De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2435 2014135769 d.d. 14 november 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 47 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
Rb. Limburg, 17-02-2015, nr. 03/245063-14
ECLI:NL:RBLIM:2015:1268
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
17-02-2015
- Zaaknummer
03/245063-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2015:1268, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 17‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Poging tot zware mishandeling door met een auto op het slachtoffer in te rijden, vervolgens door te rijden terwijl het slachtoffer op de motorkap van de auto lag en daarna abrupt te remmen waardoor het slachtoffer van de motorkap af viel. Verdachte wordt onder meer veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Eveneens ontzegt de rechtbank verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren.
Partij(en)
RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/245063-14
Datum uitspraak : 17 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Op 8 januari 2015 is de zaak op een terechtzitting van de politierechter aangebracht. De zaak is vervolgens door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.
De zaak is op 3 februari 2015 inhoudelijk behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. De rechtbank heeft op deze zitting gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.W.M. van Doorn, advocaat te Maastricht.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 : heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel
haar heeft mishandeld.
Feit 2 : gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Feit 3 : zonder rijbewijs een auto heeft bestuurd.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen kan volgens de officier van justitie worden afgeleid dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Ten aanzien van feit 2 en 3:
De officier van justitie acht de ten laste gelegde overtredingen van respectievelijk artikel 5 en artikel 107 van de Wegenverkeersweg 1994 wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bepleit. Het boos opzet kan enerzijds niet uit de verklaring van verdachte worden afgeleid, omdat hij ontkent dat hij zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] wilde toebrengen. Anderzijds kan het (voorwaardelijk) opzet niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid. Wat betreft de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat er zich volgens hem geen wettig, noch overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van feit 3 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank1.De rechtbank zal, in verband met de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis, de feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 november 2014 de auto van zijn vrouw in Brunssum heeft bestuurd, terwijl hij niet over een rijbewijs beschikt.2.Bij controle van het rijbewijsregister bleek dat aan verdachte nooit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de verdachte bestuurde voertuig behoorde.3.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die dag op de rotonde Kennedylaan / Europalaan in Brunssum reed. Daar zag hij dat een andere auto hard achter hem aanreed. Dit bleek later, zo begrijpt de rechtbank, de auto van [getuige 1] te zijn. Verdachte is vervolgens afgeslagen en heeft daarna eerst een remsignaal gegeven om zijn achterligger te waarschuwen dat hij te dichtbij zat. Toen verdachte zag dat zijn achterligger een vuist en een middelvinger naar hem opstak, heeft hij flink geremd. Verdachte was geïrriteerd en had daar - naar eigen zeggen - een botsing voor over. Er was op dat moment geen andere reden om te remmen, zoals een auto voor hem die remde of iemand die de voetgangersoversteekplaats overstak.4.
[getuige 1] verklaarde dat hij met zijn auto de rotonde Kennedylaan / Europalaan in Brunssum op wilde rijden. Een auto die van de Europalaan kwam, reed nog voor hem de rotonde op, waardoor [getuige 1] moest afremmen om een aanrijding te voorkomen. Deze auto sloeg vervolgens rechtsaf de Kennedylaan op. [getuige 1] reed achter deze auto aan en zag, nadat hij de voetgangersoversteekplaats voorbij was, dat de auto voor hem flink remde. Volgens [getuige 1] stak er op dat moment niemand over. [getuige 1] moest vervolgens ook flink remmen en is tegen zijn voorligger aan gereden.5.
Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 2 november 2014 in Brunssum een auto heeft bestuurd, zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven (feit 3). Ook heeft verdachte die dag gevaar op de weg veroorzaakt door te remmen zonder dat daartoe een verkeersnoodzaak bestond, waardoor de door verdachte bestuurde auto in aanrijding is gekomen met de achteropkomende auto van [getuige 1] (feit 2).
