type: 206coll:
Rb. Den Haag, 01-06-2017, nr. C/09/522574 / HA RK 16-589
ECLI:NL:RBDHA:2017:6378
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-06-2017
- Zaaknummer
C/09/522574 / HA RK 16-589
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:6378, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑06‑2017; (Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0533
Uitspraak 01‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Voorlopig deskundigenverhoor. Aan de hand van aanwezige onderzoeksrapporten moet verzoeker in staat zijn om zijn procespositie te beoordelen. Deskundigen hebben bovendien reeds schriftelijk gerapporteerd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/522574 / HA RK 16-589
Beschikking van 1 juni 2017
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. R.T. Poort te Beverwijk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon, rechtspersoon met wettelijke taak, de POLITIE,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘ [verzoeker] ’ en verweerster met ‘de Politie’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 1 december 2016 ingekomen verzoekschrift,
- -
het op 24 april 2017 ingekomen verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Poort. Namens de Politie zijn de heer [A] en mevrouw [B] verschenen, vergezeld van mr. Bolt.
2. De feiten
2.1.
In de nacht van 2 op 3 juli 2011 is de zoon van [verzoeker] , de heer [de zoon verzoeker] (verder te noemen ‘ [de zoon verzoeker] ’) in Beverwijk door de Politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau in IJmuiden. [de zoon verzoeker] is aldaar in een observatiecel geplaatst.
2.2.
In de ochtend van 3 juli 2011 is op het politiebureau geconstateerd dat [de zoon verzoeker] niet meer bewoog. Hij is vervolgens per ambulance naar het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk vervoerd, alwaar hij om 07:11 uur is overleden.
2.3.
Na het overlijden van [de zoon verzoeker] heeft de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar het handelen van de Politie en hebben er diverse medische onderzoeken plaatsgevonden naar de oorzaak van het overlijden van [de zoon verzoeker] en naar de vraag of het geweld dat de Politie bij de aanhouding heeft gebruikt daarop enige relevante invloed heeft gehad.
2.4.
De Officier van Justitie heeft op basis van het onderzoek door de Rijksrecherche en de resultaten van de medische onderzoeken besloten af te zien van strafvervolging van de betrokken politieagenten en arts. [verzoeker] heeft hiertegen bij het Gerechtshof Amsterdam een artikel 12 Sv klacht ingediend. Het Gerechtshof heeft bij beschikking van 10 november 2014 de klacht afgewezen.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om een voorlopig deskundigenverhoor te bevelen waarbij drie deskundigen gehoord dienen te worden. Hij voert daartoe het volgende aan.
3.2.
Deskundigen van het NFI hebben indertijd onderzoek gedaan naar de dood van [de zoon verzoeker] . Daarbij hebben [deskundige 1] en [deskundige 2] gerapporteerd dat het letsel geen rol van betekenis heeft gespeeld bij de dood van [de zoon verzoeker] en dat de doodsoorzaak waarschijnlijk moet worden gevonden in een fataal geagiteerd cocaïnedelerium. [verzoeker] is echter van mening dat de betrokken politieagenten (mede) verantwoordelijk zijn te achten voor de dood van zijn zoon, omdat bij de aanhouding grof geweld is uitgeoefend. Hij is voornemens op grond van een door de Politie jegens hem gepleegde onrechtmatige daad een bodemprocedure te starten tegen de Politie, waarbij hij schadevergoeding zal vorderen.
3.3.
Op verzoek van [verzoeker] heeft de forensisch medisch specialist dr. Med. [deskundige 3] eveneens onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van [de zoon verzoeker] . [deskundige 3] heeft in zijn rapport van 8 april 2014 de visie van de NFI deskundigen onder de loep genomen. Hij komt tot de conclusie dat het door de Politie uitgeoefende geweld van een grotere orde is geweest dan in eerste instantie door het NFI is gerapporteerd, als ook dat de conclusie over het cocaïne gebruik van [de zoon verzoeker] en de vraag of dat gebruik dodelijk is geweest, niet zonder meer kan worden getrokken. Hij verwijst daarbij onder meer naar een in Turkije uitgevoerd toxicologisch onderzoek waarin werd gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor het gebruik van cocaïne.
