3] ,
- mevrouw [A] , gedragswetenschapper, mevrouw [B]
en de heer [C] , gezinsvoogdijwerkers, allen vertegenwoordigers van de GI, bijgestaan
door mr. J.K. van den Heuvel.
1.3.
De heer [woonplaats vader minderjarige 1 + 2] , de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft via zijn raadsman laten weten dat zowel hij als zijn advocaat niet zullen verschijnen.
1.4.
Mr. Scheele heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 25 april 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] laatstelijk verlengd tot 27 maart 2018.
Bij beschikking van 20 juni 2017 is de machtiging uithuisplaatsing laatstelijk verlengd voor de duur van vier maanden tot 25 oktober 2017 en is de beslissing voor het overige aangehouden (mede) in afwachting van het verloop van de onderhavige procedure.
Bij beschikking van 20 juni 2017 is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 3] bij een pleegouder verlengd tot 25 augustus 2017 en is de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 20 juni 2017 is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een pleegouder verlengd tot 25 oktober 2017 en is de beslissing voor het overige aangehouden.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 juli 2017 op grond van artikel 1:265f lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
Zaterdag 8 juli van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de moeder;
Zondag 16 juli van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de vader;
Zaterdag 22 juli van 11.00 uur tot 16.00 uur bij de moeder;
Zondag 30 juli van 11.00 uur tot 16.00 uur bij de vader.
Waarbij de omgang in de maand juli nog begeleid wordt en daarna geëvalueerd wordt.
Vervolgens:
Zaterdag 5 augustus van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder;
Zondag 13 augustus van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de vader;
Zaterdag 19 augustus van 11.00 tot 19.00 uur bij de moeder;
Zondag 27 augustus van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de vader;
Zaterdag 2 september van 11.00 uur tot zondag 3 september 16.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 9 september van 11.00 uur tot zondag 10 september 16.00 uur bij de vader;
Zaterdag 16 september van 11.00 uur tot zondag 17 september 16.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 23 september van 11.00 uur tot zondag 24 september 16.00 uur bij de vader;
Waarna in onderling overleg tussen de ouders en de GI de omgang geëvalueerd wordt en bekeken kan worden of de omgang op vrijdag al kan aanvangen.
- Voor [minderjarige 3] :
Zaterdag 8 juli van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 22 juli van 11.00 uur tot 16.00 uur bij de moeder;
Waarbij de omgang in de maand juli nog begeleid is en daarna geëvalueerd wordt. Vervolgens:
Zaterdag 5 augustus van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 19 augustus van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 26 augustus van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 2 september van 11.00 uur tot zondag 3 september 16.00 uur bij de moeder;
Zaterdag 16 september van 11.00 uur tot zondag 17 september 16.00 uur bij de moeder.
Waarna in onderling overleg tussen de moeder en de GI de omgang wordt geëvalueerd en bekeken kan worden of [minderjarige 3] ieder weekend naar de moeder kan.
3. Het verzoek
3.1.
De GI heeft verzocht de door de kinderrechter op 4 juli 2017 vastgestelde omgangsregeling op grond van artikel 1:265g lid 2 BW als volgt te wijzigen:
De minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de moeder hebben op de volgende data contact met elkaar:
- op 20 juli 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur in Utrecht, onder begeleiding van pleegzorg
en jeugdbescherming;
- op 4 augustus 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur in Utrecht, onder begeleiding van
pleegzorg;
- op 18 augustus 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur in Utrecht, onder begeleiding van
jeugdbescherming;
- op 1 september 2017 van 15.00 tot 17.00 uur in Utrecht onder begeleiding van pleegzorg.
De omgang zal plaats vinden bij de organisatie SAVE, locatie Tiberdreef 8 in Utrecht.
De minderjarige [minderjarige 3] en de moeder hebben daarnaast omgang op 18 augustus 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur bij de organisatie SAVE, locatie Tiberdreef 8 in Utrecht.
Tevens wordt verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter zitting is het verzoek aangevuld in die zin dat de omgang de komende periode analoog wordt herhaald wat duur, frequentie, begeleiding en locatie betreft, met na elke vier weken een evaluatie.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI aangevoerd dat de door de kinderrechter bepaalde omgangsregeling feitelijk niet uitgevoerd kan worden op grond van logistieke problemen. Voor de pleeggezinnen is de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen onuitvoerbaar, omdat de afstand van hun woonplaats tot die van de moeder te groot is. De verschillende ketenpartners, waaronder de pleegzorginstanties en Humanitas hebben laten weten niet in staat te zijn om in het weekend zowel het vervoer tussen de verblijfplaats van de kinderen en de woonplaats van de moeder alsmede de begeleiding te realiseren. Alternatieve mogelijkheden zijn niet bespreekbaar met de moeder.