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij op 2 november 2014 in Brunssum als bijrijder bij [getuige 1] in de auto zat. Nadat zij op de auto van verdachte botste, wilde verdachte geen schadeformulier invullen. Verdachte stapte volgens [slachtoffer] zijn auto weer in en startte de motor van de auto. Omdat [slachtoffer] en [getuige 1] niet wilden dat de man wegreed, liepen zij beiden naar de voorzijde van zijn auto. Toen [slachtoffer] midden voor de auto stond, hoorde ze dat verdachte vol gas gaf en dat de motor hoge toeren draaide. [slachtoffer] kon geen kant uit en sprong op de motorkap van de auto, omdat de auto van verdachte haar anders had geraakt. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat de auto wegreed en zij pakte zich aan de rand van de motorkap vast. Na ongeveer 20 meter voelde [slachtoffer] dat verdachte abrupt remde en tot stilstand kwam. Hierdoor kon [slachtoffer] zich niet meer vasthouden aan de rand van de motorkap en viel zij met haar linkerknie en -pols op het wegdek.6.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat twee auto’s op de Kennedylaan in Brunssum, enkele meters verder dan de daar gelegen voetgangersoversteekplaats, op elkaar waren gebotst. Nadat er ruzie was ontstaan tussen beide bestuurders, zag [getuige 2] dat de bestuurder van de voorste auto terug zijn auto instapte en weg wilde rijden. De vrouw die in de achterste auto zat, ging vervolgens recht voor de voorste auto staan. Zij stond op ongeveer een halve meter voor deze auto. [getuige 2] zag daarna dat de bestuurder van de voorste auto vol gas gaf en in de richting van de vrouw reed, waarbij hij haar niet probeerde te ontwijken. De vrouw stak daarop beide armen in de lucht en riep dat de bestuurder moest stoppen, waarna deze vrouw niets anders meer kon doen dan op de motorkap van de auto te springen. [getuige 2] zag dat de vrouw zich op dat moment aan de auto probeerde vast te pakken. Daarna zag hij dat de bestuurder van deze auto met dezelfde snelheid een bocht naar rechts maakte, een doodlopend stuk weg inreed en - met de vrouw op de motorkap - met dezelfde snelheid 20 à 30 meter doorreed. Daarna kwam de auto volgens [getuige 2] in een keer tot stilstand. Het leek alsof de bestuurder in een keer heel hard remde. De vrouw viel daarop van het voertuig af en kwam op de grond terecht, waarna de bestuurder van de auto uitstapte en zei: “Dan had ze maar niet voor mijn auto moeten gaan staan.”7.
[getuige 3] heeft gelijkluidend verklaard. Hij zag dat er een aanrijding had plaatsgevonden op de Kennedylaan in Brunssum. De achterste auto die bij deze aanrijding was betrokken stond nog net met de achterzijde op het zebrapad. [getuige 3] hoorde dat beide partijen ruzie hadden, daarna hoorde hij dat iemand riep “Je kunt niet zomaar wegrijden!” Toen [getuige 3] zich omdraaide, zag hij dat de bestuurder van de voorste auto in zijn auto stapte en dat een vrouw die eerst in de achterste auto zat, voor de voorste auto stond. De bestuurder van de voorste auto startte de motor van de auto vervolgens, gaf gas en trok op. De vrouw viel op de motorkap. Deze vrouw hield zich, terwijl de bestuurder bleef rijden, aan de bovenkant van de motorkap en aan de ruitenwisser vast. De bestuurder bleef met behoorlijke snelheid rijden, reed daarna de bocht om en hard over een drempel heen, een doodlopende straat in. [getuige 3] zag de vrouw, op het moment dat de bestuurder over de drempel reed, op de motorkap omhoog vliegen. Daarna zag hij dat de bestuurde een paar meter na de drempel fors remde en een noodstop maakte, waardoor de auto abrupt tot stilstand kwam en de vrouw hard van de motorkap viel en voor de auto op de grond terecht kwam.8.
Poging tot zware mishandeling of mishandeling?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 2 november 2014 in Brunssum met zijn auto op [slachtoffer], die op dat moment voor de auto van verdachte stond, is ingereden. [slachtoffer] is vervolgens op de motorkap van de auto van verdachte beland, waarna verdachte - terwijl [slachtoffer] op de motorkap van zijn auto lag - is blijven doorrijden, zonder snelheid te minderen. Hij heeft met onverminderde snelheid een bocht gemaakt, is vervolgens over een drempel heen gereden en heeft daarna abrupt geremd, waardoor [slachtoffer] van de motorkap is gevallen.
Dat [slachtoffer], zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, ter hoogte van de drempel vanaf de zijkant op zijn motorkap is gesprongen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte wordt op dat punt namelijk weersproken door [slachtoffer] en de onafhankelijke getuigen [getuige 2] en [getuige 3] die allen hebben verklaard dat [slachtoffer] recht voor de auto van verdachte stond en op de motorkap moest springen, omdat verdachte op haar inreed.
