Rb. Noord-Nederland, 07-10-2014, nr. 2385957 \ CV EXPL 13-7769
ECLI:NL:RBNNE:2014:4811
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
07-10-2014
- Zaaknummer
2385957 \ CV EXPL 13-7769
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:4811, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland (Kamer voor kantonzaken Leeuwarden), 07‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 1, p. 39
Uitspraak 07‑10‑2014
Inhoudsindicatie
aandelenlease, tussenpersoon
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2385957 \ CV EXPL 13-7769
vonnis van de kantonrechter d.d. 7 oktober 2014
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap
AEGON FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.W.G. van der Velden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- het pleidooi d.d. 17 juni 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft in november 2001, via Thuisadvies, met Aegon een effectenleaseovereenkomst, genaamd Vermogens Vliegwiel-extra met contractnummer [nummer] (hierna te noemen de overeenkomst) gesloten, met een looptijd van 240 maanden.
Artikel 4 van deze overeenkomst luidt:
Cliënt kan deze Vliegwiel-overeenkomst door schriftelijke opgave na 90 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang en zonder dat boeterente verschuldigd is beëindigen, onder betaling of verrekening van het nog niet terugbetaalde deel van de hoofdsom.
Bij eerdere beëindiging is cliënt daarenboven een boeterente verschuldigd ter grootte van drie tiende deel van de nog niet vervallen maandtermijnen tot en met de negentigste maandtermijn.
Bij voortijdige beëindiging vindt verkoop van de aandelen plaats en wordt de verkoopopbrengst aan cliënt uitbetaald onder verrekening van al hetgeen de cliënt aan AEGON is verschuldigd. Bij een negatieve uitkomst van deze verrekening dient cliënt het gebleken tekort aan AEGON te voldoen.
2.2.
De overeengekomen leasesom voor de overeenkomst bedroeg € 103.646,40, waarvan [eiser] een bedrag van € 20.729,40 bij vooruitbetaling heeft voldaan en waarbij na vijf jaar maandelijks een bedrag van € 431,86 moest worden voldaan. [eiser] heeft zijn hypotheek over laten sluiten, waarbij hij de opgenomen overwaarde van f 28.500,- en een bedrag van f. 19.000,- uit de vrijgekomen spaarhypotheek heeft aangewend voor de vooruitbetaling van de inleg van de overeenkomst.
2.3.
[eiser] was in 2001 [leeftijd] en gehuwd. Zijn hoogst genoten opleiding was de MULO. Hij was destijds werkzaam als winkelchef. [eiser] zat ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst in de ziektewet. Zijn echtgenote was huisvrouw en had geen inkomen.
2.4.
Onder de overeenkomst is een bedrag van € 4.925,00 aan dividend uitgekeerd aan [eiser].
2.5.
De overeenkomst is geëindigd op 29 mei 2007 door verkoop van de aandelen. Het restant van de leasesommen is bij afloop van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen. De overeenkomst is geëindigd met een restschuld, welk bedrag bij eindnota van 29 mei 2007 aan [eiser] in rekening is gebracht. Daarnaast is conform artikel 4 van de overeenkomst een boeterente van 30% in rekening gebracht over de negentien resterende termijnen. [eiser] heeft het saldo van de eindnota ad € 3.747,00 aan Aegon voldaan.
De standpunten
3.1.
[eiser] vordert - voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad -:
- te verklaren voor recht dat Aegon jegens [eiser] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld heeft door hem de litigieuze effectenleaseovereenkomst te doen aangaan, en daartoe de hypothecaire lening te doen aangaan, zonder voldoende informatie te verstrekken over de aan die overeenkomst inherente beleggingstechnische tekortkomingen, en door de waarschuwings- en de informatieplicht met betrekking tot de inleg en de restschuld en de financiële positie niet te respecteren, en door artikel 41 NR te schenden;
- Aegon te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen al hetgeen [eiser] aan Aegon heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen door [eiser] aan Aegon tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening;
- Aegon te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te vergoeden al hetgeen [eiser] aan schade heeft geleden in verband met de hypothecaire lening die hij heeft aangewend voor betaling aan de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen door [eiser] aan Aegon tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening;
- Aegon te veroordelen om aan [eiser] de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden, forfaitair vast te stellen op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg met een maximum van 15% van de hoofdsom, te vermeerderen met de btw, of althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
- Aegon te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Aegon heeft verweer gevoerd.
