Rb. Noord-Nederland, 30-06-2020, nr. 18/830204-19
ECLI:NL:RBNNE:2020:3156
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
30-06-2020
- Zaaknummer
18/830204-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:3156, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 30‑06‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JGz 2020/85 met annotatie van Beintema, H.J.
Uitspraak 30‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Veroordeling wegens meerdere bedreigingen en een vernieling. Geen tbs opgelegd, zoals geëist. Op verzoek van de rechtbank heeft de officier van justitie de mogelijkheden voor het afgeven van een zorgmachtiging onderzocht. De officier van justitie heeft uiteindelijk besloten om geen verzoekschrift tot het afgeven van een zorgmachtiging in te dienen. De rechtbank beschikt niet over de stukken van de deskundigen, die aan het besluit van de officier van justitie ten grondslag hebben gelegen. De officier van justitie heeft geweigerd om die stukken aan de rechtbank te overleggen, ook na verzoek daartoe, zodat de rechtbank niet ambtshalve tot het afgeven van een zorgmachtiging kan overgaan. De rechtbank volstaat met een (forse) gevangenisstraf.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830204-19
ter berechting gevoegd parketnummer 18/193239-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 16/017414-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.V. Rafaela, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
18/830204-19
1.
primair
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met meerdere, althans één st(e)en(en)/tegel(s) heeft gegooid tegen de voorruit van een (taxi) bus, terwijl die [slachtoffer 1] voornoemde bus bestuurde (en zich dus achter voornoemde voorruit bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met meerdere, althans één st(e)en(en)/tegel(s) heeft gegooid tegen de voorruit van een (taxi) bus, terwijl die [slachtoffer 1] voornoemde bus bestuurde (en zich dus achter voornoemde voorruit bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met meerdere, althans één st(e)en(en)/tegel(s) te gooien tegen de voorruit van een (taxi) bus, terwijl die [slachtoffer 1] voornoemde bus bestuurde (en zich dus achter voornoemde voorruit bevond) en/of door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "de volgende keer schiet ik je dood" en/of "ik schiet jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit van een bus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 3 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel van een bus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
18/193239-19
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "pas maar op, als ik je tegenkom, dan ben je aan de beurt. Ik ga je klappen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met zijn - verdachtes - armen zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 3], zulks terwijl verdachte hierbij op die [slachtoffer 3] afliep en/of waarbij verdachte tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij - verdachte - hem kapot zal maken en/of zal slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 30 september 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je pakken" en/of "ik maak je dood" en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 30 september 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door met kracht een winkelwagen tegen de buik, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 5] te duwen/drukken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
830204-19 en 193239-19
De officier van justitie heeft integrale veroordeling gevorderd voor alle (primair) ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe voor zover hier van belang het volgende aangevoerd.
830204-19 feit 1 (primair en subsidiair), feit 2
Verdachte heeft een steen gegooid op de voorruit van een rijdende bus van [benadeelde partij], tegen welke onderneming hij veel wrok koestert. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat aangever dodelijk getroffen zou kunnen worden of dat aangever de macht over het stuur zou verliezen en daarbij dodelijk zou verongelukken, subsidiair dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
830204-19, feit 3
De aangifte wordt ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte.
193239-19 feiten 1, 2 en 3
De aangiften worden allemaal ondersteund door getuigenverklaringen.
193239-19 feit 4
Uit de aangifte, de verklaring die verdachte ten overstaan van de politie heeft gegeven en de getuigenverklaring blijkt dat verdachte de winkelkar bewust met kracht tegen aangeefster heeft geduwd. Daaruit blijkt opzet op het toebrengen van pijn en letsel bij aangeefster.
Standpunt van de verdediging
830204-19
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 3 refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft ten aanzien van de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij een steen tegen de voorruit van de bus heeft gegooid. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de beschadiging is veroorzaakt door het gooien van een steen. Voor zover bewezen wordt verklaard dat verdachte een steen tegen de voorruit heeft gegooid, kan daarmee nog geen opzet op het eventueel overlijden van of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] worden aangenomen. De bus reed niet met een dusdanig hoge snelheid, dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien is de steen niet aan de bestuurderskant van de voorruit terecht gekomen. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte zich niet dreigend heeft gedragen. De woorden van verdachte waren niet specifiek tegen [slachtoffer 1] gericht.