De GI ziet zich genoodzaakt een verzoek tot wijziging ex artikel 1:265g BW in te dienen, omdat een rechterlijke beslissing enkel en alleen gewijzigd kan worden door een nieuwe rechterlijke uitspraak. De GI kan niet door een nieuwe aanwijzing de in de beschikking van 4 juli 2017 bepaalde omgangsregeling opzij schuiven. Evenmin biedt een hoger beroep hier uitkomst. De weg van het hoger beroep zou ten eerste te lang duren en ten tweede niet tot het gewenste resultaat leiden, omdat artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de GI belet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek te doen. Bovendien heeft de rechtbank in haar beschikking van 4 juli 2017 aangegeven dat er een wijzigingsverzoek ex artikel 1:265g lid 2 BW kan worden ingediend.
Het doel van de GI is van meet af aan geweest om in het belang van de kinderen een verantwoorde en haalbare omgang tussen de moeder en de kinderen te realiseren. In het belang van de kinderen is een veilige en begeleide omgang noodzakelijk. De GI heeft de moeder aangeboden haar treinkosten te vergoeden en zonodig contact op te willen nemen met haar werkgever. De GI is de moeder op verschillende wijze tegemoet gekomen, maar zij weigert echter alle aangeboden alternatieven en houdt vast aan de beschikking van 4 juli 2017. Ook tijdens de behandeling van het kort geding, bij de voorzieningenrechter in Amsterdam, waarbij door de moeder nakoming van de in de beschikking van 4 juli bepaalde omgangsregeling werd gevorderd, heeft de moeder niet kunnen of willen instemmen met een alternatief.
In september gaan de kinderen weer naar school en zal de omgang, rekening houdend met de schooltijden en de onmogelijkheid in het weekend omgang te realiseren, bij voorkeur op woensdag- of vrijdagmiddag kunnen plaatsvinden.
De GI is van mening dat het niet moet gaan om procedurekwesties, maar om de inhoud, waarbij het van belang is dat men uit de patstelling komt en de strijd staakt. Ook in het licht van artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is het van belang dat er zo snel mogelijk een beslissing komt waarbij het belang van de kinderen op omgang met hun moeder centraal staat.
Naast de logistieke problemen, acht de GI, met de betrokken pleegzorginstanties, de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen niet in het belang van de kinderen. De GI heeft ter onderbouwing van dit standpunt verweer gevoerd, en verslagen en stukken van onder meer de pleegzorginstellingen overgelegd.
De GI betwist voorts dat de inhoud van deze stukken uitvoerig aan de orde is gekomen tijdens de zitting van 20 juni 2017, waar verschillende procedures zijn behandeld.
4. De moeder
4.1.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de GI niet ontvankelijk is in haar verzoek. Nu de GI het niet eens is met de door de kinderrechter genomen beschikking van 4 juli 2017 dient de GI in hoger beroep te gaan. Daarnaast kan, vooruitlopend op de behandeling van dat hoger beroep, aan het gerechtshof verzocht worden de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen.
De beschikking van 4 juli 2017 is gewezen naar aanleiding van de vervallenverklaring van een aanwijzing betreffende de uithuisgeplaatste kinderen. Het is een beslissing op basis van artikel 1:265f lid 2 BW en deze kan dus niet gewijzigd worden middels een verzoek ex artikel 1:265g lid 2 BW. Dit laatste artikel kan alleen doel treffen indien er een beslissing ex artikel 1:265g lid1 BW zou zijn genomen.
Nu de GI een verkeerde wettelijke grondslag heeft gebruikt voor haar verzoek, verzoekt de moeder om de GI direct ter zitting niet ontvankelijk te verklaren. De moeder heeft bij kort geding naleving van de contactregeling, zoals vastgesteld door de kinderrechter op basis van artikel 1:265f lid 2 BW, gevorderd. De voorzieningenrechter te Amsterdam heeft de beslissing aangehouden in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure. De moeder verzoekt de kinderrechter dan ook met klem direct uitspraak te doen.
Ter zitting heeft de moeder voorts aangevoerd dat alle inhoudelijke argumenten met betrekking tot de omgang op de zitting van 20 juni 2017 uitvoerig zijn besproken en overwogen, waarna de kinderrechter een zorgvuldige en gemotiveerde beslissing heeft genomen.