4.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, kort worden weergegeven. Voor de uitvoerige standpunten van partijen verwijst de kantonrechter naar de processtukken.
De beoordeling van het geschil
schending van de zorgplicht
5.1. De aandelenleaseovereenkomst zoals [eiser] die met Aegon heeft gesloten is onderwerp geweest van een langdurige juridische strijd. De Hoge Raad heeft op 5 juni 2009 een drietal arresten gewezen met het oog op een praktische, efficiënte en zo mogelijk uniforme beoordeling van de grote aantallen geschillen omtrent andere effectenleaseovereenkomsten. Daarbij heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er op de aanbieder van een aandelenleaseproduct een dubbele zorgplicht rustte, namelijk (i) om indringend te waarschuwen voor het risico dat een aandelenleaseovereenkomst in een restschuld zou kunnen resulteren en (ii) om onderzoek te doen naar de financiële positie van de afnemer en het afnemen van het product te ontraden indien uit dat onderzoek zou volgen dat de afnemer blootgesteld zou worden aan een risico op een onaanvaardbare zware financiële last.
De waarschuwingsplicht (i) houdt in dat de aanbieder van effectenleaseproducten de afnemer bij het aangaan van de overeenkomst indringend moet waarschuwen voor het restschuldrisico en strekt ertoe de potentieel particuliere wederpartij te informeren over en te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico's of van risico's die hij redelijkerwijze niet kan dragen. Dat een dergelijke waarschuwing door Aegon niet is gegeven, staat tussen partijen vast. Voorts staat vast dat Aegon de financiële situatie van [eiser] in het geheel niet in kaart heeft gebracht, zodat zij haar onderzoeksplicht (ii) niet is nagekomen. Deze plicht strekt ertoe dat aanbieders als Aegon afnemers als [eiser] het aangaan van de effectenleaseovereenkomst moeten ontraden als deze overeenkomst een potentieel te zware last voor hen zou opleveren.
5.2. Met het schenden van de waarschuwings- en/of onderzoeksplicht is in beginsel voldaan aan het conditio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW. Omdat de verplichtingen waarin Aegon is tekortgeschoten ertoe strekken te voorkomen dat een potentiële particuliere wederpartij lichtvaardig en met ontoereikend inzicht de effectenleaseovereenkomst sluit, kan behoudens bijzondere feiten of omstandigheden - die zich hier niet voordoen - het aangaan van de overeenkomst aan Aegon worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW, zodat Aegon naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel als schade dient te vergoeden de nadelige financiële gevolgen voor [eiser] van het aangaan van de overeenkomst. (Zie het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
tussenpersoon
5.3. In verband met de betrokkenheid van Thuisadvies bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst verwijst de kantonrechter naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2830). Het gerechtshof heeft onder meer overwogen dat de aansprakelijkheid van de aanbieder jegens de afnemer niet kan worden gebaseerd op artikel 6:76 BW. Op grond van deze wetsbepaling zou Aegon slechts aansprakelijk kunnen zijn voor gedragingen van Thuisadvies indien en voor zover Aegon bij de uitvoering van de verbintenissen voortvloeiende uit de door Aegon en de afnemer gesloten leaseovereenkomst van de hulp van Thuisadvies gebruik zou hebben gemaakt. Thuisadvies is immers degene die in de fase voorafgaande aan en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst betrokken is geweest. De gestelde gedragingen van Thuisadvies bij het aanraden en informeren over de producten van Aegon zijn daardoor niet verricht ter uitvoering van enige verbintenis uit de tussen [eiser] en Aegon gesloten overeenkomst. De stelling van [eiser] dat alle in de precontractuele fase uitgewisselde informatie tussen hem en Thuisadvies heeft te gelden als informatie die door en aan Aegon is vertrekt, zodat Aegon op grond daarvan aansprakelijk kan worden gehouden, acht de kantonrechter onjuist, omdat daarmee de eigen en afzonderlijke rol en verantwoordelijkheid worden miskend van Thuisadvies als cliëntenremisier. Om vergelijkbare redenen faalt het beroep op artikel 6:172 BW, zo volgt uit het arrest van het gerechtshof.
