Hof Amsterdam, 08-04-2015, nr. 23-004380-11
ECLI:NL:GHAMS:2015:4839
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-04-2015
- Zaaknummer
23-004380-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4839, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:967
Uitspraak 08‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Smaad en laster. Verweren van de verdediging mbt onder meer niet-ontvankelijkheid OM wegens ontbreken klacht en ‘ruchtbaarheid geven aan’ verworpen
parketnummer: 23-004380-11
datum uitspraak: 8 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-654021-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2013, 11 april 2014 en 25 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van het geding
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 11 april 2014 verzocht de onderhavige strafzaak tegen de verdachte te voegen met de strafzaak onder parketnummer 23-000915-11. Het hof acht daartoe geen termen aanwezig en wijst het verzoek af.
Nu de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 11 april 2014 door het hof nietig is verklaard, zal het hof ten aanzien van dit feit geen beslissing meer nemen.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat, voor zover in hoger beroep nog aan de orde:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode vanaf 25 maart 2006 tot en met 16 juli 2010 te Amsterdam telkens opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [bedrijf 1] en/of [benadeelde 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte telkens met voormeld doel (een) geschrift(en), verspreid, te weten:
1. een brief van 15 mei 2006 aan mr. [naam 1] en/of
2. een brief d.d. 12/11/2006 aan [naam 2] en/of
3. een brief d.d. 1 september 2009 aan mrs. [naam 3] en/of
4. een brief d.d. 17 oktober 2009 aan mrs. [naam 4] en/of
5. een brief d.d. 7/16/2010 aan de [naam 5] en/of
6. een brief d.d. 20 februari 2008 aan Mr. [naam 6] en/of7. een brief d.d. 30 juni 2006 aan Mr. [naam 7] ,
inhoudende
1.
"however benefiting from Nazi occupation directly or indirectly should and does impact the reputation of such firms"
en/of
2.
"I strongly feel, that until Senator [benadeelde 1] and his brothers accept to see the correlation of their public and professional career and their status in society on the one hand and the actions of their father (warprofiteering and collaboration) on the other, excommunication, in the most literal way should be imposed on them, wherever possible."
en/of
"Therefore it is obvious and crystal-clear that no (single) official representative of the most powerful symbol of Dutch collaboration and nazi atrocities in theNetherlands should in no way be connected to, - in any shape or form - any law firm - or their individual associates - which has at least a 'stained' history, thus giving their stamp of approval to collaboration directly or indirectly (third parties and profiteers) with the worst crime in history."
en/of
3.
"I emphasize the word ex, because mr [benadeelde 1] decided only a few months ago to resign as a senator,after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands"
en/of
" [bedrijf 1] by accepting the request from and to offer their services to [naam 8] makes them "in facto" aids to terrorism"
en/of
4.
"The firm has a tendency and tradition to work with anti democratic individuals and states, by preference enemies of the United States”
en/of
"Interestingly enough the current ex-senator Mr. [benadeelde 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands"
en/of
"It is therefore not to be understood why [bedrijf 1] is placed on the consulate's website [website] under the link 'HELPFUL INFORMATION' is mentioned as a convenience to United States Citizens in the Netherlands as a possible candidate for legal services, although the consulate explicitly states that being on the list is not an endorsement by the consulate, however I am sure that the Bin Laden office would nog be able tot make the list, neither would Fidel Castro, who is actualy a lawyer. An dit is definitely not a service for patriotic American business of individuals finding out that they are hiring a willing and loyal aid and supporter to an ultra super terrorist"
en/of
5.
"De familie [benadeelde 2] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van Eur 100.000,-- de redactie van ' [bedrijf 2] ' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd"
en/of
"Ik neem aan dat de objectiviteit van uw organisatie niet beïnvloed wordt door het feit dat mw [naam 9] secretaris van het bestuur, gerouwd is met een van de advocaten [benadeelde 1] die de zoon is over wie de kwestie van de Nazi collaboratie betrekking heeft"
terwijl hij, verdachte, wist, dat dit/deze tenlastegelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof merkt op dat zich in het dossier een vertaling bevindt van de in het Engels gestelde tenlastegelegde tekst.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde ter terechtzitting van 11 april 2014 nietig heeft verklaard, en voorts omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt.
Preliminaire verweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 11 april 2014 aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor wat betreft de woorden “onder meer”.