Vervolgens is de vraag of dit als een poging tot zware mishandeling of als een mishandeling moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen. Uit het hiervoor genoemde samenstel van gebeurtenissen - het op [slachtoffer] inrijden terwijl deze zich op zeer korte afstand van zijn voertuig bevond en niet anders kon dan op de motorkap van het voertuig springen, het vervolgens doorrijden met de auto, waarbij verdachte bovendien een bocht nam en over een drempel heen reed, terwijl [slachtoffer] op de motorkap lag en het daarna abrupt remmen, waardoor [slachtoffer] van de motorkap af viel - leidt de rechtbank af dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] op zijn minst aanmerkelijk is te noemen. [slachtoffer] had immers van de rijdende auto af kunnen vallen en gelet op de positie van [slachtoffer] op de motorkap, had zij onder de rijdende auto van verdachte terecht kunnen komen. Ook had zij - ten gevolge van het abrupt remmen van verdachte - zodanig van de motorkap op de grond kunnen vallen dat zij zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Verdachte heeft blijk gegeven die kans ook te hebben aanvaard door niet alleen op [slachtoffer] in te rijden op het moment dat zij voor zijn auto stond, maar ook door te blijven rijden (en niet te remmen) op het moment dat [slachtoffer] op de motorkap lag. Dat verdachte slechts de intentie had zijn auto op de doodlopende weg te parkeren en daar het schadeformulier in te vullen, zoals door de raadsman is aangevoerd, acht de rechtbank onaannemelijk. [slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat verdachte het schadeformulier niet wilde invullen, terwijl ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij hoorde dat iemand riep “Je kunt niet zomaar wegrijden!” Bovendien heeft verdachte zelf bij de politie verklaard dat hij weg wilde om naar zijn zwager te gaan om te regelen dat deze zijn pleegkind ging ophalen.
De rechtbank zal de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gelet op het hiervoor overwogene, bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 2 november 2014 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door - terwijl voornoemde [slachtoffer] voor zijn, verdachtes, motorvoertuig stond - met hoge toeren op te trekken, waardoor voornoemde [slachtoffer] zich genoodzaakt zag op de motorkap te springen en vervolgens met voornoemde [slachtoffer] op de motorkap met een te hoge snelheid te gaan rijden en vervolgens abrupt te remmen, waardoor voornoemde [slachtoffer] van de motorkap is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2:
op 2 november 2014 in de gemeente Brunssum als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, daarmee rijdende op de weg, zonder verkeersnoodzaak op de rem is gaan staan, waardoor hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) in aanrijding is gekomen met een achteropkomend motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Ten aanzien van feit 3:
op 2 november 2014 in de gemeente Brunssum als bestuurder van een motorrijtuig personenauto heeft gereden op de Europalaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
5. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
6. De oplegging van straf en maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan
2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaren op te leggen. Verdachte moet volgens de officier van justitie ter zake feit 2 schuldig worden verklaard, zonder oplegging van een straf of maatregel. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het besturen van een auto zonder rijbewijs (feit 3) wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft de strafeis van de officier van justitie voor feit 1 slechts aangevoerd dat hij deze zeer fors acht. Hij kan zich wat betreft de op te leggen straf ter zake feit 2 en 3 verenigen met de strafeis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is op 2 november 2014 in Brunssum met zijn auto op [slachtoffer] afgereden, die op dat moment vlak voor de auto van verdachte stond. [slachtoffer] moest vervolgens op de motorkap springen om te voorkomen dat verdachte haar zou aanrijden. Verdachte is vervolgens, terwijl [slachtoffer] op de motorkap van zijn auto lag, doorgereden met onverminderde snelheid, heeft een bocht gemaakt, is daarna over een drempel gereden en heeft vervolgens abrupt geremd, waardoor [slachtoffer] van zijn motorkap is gevallen. [slachtoffer] heeft uiteindelijk slechts licht letsel opgelopen, te weten: een blauwe plek op haar linkerhand en -knie en een gezwollen linkerhand en -knie. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte - zoals getuige [getuige 3] heeft verklaard - nadat [slachtoffer] van de motorkap was afgevallen, eerst de schade aan zijn auto bekeek en niet naar [slachtoffer] omkeek. Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] niet alleen lichamelijk letsel opgelopen, maar ook de werkzaamheden die zij normaal gesproken uitvoert in het kader van haar eigen bedrijf, gedurende korte tijd niet meer kunnen uitvoeren. Bovendien heeft het voorval, zoals uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt, psychische gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Sinds het voorval is zij zeer snel gepikeerd en geïrriteerd en wordt zij snel boos op juist de mensen die haar er weer bovenop willen helpen. Ook is zij bang om weer in de auto te stappen en bang voor agressieve reacties van anderen, met name medeweggebruikers.