eigen schuld
5.4. [eiser] heeft betoogd dat ieder geschil met inachtneming van alle omstandigheden van het geval op zijn eigen merites beoordeeld dient te worden, doch zulks doet naar het oordeel van de kantonrechter geen afbreuk aan het feit dat partijen in het kader van de rechtszekerheid belang hebben bij een uniforme beoordeling van de effectenleasegeschillen. Weliswaar dient de kantonrechter alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel te betrekken, doch hetgeen [eiser] heeft aangevoerd brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat er in het onderhavige geval dient te worden afgeweken van de in de jurisprudentie ontwikkelde lijn. Met name de aard van het product en de wijze waarop het product is aangeboden alsmede de persoonlijke situatie van de afnemer zijn immers onderdeel geweest van de vraag of Aegon de op haar rustende zorgplicht had geschonden.
5.5. Het gerechtshof Amsterdam heeft in het arrest van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2830) met betrekking tot gesloten leaseovereenkomsten "Overwaarde Effect" nogmaals bevestigd dat uit de bewoordingen van (de voorwaarden van) de leaseovereenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat Aegon tegen een bepaalde koers aandelen ging aankopen, dat de overeenkomsten een bepaalde looptijd hebben (in het geval van [eiser] van 240 maanden), dat de afnemer rente diende te betalen en dat de leasesom door de afnemer aan Aegon diende te worden voldaan. Daaruit had de afnemer behoren en redelijkerwijs kunnen begrijpen dat Aegon aan de afnemer een geldlening verstrekte, dat het geleende bedrag zou worden belegd in bepaalde specifieke aandelen, dat de afnemer over dat bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan. Hiermee was tevens voldoende duidelijk kenbaar dat geen sprake was van "sparen" en, gezien het feit dat zou worden belegd in aandelen, evenmin van een veilige of risicoloze wijze van vermogensopbouw of van een tevoren vaststaande "opbrengst" van de leaseovereenkomsten die voor een bepaald doel zouden kunnen worden benut, aldus het hof. Dat zulks in het onderhavige geval voor [eiser] anders zou zijn, heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
5.6. Voor zover [eiser] meent dat aan de leaseovereenkomsten de nodige beleggingstechnische gebreken kleven, verwijst de kantonrechter naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Het hof concludeert dat de genoemde eigenschappen van de leaseovereenkomsten niet de conclusie rechtvaardigen dat op de aanbieder een verdergaande informatie- en waarschuwingsplicht rustte dan in de rechtspraak in het geval van aandelenleaseovereenkomsten reeds is aangenomen. In het onderhavige geval rustte naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet de verplichting [eiser] specifiek en in niet mis te verstane bewoordingen te wijzen op en te waarschuwen voor de door [eiser] genoemde kenmerken van de leaseovereenkomst die [eiser] als beleggingstechnische gebreken kwalificeert. De gestelde gebreken kunnen evenmin worden gezien als een op zichzelf staande onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming. Daarom bestaat er geen reden om anders te oordelen dan in de standaard arresten is gedaan omtrent de mate waarin aan Aegon enerzijds en de afnemers anderzijds toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
5.7. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, moeten alle bekende omstandigheden die van invloed (kunnen) zijn op de financiële ruimte van de afnemer in aanmerking worden genomen (HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012). In dit arrest is ook aangegeven dat de rechter daarbij gebruik mag maken van een algemene formule, mits daarbij voldoende mogelijkheid bestaat om ook met de individuele omstandigheden van de afnemer rekening te houden. Op 1 december 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam de uitspraken van de Hoge Raad uitgewerkt in een rekenmodel (hierna te noemen het hofmodel). De kantonrechter ziet aanleiding om aan te knopen bij dit hofmodel. Dit model beoogt willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen. De kantonrechter passeert daarbij de stelling van Aegon dat als vuistregel kan gelden dat het inkomen en vermogen toereikend waren als alle maandtermijnen zijn betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent het feit dat de afnemer er in geslaagd is de maandtermijnen te voldoen niet (zonder meer) dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. Voor de beoordeling daarvan spelen ook andere factoren een rol, welke zijn meegenomen in het hofmodel. Het hofmodel houdt in dat indien de uit de overeenkomst voorvloeiende financiële verplichtingen ertoe zouden leiden dat het besteedbare inkomen van de wederpartij van Aegon beneden de aldus vastgestelde bestedingsnorm zou dalen, in de regel ervan uit zal kunnen worden gegaan dat die verplichtingen een dusdanig groot beslag op de bestedingsruimte van de wederpartij legden, dat van een onaanvaardbaar zware last kan worden gesproken.