193239-19
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte -die alle feiten heeft ontkend- integraal moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
830204-19, feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Sinds februari 2019 heb ik problemen met [benadeelde partij]. Ze willen mij niet meer vervoeren. Op 4 oktober 2019 stopte een bus van [benadeelde partij] met piepende banden en de chauffeur stormde uit de bus. Ik dacht dat het de chauffeur was van de bus waarvan ik de dag ervóór de zijspiegel had vernield. Ik pakte stenen en zei tegen de man: "Kom niet in mijn buurt, de volgende keer heb ik een pistool."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben chauffeur in dienst van [benadeelde partij]. Vandaag, vrijdag 4 oktober 2019, omstreeks 00:25 uur, reed ik met mijn taxi bus op de [straatnaam] te Winschoten. Ik zag vanuit mijn ooghoek een beweging. Gelijk daarop hoorde ik een harde knal tegen mijn voorruit van mijn taxibus. Ik ben vervolgens zo’n 30 meter achteruit gereden. Daarna ben ik gestopt. Ik zag dat er een flinke beschadiging op mijn voorruit zat. Ik zag op de voorruit, rechtsvoor een inslag van ongeveer 4 a 5 centimeter in doorsnede. Tevens zag ik een aantal beschadigingen over de gehele ruit. Nadat ik dit had geconstateerd, zag ik een manspersoon naast de bus staan. Ik hoorde de man schreeuwen. Vervolgens ben ik uitgestapt. De man stond op de stoep, ter hoogte van [straatnaam] te Winschoten. Ik zag dat de man twee stenen in zijn handen had. Ik zag dat dit mogelijk twee kapot geslagen grindtegels moesten zijn. Ik heb de man aangesproken. Ik hoorde de man schreeuwen: “de volgende keer schiet ik je dood” of woorden van gelijke strekking.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Op vrijdag 4 oktober 2019 sprak ik met de bewoner van [straatnaam] te Winschoten. Hij gaf mij op te zijn [getuige 1]. Hij zag voor zijn woning een busje van [benadeelde partij] met een grote ster in de voorruit met aan aantal kleinere inslagpunten. Hij zag een manspersoon staan die een zeer verwarde indruk maakte. Hij schreeuwde dingen als ‘ik schiet jullie allemaal dood’. Hij zag dat de man klinkers uit de tuin van de grond oppakte en deze op het looppad kapot gooide. Hij zag de man meerder malen klinkers op de grond gooien.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de voorruit van de bus heeft beschadigd door het gooien van een steen. Dat het verdachte is geweest die de steen tegen de voorruit heeft gegooid, leidt de rechtbank af uit het volgende. Aangever heeft verklaard dat hij vlak voordat de beschadiging werd veroorzaakt een beweging zag. Hij is direct gestopt en zag behalve verdachte niemand anders op straat. Ook verdachte heeft verklaard dat er op dat moment verder niemand was. Verdachte had stenen in zijn hand op het moment dat aangever hem zag staan. Verdachte is verder ook door getuigen in die directe omgeving gezien, terwijl hij stenen kapot gooide op het trottoir. Ook koestert verdachte blijkens zijn eigen verklaring veel wrok jegens [benadeelde partij]. Die woede jegens [benadeelde partij] heeft hij kort daarvoor ook al getoond door de zijspiegel van een bus van [benadeelde partij] te beschadigen. Voornoemde omstandigheden samen maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de steen tegen de ruit van de bus heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de steen heeft gegooid met het (voorwaardelijk) opzet de chauffeur dodelijk te treffen, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De steen is niet door de ruit heen gegaan, maar heeft een beschadiging veroorzaakt aan de voorruit. Onbekend gebleven is met wat voor soort steen verdachte heeft gegooid en vanaf welke afstand. Hierdoor is niets te zeggen over de schade die de steen mogelijk had kunnen veroorzaken. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor het onder feit 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Na het gooien van de steen tegen de voorruit heeft verdachte aangever opgewacht met twee stenen in zijn hand en heeft hem bedreigende woorden toegeroepen. Gecombineerd met de imponerende fysiek van verdachte is aannemelijk dat aangever zich bedreigd voelde en dat verdachte daad bij woord zou voegen.
830204-19, feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 7 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 2].