Er is sinds het wijzen van de beschikking op 4 juli 2017 geen sprake van gewijzigde omstandigheden bij de kinderen of bij de moeder en de kinderrechter is niet uitgegaan van onjuiste of onvolledige informatie om tot haar beschikking te komen. Op basis van de bezwaren die de GI nu aanvoert, had de GI in hoger beroep moeten gaan. Deze weg staat nog steeds open.
De GI blijft nog steeds alles stagneren en legt opdrachten van de rechtbanken (Noord- Holland en Limburg) om aan de omgang met de moeder te werken naast zich neer. Er is geen sprake van enige samenwerking. De GI is niet of nauwelijks bereikbaar voor de moeder. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI, daarom wil zij niet dat de GI contact met haar werkgever opneemt. De moeder werkt in wisseldiensten. De moeder mist haar kinderen en wil niets liever dan hen zo snel mogelijk zien.
Na een korte schorsing van de behandeling ter zitting zijn de GI en de moeder niet tot een afspraak kunnen komen om op zeer korte termijn een omgangsmoment te realiseren.
5. De beoordeling
De ontvankelijkheid van de GI
5.1.
Als eerste is aan de orde de vraag of de GI ontvankelijk is in haar verzoek.
5.2.
Ten grondslag aan het verzoek ligt de beslissing van de kinderrechter van 4 juli 2017 ex artikel 1: 265f lid 1 BW op een verzoek van de moeder om een aanwijzing van de GI met betrekking tot beperken van contacten tussen de moeder en de kinderen vervallen te verklaren. Daarbij is tevens aan de kinderrechter verzocht op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een omgangsregeling vast te stellen.
De kinderrechter heeft in voornoemde beschikking een omgangsregeling vastgesteld die haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
5.3.
Ingevolge artikel 807 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing hoger beroep open.
5.4.
De GI heeft op grond van artikel 1:265g lid 2 BW wijziging van de beschikking gevraagd.
5.5.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.6.
Artikel 1:265g lid 2 BW bepaalt dat op het verzoek van een met gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing kan wijzigen op grond van gewijzigde omstandigheden, of omdat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.7.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de GI voldoende aannemelijk gemaakt dat de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling niet uitvoerbaar is op grond van logistieke en organisatorische problemen die ten tijde van het nemen van de beslissing van 4 juli 2017 niet bij de kinderrechter bekend waren. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het overigens op de weg van de GI had gelegen om deze (deels) te voorziene problemen tijdens de behandeling op 20 juni 2017 naar voren te brengen. Op dit punt heeft de GI, zo begrijpt de kinderrechter uit het verhandelde ter zitting, op 20 juni 2017 geen verweer gevoerd.
5.8.
De kinderrechter is het met de GI eens dat de beslissing van 4 juli 2017, waarbij een omgangsregeling werd vastgesteld, niet door een nieuwe (schriftelijke) aanwijzing teniet kan worden gedaan. De beschikking van 4 juli 2017 kan enkel worden gewijzigd door een nieuwe rechterlijke beslissing.
5.9.
De vraag is vervolgens aan de orde of het instellen van hoger beroep, en het vooruitlopend op de behandeling verzoeken de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, de aangewezen weg is om binnen een termijn, die recht doet aan het belang van omgang van de kinderen met hun moeder, tot een nieuwe en uitvoerbare omgangsregeling te komen.
In de eerste plaats stelt de kinderrechter vast dat de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad slechts tot gevolg heeft dat de GI (vooralsnog) geen uitvoering aan de beschikking van 4 juli 2017 zou hoeven geven. Daarmee herleeft de situatie waarin er gedurende een jaar bijna geen omgang tussen de kinderen en hun moeder heeft plaatsgevonden.
Daarenboven wordt de mogelijkheid om in hoger beroep tot het vaststellen van een nieuwe uitvoerbare omgangsregeling te komen begrensd door artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Tenslotte overweegt de kinderrechter in dit verband dat de tijd die gemoeid is met een hoger beroepsprocedure in het licht van de urgentie om omgang tussen moeder en de kinderen te realiseren, en vervolgens tot een omgangsregeling te komen, naar verwachting te lang is.
5.10.
De kinderrechter stelt verder vast dat de wet geen aanknopingspunten biedt voor de GI om een wijziging van een op grond van artikel 1:265f lid 2 BW vastgestelde omgangsregeling te verzoeken. De wetgever heeft kennelijk niet in deze situatie voorzien.
De kinderrechter is van oordeel dat in onderhavig geval artikel 1:265g lid 2 BW analoog toegepast dient te worden. De bij de beschikking van 4 juli 2017 vastgestelde omgangsregeling blijkt niet uitvoerbaar op grond van logistieke en organisatorische problemen die ten tijde van het nemen van de beslissing niet bij de kinderrechter bekend waren.