5.8. [eiser] heeft als productie 6 bij dagvaarding een berekening overgelegd gebaseerd op het hofmodel. Blijkens die berekening bedroeg het besteedbare inkomen van [eiser]
€ 932,33 en de bestedingsnorm € 992,30. Aegon heeft aangevoerd dat deze berekening van [eiser] niet juist is (i) omdat [eiser] ten onrechte de rentelasten voortvloeiende uit de ter financiering van de inleg afgesloten hypotheekverhoging voor de berekening in aanmerking neemt en (ii) omdat [eiser] ten onrechte de premie ZFW op het loon in mindering heeft gebracht.
5.8.1. Ten aanzien van het eerste punt - de rentelasten voortvloeiende uit de ter financiering van de inleg afgesloten hypotheekverhoging - overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter is van oordeel dat nu [eiser] een hypotheek heeft afgesloten op de overwaarde van de woning, waarvan hij een bedrag van f 28.500,- (€ 12.932,73) heeft aangewend voor de vooruitbetaling van € 20.729,40 bij het aangaan van de overeenkomst, de rentelasten daarvan als lasten moeten worden meegenomen. De kantonrechter overweegt daartoe dat tegenover die financiering een hypotheekschuld staat. De aflossing van dit geleende bedrag dient naar het oordeel van de kantonrechter niet te worden meegenomen bij de bepaling van de financiële last voor [eiser], aangezien in dat geval deze aflossing tweemaal als last zou worden meegenomen: éénmaal in de maandlast van de leaseovereenkomst en éénmaal als maandelijkse aflossing (zie ook gerechtshof Amsterdam d.d. 10 september 2013 (ECLI:NL:2013:2830). Anders is zulks echter ten aanzien van de rentelast voor die verhoogde hypotheek, welke hypotheek [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft verhoogd, nu dit maandelijks te betalen bedragen betreffen die de bestedingsruimte van [eiser] beperkten. Deze last dient naar het oordeel van de kantonrechter dan ook te worden meegenomen, waarbij het rekenkundig niet uitmaakt of deze last in de woonlasten (factor W) of in de verplichtingen uit overige krediet (factor C) worden meegenomen.
5.8.2. Aegon heeft voorts aangevoerd dat [eiser] ten onrechte de premie ZWF op het inkomen in mindering heeft gebracht. De kantonrechter zal de juistheid van dit verweer in het midden laten, nu ook zonder deze premieaftrek het besteedbare inkomen, dat alsdan € 967,08 bedraagt, lager is dan de bestedingsnorm (die volgens [eiser] € 992,30 bedraagt en volgens Aegon € 997,76). Nu toetsing aan de norm van het hofmodel uitwijst dat van een onaanvaardbaar zware last sprake was, had Aegon het aangaan van de overeenkomst aan haar beoogde wederpartij moeten ontraden.
artikel 41 NR 1999
5.9. [eiser] stelt dat de werkzaamheden van Thuisadvies zich niet hebben beperkt tot het aanbrengen van hem als potentiële klant bij Aegon, maar dat hij door Thuisadvies is geadviseerd en dat de onderhavige effectenleaseovereenkomst naar aanleiding van een concreet advies van Thuisadvies tot stand is gekomen. Daarnaast heeft Thuisadvies orders doorgegeven. Aegon wist of behoorde dat volgens [eiser] te weten. Voor deze werkzaamheden was een vergunning nodig krachtens artikel 7 Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 (Wte 1995), waarover Thuisadvies niet beschikte. Desondanks heeft Aegon van de diensten van deze tussenpersoon gebruik gemaakt en is de effectenleaseovereenkomst die via deze tussenpersoon tot stand is gekomen door Aegon geaccepteerd. Volgens [eiser] was het Aegon op grond van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR 1999) verboden cliënten te accepteren van Thuisadvies voor zover deze daarmee vergunningplichtige werkzaamheden verrichtte. Door dat wel te doen heeft Aegon in strijd met artikel 41 NR 1999 en aldus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, aldus [eiser].