193239-19
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
193239-19, feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ging buiten bij [restaurant] een paar biertjes drinken. Op enig moment wilde de serveerster mijn bier afpakken. Ik wilde daaraan niet meewerken. Ze pakte het ineens weg en ik ging achter haar aan en zei: "Hier! Hier! Hier meisje, mijn bier!" Ik was zó boos. Misschien heb ik in de woordenwisseling iets gezegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 augustus 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019204084 van 22 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 27 juli 2019 werkte ik bij [restaurant] te Vlagtwedde. Aan de bar zat een man die zeer luidruchtig en druk was. De man verliet met zijn biertje de bar en wilde dit opdrinken op de openbare weg bij ons restaurant. Hij kwam binnen om nog een biertje te bestellen. Ik sprak hem aan op zijn gedrag. Hij reageerde zeer fel. Hij zei dat hij zich niets door mij liet vertellen. Hij kwam op mij aflopen met een dreigende houding. Hij kwam achter de bar en herhaalde meerdere keren met harde stem dat hij mij ging klappen en dat hij mij ging opzoeken. Ik voelde mij angstig.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 27 juli 2019, opgenomen op pagina 2 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Ik zat aan de hoek van de bar en ik zag dat de man aan de bar ging zitten. De man werd agressief. Toen het dreigde te escaleren ben ik tussen [slachtoffer 2] en deze man in gaan staan. Op een gegeven moment zei deze man: "Pas maar op, als ik je tegen kom, dan ben je aan de beurt! Ik ga je klappen." Alles wat deze man zei, zei hij schreeuwend.
193239-19, feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wilde de eigenaar van [bedrijf 1] spreken. Hij gaf mij geen kans en stuurde mij de winkel uit. Hij belde de politie. [slachtoffer 3] bemoeide zich ermee. Ik vroeg waarom hij dat deed.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2019, opgenomen op p. 40 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 8 oktober 2019 was ik in [bedrijf 1] in Vlagtwedde. Ik zag dat de eigenaar van de winkel door een grote donkere man werd uitgescholden en ik zag en hoorde dat deze man heel erg boos was en spugend zijn woorden uitschreeuwde. Ik wilde de winkeleigenaar helpen. De man begon toen tegen mij te schreeuwen. De man kwam in mijn richting lopen en ik hoorde deze man in mijn richting schreeuwen dat hij mij kapot zou maken. Hij was vlak bij me en maakte een zwaaibeweging met zijn arm in mijn richting en ik heb een beetje gedoken om de zwaai te ontduiken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 9 oktober 2019, opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ik trof in de zaak een mij later bij naam van [verdachte] bekende man aan die stond te schreeuwen. Een klant, mij later bekend bij de naam [slachtoffer 3], kwam bij ons en probeerde te helpen. Ik zag vervolgens dat [verdachte] op [slachtoffer 3] afkwam en weer tegen hem bleef schreeuwen. Ik zag dat [verdachte] een zwaaiende beweging naar deze man maakte met zijn arm en ondertussen schreeuwde dat hij hem kapot zou gaan maken of woorden van gelijke strekking.
193239-19, feit 3
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik deed boodschappen, betaalde en liep naar buiten. De kassajuf kwam achter mij aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op p. 49 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik was op 30 september 2019 aan het werk als kassière bij [bedrijf 2] in Vlagtwedde. Op een gegeven moment stond er een vervelende klant bij de kassa. Gedurende dit klantcontact was de klant boos en bleef vloeken. De klant liep weg en ik begon de volgende klant, een vrouw, te helpen. Toen deze vrouw klaar was, liep zij naar buiten toe. De vrouw werd door de man tegengehouden. Hij was nu ook boos op haar en dat zat me niet lekker. Ik liep naar de auto van de vrouwelijke klant toe. Op ditzelfde moment kwam de man weer aanlopen. Hij zei mij: 'Ik weet wie je bent. Ik ga je pakken.' Hij schreeuwde en kwam dicht tegenover mij staan. Hij bleef maar schreeuwen en leek erg kwaad. Hij schreeuwde tegen mij: "Ik zei toch dat ik voor jou zou terugkomen? Nu ga je eraan!" Hij schreeuwde dat hij mij ging pakken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5]:
Terwijl ik was ingestapt zag ik de kassière naar mijn auto lopen. De kassière werd weer door deze man benaderd en hij schreeuwde tegen haar dat hij haar dood ging maken en dat hij wist te wonen en dat hij haar kapot zou maken.