Verdachte heeft zich die dag - en overigens ook nadien - op geen enkel moment bekommerd om het slachtoffer, noch heeft hij op enig moment jegens haar zijn verantwoordelijkheid genomen. Illustratief in dit verband is de opmerking van de politie in het proces-verbaal van verhoor van 3 november 2014 dat de verdachte een zeer ongeïnteresseerde houding had. Dat beeld van verdachte komt overeen met het beeld dat de rechtbank van verdachte heeft gekregen. Nadat het slachtoffer haar schriftelijke slachtofferverklaring ter terechtzitting had voorgelezen, was verdachtes reactie enkel: “ik vind dat het niet klopt.” Hoewel de raadsman heeft aangegeven dat de verdachte “een geestelijk uitgedaagde man” is, rekent de rechtbank verdachte dit gebrek aan empathie voor [slachtoffer] toch aan.
Poging tot zware mishandeling is een ernstig strafbaar feit, nu dit een feit betreft dat de lichamelijke integriteit schendt. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen, anders dan een vuurwapen, middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. In dit geval zou kunnen worden betoogd dat verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt, waardoor [slachtoffer] de kans heeft gelopen ernstig gewond te raken. Het uiteindelijke (fysieke) letsel is echter gelukkig meegevallen.
Gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden op zijn plaats, ook als rekening wordt gehouden met het feit dat het hier niet om een voltooide, maar om een poging tot zware mishandeling gaat.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- -
de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder moet politie of justitie in aanraking is geweest;
- -
de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, onder meer de leeftijd van verdachte en de omstandigheden dat de verdachte werk heeft en kostwinnaar is, schulden heeft en de zorg heeft over jonge (pleeg)kinderen.
Deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de hierna te noemen - niet door de officier van justitie voorgestelde - bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid, zijn voor de rechtbank aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een forse taakstraf op te leggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke straf met een proeftijd van 3 jaar opleggen. Zoals gezegd ziet de rechtbank aanleiding, nu de verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en hij het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde, de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren ontzeggen. Hoewel verdachte geen geldig rijbewijs heeft - en ook nooit heeft gehad - en hij hoe dan ook dus geen auto zou mogen besturen, ziet de rechtbank toch meerwaarde in het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat het wel eens vaker voorkwam dat verdachte een auto bestuurde. Wanneer verdachte de komende jaren nogmaals achter het stuur van een auto - of een ander motorrijtuig - stapt, levert dat direct het misdrijf van artikel 9 Wegenverkeerswet (WVW) op en niet ‘slechts’ de minder strafwaardig geachte overtreding van artikel 107 WVW.
Verdachte heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer], maar ook aan het veroorzaken van gevaar op de weg en het besturen van een auto zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven. Dit zijn overtredingen, waarvoor een aparte straf moet worden opgelegd. Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor het veroorzaken van gevaar op de weg een geldboete ter hoogte van € 500,00 wordt gehanteerd. Ook voor het besturen van een auto zonder het beschikken over een rijbewijs wordt in de regel een geldboete opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van het opleggen van geldboetes af te zien.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte ter zake feit 1 wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Eveneens ontzegt de rechtbank verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren.
Voor het onder feit 2 en 3 bewezenverklaarde worden aan verdachte geldboetes opgelegd van respectievelijk € 500,00 en € 250,00.
7. De benadeelde partij
7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.345,63. Dit betreft € 1.781,63 ter zake geleden materiële schade en € 575,00 ter zake geleden immateriële schade.