5.10. In artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999 is bepaald dat een effecteninstelling zich met betrekking tot een (rechts-)persoon waarop artikel 21, eerste lid, Wte 1995 van toepassing is, maar die niet is ingeschreven in het in dat lid bedoelde register, dient te onthouden van de rechtshandeling "het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders". Nu vaststaat dat uit hoofde van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 cliëntenremisiers, zoals Thuisadvies, waren vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte en Thuisadvies was ingeschreven in het betreffende register, mocht Aegon op de voet van artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999 de door Thuisadvies aangebrachte cliënten in beginsel accepteren.
Aegon was het, gezien artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999, evenwel niet toegestaan om orders van Thuisadvies te accepteren. Een effectenbemiddelaar diende voor het doorgeven van orders immers te beschikking over een vergunning als bedoeld in artikel 7 Wte 1995. [eiser] heeft zijn stelling dat Thuisadvies een effectenorder heeft doorgegeven en dat zij aldus een vergunningplichtige dienst heeft verricht, onvoldoende onderbouwd. Het kennelijk door Thuisadvies ingevulde en door [eiser] ondertekende aanvraagformulier voor het onderhavige effectenleaseproduct en het doorsturen van dit formulier door Thuisadvies aan Aegon, kan niet worden aangemerkt als het doorgeven of aanbrengen van een cliëntenorder. Het doorsturen van dit formulier door Thuisadvies en de ontvangst daarvan door Aegon leidde immers niet tot de aankoop van de betreffende effecten voor [eiser]. Aegon heeft, na ontvangst van dit aanvraagformulier, via Thuisadvies [eiser] de overeenkomst ter tekening voorgelegd. Ingevolge artikel 9 van de overeenkomst kwam deze echter niet tot stand indien Aegon niet binnen één maand na contractsdatum een door [eiser] ondertekende overeenkomst in haar bezit had. (zie ook gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 10 juni 2014, ECLI:NL:GSHE:2014:1736).
5.11. Met betrekking tot de vraag of een tussenpersoon cliënten die zij aanbracht bij een vergunninghoudende of vrijgestelde effecten- of beleggingsinstelling zoals Aegon, mocht adviseren, heeft het gerechtshof 's Hertogenbosch in voormeld arrest van 10 juni 2014 overwogen dat het een van vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar, zoals een cliëntenremisier als Thuisadvies, niet was toegestaan om nevendiensten te verrichten, zoals het geven van beleggingsadviezen met betrekking tot effecten. Het gerechtshof heeft voorts overwogen dat indien de tussenpersoon de werkzaamheden als effectenbemiddelaar niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar tevens heeft geadviseerd, de tussenpersoon meer heeft gedaan dan op grond van de vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte 1995, was toegestaan, en dat de tussenpersoon een vergunningplichtige dienst verricht. De bepalingen uit de toezichtregelgeving hebben, voor zover de tussenpersoon bij het totstandbrengen van effectenleaseovereenkomst diensten als effectenbemiddelaar heeft verricht, de strekking om met betrekking tot diens werkzaamheden een zorgvuldige, deskundige en integere handelwijze te waarborgen, aldus het gerechtshof. De kantonrechter is, gelet op voormeld arrest, voorts van oordeel dat indien Aegon wist of behoorde te weten dat de door Thuisadvies als effectenbemiddelaar aangeboden of verrichte diensten zich niet hadden beperkt tot het aanbrengen van [eiser] als cliënt bij Aegon, maar dat Thuisadvies tevens beleggingsadvies heeft gegeven, Aegon zich had dienen te onthouden van het accepteren van deze door Thuisadvies aangebrachte cliënt. Gezien het feit dat artikel 41 NR 1999 mede strekt ter bescherming van beleggers als [eiser] heeft Aegon in dat geval door het overtreden van artikel 41 NR 1999 onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Het uit artikel 41 NR 1999 voortvloeiende verbod om cliënten te accepteren van effectenbemiddelaars die niet over de vereiste vergunning of vrijstelling beschikken, betekent immers dat op een instelling, zoals Aegon, waarbij de betrokken cliënt is aangebracht, de verplichting rust om te weigeren om met deze cliënt een overeenkomst aan te gaan.