Het hof heeft ter terechtzitting van 11 april 2014 geoordeeld dat dit verweer op dat moment als ontijdig werd beschouwd. Het hof is thans van oordeel dat de verdediging geen belang meer heeft bij dit verweer, nu het hof op 11 april 2014 de vordering van de advocaat-generaal om de tenlastelegging te wijzigen heeft toegewezen en bij die wijziging de woorden “onder meer” uit de tenlastelegging zijn geschrapt. Het hof verwerpt om die reden het verweer van de raadsman.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2015 gevoerde verweren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, nu smaad een klachtdelict betreft en er geen klachten zijn ingediend door de klachtgerechtigden [benadeelde 1] en/of [bedrijf 1] , dan wel dat de ingediende klachten niet voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen.
Vrijspraak
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Hij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Laster
De uitlatingen van de verdachte kunnen niet als laster worden gekwalificeerd, nu niet bewezen kan worden dat wat de verdachte heeft gezegd in strijd met de waarheid was en voorts niet, indien dat het geval zou zijn, dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest.
Smaad
Evenmin heeft de verdachte zich door de door hem per brieven gedane uitlatingen schuldig gemaakt aan smaad, om de volgende redenen.
Ruchtbaarheid geven
De verdachte heeft verschillende brieven gestuurd aan verschillende personen. De geadresseerden van deze brieven zijn geen willekeurige derden, maar steeds een beperkt aantal personen of organisaties die een duidelijke relatie hebben met de thema’s waarover de verdachte in de brieven schrijft. Dit kan niet worden aangemerkt als verspreiden met het kennelijke doel er ruchtbaarheid aan te geven als bedoeld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdachte hoefde van de personen of organisaties die hij aanschreef niet te verwachten dat deze zijn stukken in de publiciteit zouden brengen. Het betreffen immers geen personen of organisaties in de journalistieke hoek.
Tenlastelegging van een bepaald feit
Een bepaald feit houdt in dat het om een concrete gedraging tegen een of meer aanwijsbare personen gaat. In casu is dat niet het geval.
De in de tenlastelegging opgenomen passages die in het Engels zijn geschreven zijn vertaald in het Nederlands. Zij zijn echter volledig uit hun context gehaald, nu de overige passages van de geschreven brieven niet in de tenlastelegging zijn opgenomen en bovendien niet zijn vertaald.
Bekeken moet worden of de vertaalde passages op zichzelf de tenlastelegging van een bepaald feit opleveren. De passages waarin de verdachte [bedrijf 1] beschuldigt van collaboreren tijdens de oorlog leveren geen tenlasteleggingen van een bepaald feit op. Er zijn, zo blijkt ook uit het onderzoek van [naam 10] , meerdere invullingen van het begrip ‘collaboreren’ mogelijk. Het begrip kenmerkt zich derhalve door onbepaaldheid, zodat hier niet gezegd kan worden dat sprake is van tenlastelegging van een bepaald feit. Het ‘bieden van hulp aan terrorisme’ is dermate vaag en ongericht dat hier evenmin sprake kan zijn van een bepaald feit.
De passage “Therefore it is obvious … t/m …worst crime in history” verzonden aan [naam 2] is onbegrijpelijk en dus geen tenlastelegging van een bepaald feit aan het adres van [bedrijf 1]
Gelet op het voorgaande dient de verdachte van bijna alle tenlastegelegde passages te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van smaad. De enige passages waar mogelijk sprake zou kunnen zijn van smaad zijn de passages over het smokkelen van kunst door [benadeelde 1] . Hiervoor dient echter geen straf te worden opgelegd. Blijkens het krantenartikel uit [krant] bestond er op dat moment maatschappelijke belangstelling voor de gebeurtenissen rondom het door [benadeelde 1] in strijd met de wet ingevoerde kunstwerk. Nu er sprake van was dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat hetgeen hij over [benadeelde 1] heeft opgemerkt waar was en dat het algemeen belang dit eiste was sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 261, lid 3, Sr zodat van smaad noch laster sprake is geweest.