In het licht van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waarin is bepaald dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen, is de kinderrechter van oordeel dat een voortvarende procedure in het belang van de kinderen is. Het contact tussen de kinderen en de moeder, die elkaar immers al bijna een jaar niet of nauwelijks hebben gezien, mag in het licht van artikel 3 van het IVRK niet nog langer door (langdurige) procedures vertraagd worden.
Op grond van het voorgaande is de GI ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling.
5.11.
Tussen de GI en de moeder is er geen verschil van mening over de vraag of er omgang tussen de kinderen en de moeder dient te zijn. Over de wijze waarop en frequentie waarin deze omgang dient plaats te vinden is er wel verschil van mening.
De kinderrechter doet een dringend beroep op de GI om actief uitvoering te geven aan de omgangsregeling. Hoewel de GI aangeeft dat omgang tussen de moeder en de kinderen in het belang is van de kinderen heeft de kinderrechter de indruk dat de GI pas concreet aan het werk is gegaan na de beschikking van 4 juli 2017. Dit terwijl er al veel eerder, en laatstelijk in de beschikking van 25 april 2017, een duidelijke opdracht is gegeven aan de GI om omgang te bewerkstelligen.
Zowel de GI als de moeder verwijten elkaar dat zij moeilijk bereikbaar zijn en dat er geen samenwerking mogelijk is. De kinderrechter ziet echter ook bij de moeder een weinig flexibele houding. De kinderrechter heeft begrip voor de frustraties van de moeder maar roept haar op niet langer de hakken in het zand te zetten maar mee te denken over de wijze waarop zo spoedig mogelijk tot omgang gekomen kan worden. Het belang van de kinderen vereist dat.
Alles overziend doet de kinderrechter dan ook een dringend beroep op de GI en de moeder om in het belang van de kinderen tot een constructieve samenwerking te komen. De kinderen zijn uiteindelijk de dupe van de strijd en alle procedures tussen de moeder en de GI. Zowel de GI als de moeder dienen zich te realiseren dat de belangen van de kinderen prevaleren en dienen hier naar te handelen.
Op grond van het feit dat de bij beschikking van 4 juli 2017 vastgestelde omgangsregeling niet uitvoerbaar is, zal de kinderrechter de beschikking wijzigen in die zin dat er met ingang van 1 september 2017 om de 2 weken, gedurende een periode van twee maanden, een begeleide omgang is tussen de moeder en de kinderen, zoals verzocht door de GI. De kinderrechter geeft daarbij uitdrukkelijk aan de GI en de moeder in overweging om samen te bezien of er ook contactmomenten mogelijk zijn op andere doordeweekse dagen als de moeder (in verband met haar wisseldiensten) niet hoeft te werken, dan wel in het weekend.
De kinderrechter houdt de beslissing voor het overige aan tot de zitting van 1 november 2017. Er dienen dan 5 omgangsmomenten te zijn geweest. Op die nadere zitting zal de stand van zaken en de voortgang besproken worden. De kinderrechter verzoekt de GI de rechtbank uiterlijk 25 oktober 2017 schriftelijk te rapporteren over het verloop van de tot dan toe plaatsgevonden omgangsmomenten en concrete voorstellen te doen voor de (verdere) opbouw van de omgang tussen de moeder en de kinderen.
6. De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de beschikking van 4 juli 2017 in die zin dat:
de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de moeder op de volgende data contact met elkaar hebben:
- op 1 september 2017 van 15.00 tot 17.00 uur in Utrecht onder begeleiding van pleegzorg;
- op 15 september 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur in Utrecht, onder begeleiding van
jeugdbescherming;
- op 29 september 2017 van 15.00 tot 17.00 uur in Utrecht onder begeleiding van
pleegzorg;
- op 13 oktober 2017 van 15.00 uur tot 17.00 uur in Utrecht, onder begeleiding van
jeugdbescherming;
- op 27 oktober 2017 van 15.00 tot 17.00 uur in Utrecht onder begeleiding van pleegzorg;
De omgang zal plaats vinden bij de organisatie SAVE, locatie Tiberdreef 8 in Utrecht.
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing voor het overige aan tot de zitting van 1 november 2017 te 15.00 uur;
6.4.
verzoekt de GI uiterlijk 25 oktober 2017 de rechtbank schriftelijk te informeren over het verloop van de omgang tot dan toe en concrete voorstellen te doen voor de (verdere) opbouw van de omgang tussen de moeder en de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof's-Hertogenbosch | ||