193239-19, feit 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had om aangeefster te mishandelen. Aangeefster verklaart slechts dat zij het handvat van een winkelkar in haar buik kreeg en dat dit werd veroorzaakt door verdachte. Uit zowel de verklaring van verdachte als die van de getuige blijkt dat verdachte een winkelkar wegduwde om een tas te pakken. Niet is gebleken dat verdachte bij dat wegduwen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster daarbij pijn of letsel zou toebrengen. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht parketnummer 830204-19, feiten 1 (meer subsidiair), 2 en 3 en parketnummer 193239-19, feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
830204-19
1. (meer subsidiair)
hij op 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een steen te gooien tegen de voorruit van een taxibus, terwijl die [slachtoffer 1] voornoemde bus bestuurde en zich dus achter voornoemde voorruit bevond en door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "de volgende keer schiet ik je dood" en "ik schiet jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 4 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit van een bus, toebehorende aan [benadeelde partij] heeft vernield;
3.
hij op 3 oktober 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel van een bus, toebehorende aan [benadeelde partij], heeft vernield;
193239-19
1.
hij op 27 juli 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde [slachtoffer 2] heeft bedreigd zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "pas maar op, als ik je tegenkom, dan ben je aan de beurt. Ik ga je klappen";
2.
hij op 8 augustus 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met zijn - verdachtes - armen zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 3], zulks terwijl verdachte hierbij op die [slachtoffer 3] afliep en waarbij verdachte tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij - verdachte - hem kapot zal maken en zal slaan;
3.
hij op 30 september 2019 te Vlagtwedde, gemeente Westerwolde, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je pakken" en "ik maak je dood" en "ik maak je kapot".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
830204-19
1. meer subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort vernielen
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort vernielen
193239-19
1. bedreiging met zware mishandeling
2. bedreiging met zware mishandeling
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de pro justitia rapportages van T.W. van Kant en Th.J.M. Zuijdwijk (GZ-psychologen) en L.J.M. Dinjens (psychiater) en J. Renckens (psychiater in opleiding), de reclasserings-rapportages van 5 maart en 6 mei 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum toegevoegde feit ter zake het wegnemen van stenen van aangever [slachtoffer 6], dat hiermee is afgedaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere verbale bedreigingen en een vernieling van een buitenspiegel van een lijnbus. In alle gevallen zijn de feiten gepaard gegaan met grensoverschrijdend, agressief gedrag. Gecombineerd met de imponerende fysiek van verdachte is het zeer voorstelbaar dat verdachte de slachtoffers met zijn dreigementen vrees heeft aangejaagd en dat zij konden hebben gedacht dat verdachte de daad bij woord zou voegen. In één geval heeft verdachte een steen naar een bus gegooid.
Verdachte heeft een fors strafblad waaruit blijkt dat hij in het verleden herhaaldelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten, waarvoor ook herhaaldelijk gevangenisstraffen zijn opgelegd. Na een in 2013 opgelegde ISD-maatregel heeft dit delictpatroon zich onverminderd voortgezet.
In het kader van onderhavige strafzaak is psychiatrisch en psychologisch onderzoek verricht. Daaruit is naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Daarnaast is sprake van een licht verstandelijke beperking, een ongespecificeerde psychotische of schizofreniestoornis (thans in remissie) en een matig tot ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Aannemelijk is, aldus de deskundigen, dat deze stoornissen hebben doorgewerkt in de feiten. Geadviseerd wordt om het aan verdachte ten laste gelegde in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt ze tot de hare.
De deskundigen concluderen dat verdachte geen ziekte-inzicht heeft en maar een zeer beperkt probleembesef. Er is bij hem weinig motivatie voor verandering en hij staat niet open voor behandeling. Het recidivegevaar wordt door de deskundigen ingeschat als hoog indien verdachte niet de juiste behandeling krijgt.
In het psychologisch rapport wordt een kort klinische opname geadviseerd, met een ambulant vervolg. In het psychiatrisch rapport wordt gesteld dat verdachte gebaat is bij een intensieve en liefst langdurige klinische behandeling. Beide deskundigen verwachten dat verdachte, die volgens hen geen sturing kan geven aan zijn leven, langdurig - mogelijk levenslang - afhankelijk zal blijven van externe en professionele zorg, steun, structuur en begeleiding. De deskundigen geven geen concreet advies als het gaat om de kaders waarbinnen behandeling zou kunnen plaatsvinden. Opgemerkt wordt dat het niet eenvoudig is een sluitend juridisch kader te vinden waarbinnen behandeling kan worden vormgegeven. Beide deskundigen volstaan in hun rapporten met een opsomming van de verschillende mogelijkheden met benoeming van de voor- en nadelen.