3.4.
[verzoeker] voert aan dat hij ter beoordeling van de slagingskans van de te voeren bodemprocedure belang heeft bij het horen van de drie hiervoor genoemde deskundigen. De deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] dienen voorafgaand aan het verhoor kennis te nemen van het rapport van [deskundige 3] , waarna zij kunnen worden bevraagd naar de inhoud van hun rapportages. Vervolgens wenst [verzoeker] de deskundige [deskundige 3] te horen naar aanleiding van de eerdere verhoren van de twee andere deskundigen.
3.5.
De Politie voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
4. De beoordeling
4.1.
In het verzoekschrift wordt de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder de Landelijke Eenheid van de politie, aangemerkt als verweerder. Ter zitting heeft mr. Poort meegedeeld akkoord te gaan met de Politie als verweerster.
4.2.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 202 lid 1 Rv. Dat artikel bepaalt onder meer dat op verzoek van de belanghebbende, voordat een zaak aanhangig is, een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen kan worden bevolen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat een voorlopig deskundigenverhoor is bedoeld om het oordeel van één of meerdere deskundigen te vernemen. [verzoeker] vraagt het voorlopig deskundigenverhoor om ná de verhoren te kunnen beoordelen of het zinvol is een bodemprocedure te starten.
4.4.
In de onderhavige zaak hebben de drie deskundigen die [verzoeker] wil doen horen hun bevindingen met betrekking tot het overlijden van [de zoon verzoeker] reeds op schrift gesteld. Deskundige [deskundige 1] heeft pathologisch onderzoek gedaan naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood en zij heeft haar bevindingen opgenomen in een rapport gedateerd 15 juli 2011. De deskundige [deskundige 2] heeft toxicologisch onderzoek verricht in lichaamsmateriaal van [de zoon verzoeker] en zijn bevindingen opgenomen in een rapport gedateerd 12 augustus 2011. De deskundige [deskundige 3] heeft forensisch medisch onderzoek verricht en daarover verslag gedaan in zijn rapport van 16 juni 2014.
4.5.
Naast deze drie deskundigen is ook onderzoek gedaan door [X] , forensisch arts bij de GGD (rapport van 13 september 2011), [Y] , toxicoloog bij het NFI (rapport van 11 april 2012), dr. [Q] , klinisch en forensisch toxicoloog-farmacoloog bij Pro Justitia (rapport 29 juni 2012) en dr. [Z] , cardioloog (briefrapport van 9 september 2012). Voorts zijn er twee rapporten uit Turkije van 28 juli 2011 en van 2 augustus 2011.
4.6.
De rechtbank overweegt dat [verzoeker] aan de hand van alle thans aanwezige onderzoeksrapporten zeer wel in staat moet worden geacht zijn procespositie te beoordelen. Het enkele feit dat de door [verzoeker] zelf ingeschakelde deskundige [deskundige 3] kritische kanttekeningen plaats bij (enkele) eerdere onderzoeken, is geen argument om twee andere deskundigen te bevragen over hun rapporten. Deze twee deskundigen hebben schriftelijk gerapporteerd en van hen kan niet worden verlangd dat zij vervolgens - in het kader van een voorlopig deskundigenverhoor - mondeling in discussie gaan met (één van) partijen. [verzoeker] kan zijn bezwaren tegen de eerdere rapporten desgewenst in de door hem te starten bodemprocedure aan de rechtbank voorleggen. Bovendien staat het [verzoeker] geheel vrij het rapport van [deskundige 3] aan de twee deskundigen toe te zenden met het verzoek aan te geven of dat rapport aanleiding geeft tot wijziging van hun oordeel. Daarvoor is een voorlopig deskundigenverhoor niet nodig.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] geen rechtens te respecteren belang heeft bij een voorlopig deskundigenverhoor. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.8.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af,
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Politie begroot op € 618,00 aan verschotten (griffierecht) en € 904,00 voor salaris van de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑06‑2017