5.12 Met betrekking tot het antwoord op de vraag of Thuisadvies [eiser] heeft geadviseerd overweegt de kantonrechter als volgt. Dat Thuisadvies [eiser] beleggingsadviezen heeft gegeven met betrekking tot effecten blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de door [eiser] overgelegde hypotheekofferte en is voor het overige door [eiser] ook niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat [eiser] op aanraden van Thuisadvies de overwaarde van zijn woning heeft gebruikt voor de financiering van de overeenkomst, brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat Thuisadvies daarmee meer heeft gedaan dan Thuisadvies op grond van de vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte 1995, was toegestaan. De kantonrechter zal deze stelling van [eiser] dan ook als ongegrond passeren. Of Aegon wist dat cliëntenremisiers als Thuisadvies adviezen uitbrachten, zoals door [eiser] gesteld, is daarmee niet relevant. De kantonrechter ziet gelet op het vorenstaande dan ook geen aanleiding op grond van het bepaalde in artikel 6:101 BW de nadelige gevolgen voor een groter deel ten laste van Aegon te laten komen dan de gebruikelijk verdeling. Derhalve komt naar het oordeel van de kantonrechter 1/3 van de door [eiser] geleden nadelige gevolgen van de overeenkomst voor rekening van [eiser] en 2/3 daarvan voor rekening van Aegon.
omvang van de schade en de schadeverdeling
5.13. De kantonrechter is voorts van oordeel dat de door [eiser] gevorderde kosten en rente voor de hypothecaire lening niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hij overweegt daartoe dat het feit dat [eiser] een nieuwe hypothecaire lening heeft gesloten, die is gebruikt om de vooruitbetaling van de leaseovereenkomst te financieren, niet leidt tot een verdergaande aansprakelijkheid van Aegon dan die, die reeds volgt uit de vaste jurisprudentie. De verplichtingen waarin Aegon als aanbieder is tekortgeschoten strekken ertoe te voorkomen dat een potentiële particuliere wederpartij, zoals [eiser], lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een aandelenleaseovereenkomst sluit. Dat brengt mee dat bij een schending door Aegon van deze verplichtingen zij de daaruit voor de afnemer voortvloeiende schade dient te vergoeden. Het gaat daarbij in beginsel om de nadelige financiële gevolgen voor [eiser] doordat [eiser] de leaseovereenkomst is aangegaan. Uit de rechtspraak volgt dat onder die schade niet alleen een gerealiseerde restschuld kan worden begrepen, maar ook de reeds betaalde rente en, in voorkomende gevallen, de reeds betaalde aflossing. De omstandigheid dat [eiser] gelijktijdig met of met het oog op het aangaan van de leaseovereenkomst een lening heeft gesloten, dient, zoals ook het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2830) heeft overwogen, te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting op [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last legde. Voorts overweegt de kantonrechter dat het de eigen keuze van [eiser] is geweest om de gelden die hij wenste aan te wenden voor de inleg van de aandelenleaseovereenkomst door middel van een hypothecaire lening uit zijn vermogen vrij te maken. Deze beslissing kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden toegerekend aan Aegon.
5.14.1. Aegon heeft in de eindnota een bedrag van € 2.461,60 aan [eiser] in rekening gebracht ter zake 30% boete over 19 resterende termijnen. Deze boete is gebaseerd op artikel 4 van de overeenkomst.
[eiser] stelt dat het beding over de boeterente bij beëindiging een oneerlijk beding is als bedoeld in bijlage 1 onder e van de richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De boete is buitensporig hoog en heeft slechts ten doel voor Aegon zoveel mogelijk inkomsten te genereren. De boete is op geen enkele wijze gerelateerd aan het nadeel dat Aegon mogelijk lijdt, aldus [eiser]. Ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de richtlijn en het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013 (ECLI:NL:2013:691) kan van verjaring gaan sprake kan zijn, nu het beding niet bindend is en derhalve buiten toepassing moet worden gelaten.
Aegon heeft betwist dat er sprake is van een oneerlijk beding. Aegon verwijst daartoe naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:3359), waarin het hof heeft geoordeeld: "Een en ander brengt mee dat er geen reden is de op grond van de contractuele voorwaarden contant gemaakte termijnbedragen bij de eindafrekening buiten beschouwing te laten, (…..)". Als het gerechtshof het beding onredelijk zou hebben geacht, dan had zij dit ambtshalve dienen te toetsen en het beding om die reden buiten beschouwing moeten laten, aldus Aegon. Voorts stelt Aegon dat de vordering tot vernietiging van het boeterentebeding ingevolge artikel 6;235 lid 4 jo. artikel 3:53 sub d BW op 14 juni 2010 is verjaard, nu [eiser] de eindnota op 14 juni 2007 heeft ontvangen.