Vrijheid van meningsuiting ex artikel 261, lid 3, Sr en artikel 10 EVRM
Op grond van artikel 10 EVRM kan de vrijheid van meningsuiting slechts worden beperkt wanneer dit noodzakelijk is in een democratische samenleving. De verdachte heeft in zijn brieven meestal een advies of aanmoediging gegeven om in het vervolg bij de overwegingen over het contact met de familie of het kantoor [benadeelde 1] na te denken over het verleden dat volgens de verdachte aan de familie of het kantoor kleeft. Het betreft steeds personen of instellingen die in de ogen van de verdachte zouden moeten weten van deze geschiedenis. Het betreft bovendien actuele onderwerpen. Binnen de verhoudingen tussen enerzijds het belang van het benoemen van bepaalde zaken door de verdachte en anderzijds de bescherming van de eer en goede naam van de familie en het kantoor [benadeelde 1] , dient de bescherming van de vrijheid van meningsuiting voorrang te krijgen, zodat aan de verdachte een beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond voortvloeiend uit zowel artikel 10 EVRM als uit artikel 261, lid 3, Sr. Om die reden dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens de maatschap [bedrijf 1] en alsmede namens [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en mevrouw [benadeelde 2] is op 9 oktober 2007 een klacht opgesteld ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte niet te vervolgen ter zake van onder andere laster en smaad, welke klacht op 10 oktober 2007 bij het hof is binnengekomen.
Blijkens het proces-verbaal van terechtzitting in de onderhavige zaak van 23 juni 2011 waren ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelden [bedrijf 1] , dan wel [benadeelde 1] en/of de nabestaanden van [benadeelde 4] aanwezig mr. [raadsman 1] en mr. [raadsman 2] . Het hof is van oordeel dat, voor zover de ingediende klachten als weergegeven op de pagina’s 11 e.v. van het dossier zoals door de raadsman gesteld al niet voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen, uit het voorgaande niets anders kan worden afgeleid dan dat bij [bedrijf 1] en [benadeelde 1] de wens tot vervolging aanwezig was. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Laster of smaad
Het hof zal hieronder per brief gemotiveerd ingaan op de vraag of de betreffende in de tenlastelegging weergegeven passages al dan niet als smaad/laster dienen te worden aangemerkt.
Uit de teksten van de brieven die door de verdachte zijn verstuurd aan verschillende personen en/of instanties met betrekking tot leden van de familie [benadeelde 1] en/of [bedrijf 1] zijn in de tenlastelegging enkele zinnen opgenomen, zonder omschrijving van de context waaruit deze frasen zijn gelicht. Het hof dient te beoordelen of de zinnen zoals opgenomen in de tenlastelegging op zichzelf laster of smaad opleveren ten opzichte van een van de in de aanhef van de tenlastelegging bedoelde (rechts)personen.
Terwijl hij wist dat wat hij schreef in strijd met de waarheid was
Het hof is van oordeel dat slechts van de hieronder onder IV weergegeven passage kan worden vastgesteld dat het door de verdachte geschrevene in strijd met de waarheid is en dat de verdachte dat ook wist. Met betrekking tot de overige passages is het hof met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de passages in strijd met de waarheid zijn en, indien dat al het geval was, dat de verdachte dat ook wist. Deze passages kunnen dan ook geen laster opleveren, maar zouden eventueel slechts nog als smaad kunnen worden gekwalificeerd.
Tenlastelegging van een bepaald feit
I “However benefiting from Nazi occupaction directly or indirectly should and does impact the reputation of such firms”
Het hof is van oordeel dat de vermelde passage op zichzelf niet meer inhoudt dan de mening van de verdachte dat het profiteren van de nazi-bezetting gevolgen zou moeten hebben voor de reputatie van firma’s die zich daaraan schuldig hebben gemaakt. De verdachte zal ten aanzien van deze passage worden vrijgesproken, nu deze passage op zich zonder kennisname van (de vertaling van) de overige inhoud van de brief waarin de passage is opgenomen, welke vertaling ontbreekt, geen tenlastelegging van een bepaald feit oplevert ten aanzien van een van de in de aanhef van de tenlastelegging genoemde (rechts)personen, en dus geen smaad oplevert.
II "I strongly feel, that until Senator [benadeelde 1] and his brothers accept to see the correlation of their public and professional career and their status in society on the one hand and the actions of their father (warprofiteering and collaboration) on the other, excommunication, in the most literal way should be imposed on them, wherever possible."
Het verwijt van collaboratie door vader [benadeelde 4] levert naar het oordeel van het hof de tenlastelegging van een bepaald feit op. Vader [benadeelde 4] betreft echter niet een van de in de aanhef van de tenlastelegging genoemde persoon, personen of rechtspersoon. De verdachte dient van deze passage te worden vrijgesproken, nu weliswaar mogelijk sprake is van smaad, maar niet ten aanzien van een van de in de tenlastelegging genoemde persoon of personen of rechtspersoon.
