ABRvS, 14-01-2015, nr. 201402631/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:27
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-01-2015
- Zaaknummer
201402631/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:27, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑01‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
AB 2015/110 met annotatie van L.M. Koenraad
JOM 2015/693
Uitspraak 14‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Bij brief van 3 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwmaatschappij [bedrijf] medegedeeld dat aan haar van rechtswege een aanlegvergunning is verleend.
201402631/1/A1.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2014 in zaak nr. 13/2417 in het geding tussen:
de stichting Stichting de Limiten en Valkeveen, gevestigd te Huizen,
en
het college.
Procesverloop
Bij brief van 3 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwmaatschappij [bedrijf] medegedeeld dat aan haar van rechtswege een aanlegvergunning is verleend.
Bij brief van 29 april 2013 heeft Stichting De Limiten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het door haar tegen de van rechtswege verleende vergunning gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het college het door Stichting De Limiten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2014 heeft de rechtbank het door Stichting De Limiten ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond verklaard, vastgesteld dat het college als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verbeurd van in totaal € 1.260,00 en bepaald dat het college de dwangsom binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak aan Stichting De Limiten betaalt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Stichting De Limiten heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaak nr. 201402628/1/A1, ter zitting behandeld op 30 oktober 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.H. van Zundert en mr. M.V.M. Dickmann, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Stichting De Limiten, vertegenwoordigd door [bestuurslid], bijgestaan door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 4:14, eerste lid, deelt, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit aan de
aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Ingevolge artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, wordt de termijn voor het geven van een beschikking voorts opgeschort zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist een bestuursorgaan, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld, binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Ingevolge artikel 7:14 zijn de artikelen 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, van toepassing op besluitvorming in de bezwaarschriftprocedure.
2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de beslistermijn nog niet was verstreken op 1 maart 2013, de datum waarop Stichting De Limiten het college schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke was tijdig een besluit op haar bezwaar te nemen. Hiertoe voert het college aan dat de vertraging in de besluitvorming mede kan worden toegerekend aan Stichting De Limiten, omdat zij lang heeft gewacht met het indienen van aanvullende gronden van haar bezwaarschrift. Voorts voert het college aan dat de beslistermijn van twaalf weken is gestuit doordat het het bezwaarschrift op 13 augustus 2012 heeft doorgezonden aan de rechtbank en pas met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2013 duidelijk was dat het college het bezwaarschrift ten onrechte als beroepschrift had aangemerkt.
2.1. Het college heeft Bouwmaatschappij [bedrijf] bij brief van 3 april 2012 meegedeeld dat van rechtswege een aanlegvergunning is verleend. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb geldt in dit geval een beslistermijn van twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verstreken. Omdat die termijn op 15 mei 2012 was verstreken, eindigde de beslistermijn van twaalf weken in dit geval op 7 augustus 2012.
In artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort zolang vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend. Deze bepaling is op grond van artikel 7:14 van de Awb van toepassing bij een beslissing op bezwaar. Het college heeft na ontvangst van het bezwaarschrift Stichting De Limiten de gelegenheid geboden om de in het bezwaarschrift opgenomen bezwaargrond nader aan te vullen. Dat het college zich hiermee welwillend heeft opgesteld jegens Stichting De Limiten, doet niet af aan zijn verplichting om binnen de beslistermijn een beslissing op bezwaar te nemen. Door Stichting De Limiten tot 3 augustus 2012 de tijd te gunnen om het bezwaar nader te onderbouwen, heeft het college het grootste deel van de beslistermijn ongebruikt laten verstrijken. Nu het college zelf de mogelijkheid heeft gehad om de aan Stichting De Limiten gegunde tijd in te perken, dan wel de beslissing te verdagen of met instemming van Stichting De Limiten uit te stellen, bestaat geen grond voor het oordeel dat vertraging is ontstaan die moet worden toegerekend aan Stichting De Limiten.
Dit betekent dat het college op uiterlijk 7 augustus 2012 op het bezwaarschrift diende te beslissen en zijn beslissing bekend te maken. Omdat de beslistermijn reeds was verstreken op het moment dat het college het bezwaarschrift heeft doorgezonden naar de rechtbank, behoeft het betoog dat de beslistermijn is gestuit door de doorzending van het bezwaarschrift naar de rechtbank Amsterdam geen bespreking meer.
Gelet op vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de beslistermijn ten tijde van de ontvangst van de ingebrekestelling op 1 maart 2013 nog niet was verstreken.
Nu het college na ontvangst van de ingebrekestelling bijna vier maanden heeft gewacht met het nemen van een besluit, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de maximale dwangsom is verschuldigd. Of de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het college op 27 februari 2013 in gebreke is gesteld, kan derhalve in het midden worden gelaten. Voor zover het college heeft bedoeld te betogen dat Stichting De Limiten na de ingebrekestelling onredelijk lang heeft gewacht met het instellen van het beroep, overweegt de Afdeling dat Stichting De Limiten ruim zes weken na het verstrijken van de termijn voor het nemen van een beslissing beroep heeft ingesteld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat dit onredelijk laat is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kosten van het in persoon ter zitting verschijnen van [bestuurslid], te weten de reiskosten, zijn betrokken in de proceskostenveroordeling in de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201402628/1/A1.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Huizen tot vergoeding van bij de stichting Stichting De Limiten en Valkeveen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Huizen een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
604.