De vordering is als volgt opgebouwd:
Materiële schade:
- -
reiskosten € 45,08
- -
kleding € 97,06
- -
vervanging voor werk € 1.639,49
Immateriële schade € 575,00
Totaal € 2.345,63
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Het bedrag dat aan reiskosten en kleding is gevorderd, is niet betwist van de zijde van verdachte. De rechtbank zal die schade dan ook toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Dat ligt anders ten aanzien van de gevorderde post “vervanging voor werk”. Ter terechtzitting is vast komen te staan dat het bedrijf van de benadeelde partij, [SL], een vennootschap onder firma betreft en dat de benadeelde partij een van de vennoten van deze vennootschap is. Daarnaar gevraagd heeft de benadeelde partij niet kunnen aangeven waarom het door haar aangenomen werk niet door de andere vennoot kon worden uitgevoerd. Om de reden daarvoor te achterhalen en te bepalen welke kosten de benadeelde partij had kunnen voorkomen, zou nader onderzoek nodig zijn. Een dergelijk onderzoek zou te veel tijd vergen en zou ook het strafgeding onevenredig belasten. De rechter zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Voor die schade kan de benadeelde partij desgewenst een vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het toe te wijzen bedrag voor geleden immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Recht op vergoeding van immateriële schade (“smartengeld”) bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt de gevallen limitatief op.
Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de poging tot zware mishandeling door verdachte. Zij heeft daardoor immers fysiek letsel opgelopen. De rechtbank stelt het bedrag van die schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 250,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014 tot de dag der algehele voldoening. De overige gevorderde vergoeding voor immateriële schade wijst de rechtbank af.
Nu verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 45, 62 en
302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 107, 177 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar.
Straffen
Ten aanzien van feit 1 primair:
- -
veroordeelt verdachte tot taakstraf voor de duur van 180 uren;
- -
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden;
- -
bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van drie jaren de algemene voorwaarde heeft overtreden;
- -
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 2:
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Ten aanzien van feit 3:
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 250,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen.
Maatregel
Ten aanzien van feit 1 primair:
- ontzegt aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- -
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot het bedrag van € 142,40 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
- -
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
verklaart de voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de post “vervanging voor werk”, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering op dat onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
wijst de vordering van voornoemde benadeelde partij af ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor zover deze meer beloopt dan € 250,00;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd aan de Staat te betalen een bedrag van in totaal € 390,40 als vergoeding van materiële en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- -
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2015.
Buiten staat:
mr. C.G.A. Wouters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 02 november 2014, in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door - terwijl voornoemde [slachtoffer] voor zijn, verdachtes, motorvoertuig stond - met hoge snelheid althans met hoge toeren op te trekken, waardoor voornoemde [slachtoffer] zich genoodzaakt zag op de motorkap te springen, althans waardoor zij op de motorkap terecht is gekomen en/of (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] op de
motorkap met een (te) hoge snelheid te gaan rijden en/of (vervolgens) abrupt te remmen althans te stoppen, waardoor voornoemde [slachtoffer] (hard) van de motorkap is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 2 november 2014, in de gemeente Brunssum, [slachtoffer] heeft mishandeld door - terwijl voornoemde [slachtoffer] voor zijn, verdachtes, motorvoertuig stond - met hoge snelheid althans met hoge toeren op te trekken, waardoor voornoemde [slachtoffer] zich genoodzaakt zag op de motorkap te springen, althans waardoor zij op de motorkap terecht is gekomen en/of (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] op de motorkap met een (te) hoge snelheid te gaan rijden en/of (vervolgens) abrupt te remmen althans te stoppen,
waardoor voornoemde [slachtoffer] (hard) van de motorkap is gevallen;
2.
hij, op of omstreeks 2 november 2014, in de gemeente Brunssum, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Europalaan, zonder verkeersnoodzaak (vol) op de rem is gaan staan en/althans zo onvoorzichtig en/of onoordeelkundig en/of onoplettend en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans op zodanige wijze heeft geremd, dat/waardoor hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing althans aanrijding is gekomen met een achteropkomend motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij, op of omstreeks 02 november 2014, in de gemeente Brunssum, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Europalaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/245063-14
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. M.W.M. van Doorn, advocaat te Maastricht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑02‑2015
Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 2 november 2014, als weergegeven op de pagina’s 23 en 24 van de doornummering.
Proces-verbaal aanrijding overtreding d.d. 4 november 2014, als weergegeven op pagina 43 van de doornummering.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2015.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 november 2014, als weergegeven op pagina 9 van de doornummering.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 2 november 2014, als weergegeven op de pagina’s 11 en 12 van de doornummering.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 2 november 2014, als weergegeven op de pagina’s 5 en 6 van de doornummering.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 3 november 2014, als weergegeven op de pagina’s 7 en 8 van de doornummering.