Einde inhoudsopgave
Wet milieubeheer
Artikel 17.4 [Opleggen verplichtingen of verbod]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien dat door een ongewoon voorval nodig is, wordt in het belang van de bescherming van het milieu een of meer van de volgende verplichtingen of het volgende verbod opgelegd aan degene bij wie afvalstoffen ontstaan of aanwezig zijn, die zijn aangewezen in de daartoe strekkende beschikking:
- a.
een verplichting die afvalstoffen te scheiden en — mede van andere stoffen en afvalstoffen — gescheiden te houden;
- b.
een verplichting die afvalstoffen gescheiden af te geven, wanneer zij zich daarvan ontdoen;
- c.
een verplichting die afvalstoffen ter plaatse waar zij zijn ontstaan, op een bij de beschikking aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen;
- d.
een verbod die afvalstoffen langer onder zich te houden dan gedurende een bij de beschikking aangegeven termijn;
- e.
een verplichting die afvalstoffen af te geven aan een persoon behorende tot een bij de beschikking aangewezen categorie, of te brengen naar een daartoe aangewezen plaats.
2.
Een verplichting of verbod als bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd:
- a.
voor zover de verplichting of het verbod betrekking heeft op een milieubelastende activiteit: door het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, of, indien voor de milieubelastende activiteit regels gelden als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de Omgevingswet, door het bestuursorgaan waaraan een melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet met betrekking tot die milieubelastende activiteit zou moeten worden gedaan of, in andere gevallen, door burgemeester en wethouders;
- b.
in andere gevallen: door gedeputeerde staten.
3.
Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, geeft bij zijn beschikking aan binnen welke termijn de verplichting moet worden uitgevoerd en kan aangeven op welke wijze de verplichting moet worden uitgevoerd.