III "Therefore it is obvious and crystal-clear that no (single) official representative of the most powerful symbol of Dutch collaboration and nazi atrocities in the Netherlands should in no way be connected to, - in any shape or form - any law firm - or their individual associates - which has at least a 'stained' history, thus giving their stamp of approval to collaboration directly or indirectly (third parties and profiteers) with the worst crime in history."
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat de tekst van deze passage dusdanig onbegrijpelijk is, dat deze reeds daarom geen smaad kan opleveren. De verdachte zal derhalve van deze passage worden vrijgesproken.
IV "I emphasize the word ex, because mr [benadeelde 1] decided only a few months ago to resign as a senator, after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands"
De Deken van de Orde van Advocaten heeft de verdachte op 10 juni 2009 een brief verzonden waarin staat dat [benadeelde 1] niet is veroordeeld ter zake van kunstsmokkel. De verdachte wist op 1 september 2009 toen hij de brief aan mrs. [naam 3] schreef dus dat wat hij schreef in strijd met de waarheid was. De passage levert gelet op inhoud en strekking daarvan de tenlastelegging van een bepaald feit op, te weten kunstsmokkel, ten aanzien van [benadeelde 1] .
V " [bedrijf 1] by accepting the request from and to offer their services to [naam 8] makes them "in facto" aids to terrorism"
Het hof is van oordeel dat zonder kennisname van de vertaling van de overige inhoud van de brief waarin deze passage is opgenomen, welke vertaling ontbreekt, niet duidelijk is wat het verzoek van [naam 8] inhield en welke diensten door [bedrijf 1] zouden zijn aangeboden. Op grond van het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van smaad. De verdachte zal derhalve van deze passage worden vrijgesproken.
VI "The firm has a tendency and tradition to work with anti democratic individuals and states, by preference enemies of the United States”
Het hof is van oordeel dat deze passage, zonder kennisname van (de vertaling van) de overige inhoud van de brief waarin de passage is opgenomen, geen tenlastelegging van een bepaald feit oplevert, zodat geen sprake kan zijn van smaad en de verdachte van deze passage dient te worden vrijgesproken.
VII "Interestingly enough the current ex-senator Mr. [benadeelde 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands"
Anders dan in de onder IV weergegeven passage heeft de verdachte in de onderhavige passage niet verklaard dat [benadeelde 1] zou zijn veroordeeld voor kunstsmokkel. De passage is dan ook in zoverre niet in strijd met de waarheid. Wel levert de passage gelet op inhoud en strekking daarvan de tenlastelegging van een bepaald feit op, te weten kunstsmokkel, tegen [benadeelde 1] .
VIII "It is therefore not to be understood why [bedrijf 1] is placed on the consulate's website [website] under the link 'HELPFUL INFORMATION' is mentioned as a convenience to United States Citizens in the Netherlands as a possible candidate for legal services, although the consulate explicitly states that being on the list is not an endorsement by the consulate however I am sure that the Bin Laden office would not be able tomake the list, neither would Fidel Castro, who is actually al lawyer. An dit is definitely not a service for patriotic American business or individuals finding out that they are hiring a willing and loyal aid and supporter tot an ultra super terrorist”
Het hof is van oordeel dat deze passage tot en met de woorden “not an endorsement by the consulate” op zichzelf geen tenlastelegging van een bepaald feit oplevert, maar slechts de mening van de verdachte betreft. Deze passage levert dan ook geen smaad op. Dit geldt ook voor de passage “however I am sure….terrorist” nu hiervan een vertaling ontbreekt en zonder deze niet kan worden vastgesteld dat de betreffende, in het Engels gestelde bewoordingen een bepaald feit in de zin van de tenlastelegging opleveren.
IX "De familie [benadeelde 2] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van Eur 100.000,-- de redactie van ' [bedrijf 2] ' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd"
Het hof is van oordeel dat deze passage, gelet op bewoordingen en strekking daarvan de tenlastelegging van bepaalde feiten betreft, te weten intimidatie en het door dreigen met een schade de redactie van ‘ [bedrijf 2] ’ dwingen bepaalde teksten van hun website te verwijderen, ten aanzien van in de aanhef van de tenlastelegging genoemde personen ( [benadeelde 1] en andere leden van de familie [benadeelde 1] die deel uitmaken van het bedrijf [bedrijf 1] ).
