NJB 2022/1289:Is een kwalificatie van een feit als voortgezette handeling van oplichting én verduistering mogelijk? Het bestanddeel goed ‘dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft’ uit art. 321 Sr (verduistering) moet zo worden uitgelegd dat niet enig door de verdachte begaan misdrijf ertoe heeft geleid dat hij dat goed onder zich heeft gekregen. In casu heeft het hof onder meer bewezenverklaard dat de verdachte geldbedragen die hij van de aangevers ter investering had ontvangen heeft verduisterd. De bewezenverklaring dat de verdachte die geldbedragen ‘anders dan door misdrijf onder zich had’ is echter niet begrijpelijk, nu het hof tevens (cumulatief) heeft bewezenverklaard dat de verdachte de aangevers door oplichting heeft bewogen tot afgifte van die geldbedragen aan hem.