5.14.2. De kantonrechter overweegt als volgt.
Artikel 3 van de richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten luidt:
Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
De bijlage bij de richtlijn bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt, waaronder het beding dat de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt.
De kantonrechter zal, nu Aegon de gemotiveerde stelling van [eiser] dat het geding als oneerlijk moet worden aangemerkt, onweersproken heeft gelaten, de stellingname van [eiser] volgen, nu het beding naar het oordeel van de kantonrechter als een aanzienlijke verstoring van een redelijk evenwicht tussen beider partijen belangen heeft te gelden. Aegon heeft bovendien geen gronden aangevoerd waarom het onderhavige beding, op grond waarvan [eiser] bij beëindiging van de overeenkomst vòòr de 90ste maand - naast de betaling of verrekening van het nog niet terugbetaalde deel van de hoofdsom - een boeterente verschuldigd was van 30% over de nog niet vervallen maandtermijnen tot en met de negentigste maand niet als oneerlijk dient te worden aangemerkt. Voor zover Aegon heeft verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 20013, overweegt de kantonrechter dat Aegon miskent dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013 niet ziet op een contractueel overeengekomen boete, doch op op grond van de contractuele voorwaarden contant gemaakte termijnbedragen. In zoverre heeft het gerechtshof Amsterdam geen oordeel gegeven en behoeven te geven over de vraag of het onderhavige beding een oneerlijk beding is als bedoeld in de richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Nu het hier een beding betreft dat partijen niet bindt, komt Aegon geen beroep op verjaring toe.
Uit het bovenstaande volgt dat het door Aegon in rekening gebrachte bedrag van € 2.461,60 ten onrechte ten laste van [eiser] is gekomen.
5.15. Het bovenstaande leidt tot de navolgende schadeverdeling. [eiser] heeft, zo heeft Aegon onbetwist gesteld, een bedrag van € 25.479,86 aan inleg voldaan, alsmede het bedrag van de eindnota ad € 3.747,00, bestaande uit de restschuld van € 1.285,40 en het boetebedrag van € 2.461,60. Daarnaast heeft [eiser] een bedrag van € 4.925,00 aan dividend ontvangen, zodat het totale nadeel voor [eiser] € 25.479,86 + 3.747,00 - € 4.925,00 = € 24.301,86 bedraagt. Daarvan dient het bedrag van € 2.461,60 ter zake de boete voor rekening van Aegon te komen. Van het resterende bedrag van € 21.840,26 dient 2/3 voor rekening van Aegon te komen, hetgeen met zich brengt dat Aegon een bedrag van € 2.461,60 +
€ 14.560,17 = € 17.021,77 aan [eiser] dient te vergoeden.
wettelijke rente
5.16. De door [eiser] gevorderde rente acht de kantonrechter, overeenkomstig het door het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BK 2978) overwogene, toewijsbaar vanaf de datum van beëindiging van de overeenkomst, zijnde 29 mei 2007, met dien verstande dat de rente over de betaalde boeterente verschuldigd is vanaf het (onbekend) moment van betaling daarvan aan Aegon.
buitengerechtelijke kosten
5.17. [eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan een bedrag gevorderd. [eiser] heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dat Leaseproces meer handelingen heeft verricht dat de gebruikelijke standaard werkzaamheden in vergelijkbare zaken, is niet gebleken. De kantonrechter zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
proceskosten
5.18. Aegon zal als de (deels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Dat partijen de zaak ook buitengerechtelijk hadden kunnen afwikkelen, zoals door Aegon gesteld, doet daar niet aan af. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 75,00
- salaris gemachtigde € 1.200,00 (4 punten à € 300,00)
totaal € 1.367,82.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Aegon onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
veroordeelt Aegon tot betaling van een bedrag van € € 17.021,77 aan [eiser] ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 14.560,17 vanaf
29 mei 2007 en over € 2.461,60 vanaf het moment waarop [eiser] dit bedrag ter zake de boeterente aan Aegon heeft voldaan, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Aegon in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 1.1367,82;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 471