X "Ik neem aan dat de objectiviteit van uw organisatie niet beïnvloed wordt door het feit dat mw [naam 9] secretaris van het bestuur, gerouwd (het hof begrijpt: getrouwd) is met een van de advocaten [benadeelde 1] die de zoon is over wie de kwestie van de Nazi collaboratie betrekking heeft"
Het hof is van oordeel dat deze passage op zichzelf geen tenlastelegging van een bepaald feit betreft ten aanzien van een van de in de tenlastelegging bedoelde persoon, personen of rechtspersoon. Nu hier geen sprake van smaad jegens een hiervoor bedoelde persoon kan zijn dient de verdachte derhalve van deze passage te worden vrijgesproken.
Rechtvaardigingsgrond
Door de verdediging is een beroep gedaan op het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting.
Het, onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van smaad dan wel laster niet in de weg indien een dergelijke veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten - te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens smaad, dan wel laster, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating, alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan een publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
Voor zover de verdachte stelt met de onder IV, VII en IX weergegeven uitlatingen een bijdrage te hebben willen leveren aan een publiek debat, is het hof van oordeel dat aan hem geen rechtvaardigingsgrond toekomt ex artikel 10 EVRM, dan wel de omstandigheden als bedoeld in artikel 261, lid 3, Sr, aan de orde zijn reeds op de grond dat deze uitlatingen onnodig grievend zijn.
Ruchtbaarheid geven
De onder IV, VII en IX weergegeven passages zijn in telkens verschillende brieven verzonden aan verschillende personen en een instantie, te weten respectievelijk aan mrs. [naam 3] , mrs. [naam 4] en de [naam 5] . Het hof is van oordeel dat indien men een brief stuurt aan de bovengenoemde personen, gelet op de aard van hun respectieve functies, dan wel aan de bovengenoemde stichting, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verwacht kan worden dat ook anderen dan de geadresseerden kennis zullen nemen van de inhoud van die brieven. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden vastgesteld dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op verspreiding van de inhoud van de door hem aan de bovengenoemde personen en instantie verzonden brieven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 1 september 2009 tot en met 16 juli 2010 te Amsterdam telkens opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] Advocaten en/of [benadeelde 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte telkens met voormeld doel een geschrift, verspreid, te weten:
3. een brief d.d. 1 september 2009 aan mrs. [naam 3] en
4. een brief d.d. 17 oktober 2009 aan mrs. [naam 4] en
5. een brief d.d. 16/7//2010 aan de [naam 5] ,
inhoudende
3.
"I emphasize the word ex, because mr [benadeelde 1] decided only a few months ago to resign as a senator,after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands",
terwijl hij wist dat dit tenlastegelegde feit in strijd met de waarheid was en
4.
"Interestingly enough the current ex-senator Mr. [benadeelde 1] had to resign after smuggling a 'Rembrandt' from the US trough Switzerland into the Netherlands" en
5.
"De familie [benadeelde 2] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van een schade van Eur 100.000,-- de redactie van ' [bedrijf 2] ' gedwongen zichzelf te muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime correspondentie met de redactie gevoerd".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
laster
en
smaad, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 2 deels nietig verklaard en de verdachte ten aanzien van het overig ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de onderhavige zaak onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 23-000915-11 onder 1 subsidiair ten laste gelegde tezamen zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.500, subsidiair 30 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een contactverbod ten aanzien van de familie [benadeelde 2], dan wel ten aanzien van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] , een verbod tot het betichten van de familie [benadeelde 1] , [benadeelde 4] daaronder begrepen, van enig strafbaar dan wel laakbaar handelen en een contactverbod ten aanzien van [naam 11] .
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan laster en smaad door aan verschillende personen en een instantie brieven te sturen waarin hij onder meer op grievende wijze en in strijd met de waarheid stelt dat [benadeelde 1] veroordeeld is wegens kunstsmokkel en waarin hij hem beschuldigt van kunstsmokkel en de familie [benadeelde 2] er op grievende wijze van beschuldigt de redactie van ‘ [bedrijf 2] ’ door middel van dreiging te hebben gedwongen bepaalde teksten van hun website te verwijderen en voorts van intimidatie. Door aldus te handelen heeft de verdachte de eer en goede naam van de slachtoffers geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2015 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het feit dat het ten laste gelegde zich in 2009 en 2010 heeft afgespeeld en de verdachte daarna niet opnieuw is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten, acht het hof het niet nodig aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. E. Mijnsberge en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2015.
Mr. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]