Uit de voornoemde rapporten, alsook uit de rapporten van de reclassering, leidt de rechtbank af dat een voorwaardelijke sanctie met bijzondere voorwaarden geen effect zal sorteren, omdat verdachte geen zorg accepteert, zich in het verleden niet behandeltrouw heeft getoond en de kans zeer groot is dat hij zich aan de voorwaarden zal onttrekken. De mogelijkheid van een tbs met voorwaarden is concreet onderzocht maar wordt om dezelfde redenen niet haalbaar geacht.
In de deskundigenrapportages is de mogelijkheid van een zorgmachtiging conform artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) besproken. Binnen dat kader kan een (dwang)behandeling worden opgelegd op een forensisch psychiatrische afdeling en kan de behandeling tevens een ambulant vervolg krijgen. Tegelijkertijd wordt gewezen op het beperkte aantal beschikbare bedden binnen de forensisch psychiatrische instellingen, waardoor de uitvoerbaarheid in de praktijk niet eenvoudig zal zijn. Een zorgmachtiging zou volgens de psycholoog meer passend zijn dan een tbs met dwangverpleging, nu in het geval van verdachte volstaan kan worden met een lagere zorg- en beveiligingsintensiteit, de behandeling veel sneller van start kan gaan, verdachte meer regie kan uitoefenen en er sneller stappen gemaakt moeten worden gelet op de beperkte duur van de machtiging.
De rechtbank heeft aan de officier van justitie verzocht om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken. Na het raadplegen van de door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) aangewezen deskundigen heeft de officier van justitie besloten de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen, met als motivering dat zowel de onafhankelijk psychiater, de zorgverantwoordelijke als de geneesheer-directeur zich op het standpunt hebben gesteld dat niet is voldaan aan "de criteria, doelen en uitgangspunten van verplichte zorg" zoals neergelegd in artikel 3:2, 3:3 en 2:1 Wvggz. Een toelichting op dit standpunt is uitgebleven. De officier van justitie heeft, na daartoe strekkend verzoek van de rechtbank, geweigerd om de aan haar besluit ten grondslag liggende verklaringen van voornoemde deskundigen in het geding te brengen. Ter zitting kon de officier van justitie ook geen mondelinge toelichting geven op de motivering en beweegredenen van voornoemde deskundigen omdat die informatie, zoals zij verklaarde, niet met de zaaksofficier mag worden gedeeld en dientengevolge ook niet met de rechtbank. Het openbaar ministerie stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat deze informatie valt onder het (afgeleid) medisch beroepsgeheim dat staat vermeld in art. 8:34 Wvggz en dat ook de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) er aan in de weg staat de gegevens uit het Wvggz-dossier in de strafzaak in te brengen. Dit betekent dat de officier van justitie niet zal overgaan tot verstrekking van de door de rechtbank gevraagde gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie met dit standpunt de ambtshalve bevoegdheid miskent die de wetgever aan de strafrechter heeft gegeven in artikel 2.3 Wfz. De rechtbank wijst in dit verband nog op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2020:3335) waarin het hof heeft geoordeeld dat de rechter ambtshalve een zorgmachtiging kan afgeven, zelfs tegen het standpunt van de officier van justitie in. Door het niet verstrekken van de relevante gegevens wordt het de rechtbank feitelijk onmogelijk gemaakt om juridisch te toetsen of aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan en kan de rechtbank niet oordelen over de afgifte van een zorgmachtiging. Dit is temeer onbevredigend, nu de pro-justitia deskundigen een zorgmachtiging als een reële optie hebben aangemerkt en andere kaders voor behandeling niet haalbaar lijken.
Feit is dat de rechtbank door het ontbreken van een verzoekschrift met bijbehorende stukken van de officier van justitie thans niet kan overgaan tot afgifte van een zorgmachtiging. Dit leidt er toe dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging nog als enig alternatief zou resteren. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, een te zware maatregel is. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Concluderend ziet de rechtbank geen mogelijkheden om verdachte in het kader van de strafoplegging in deze zaak een klinische behandeling te laten ondergaan of zich anderszins voor zijn problematiek te laten behandelen. Zij zal volstaan met het opleggen van een forse gevangenisstraf, deels in voorwaardelijke vorm, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Benadeelde partij
830204-19, feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 625,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voldoende onderbouwd is en dat deze kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering primair moet worden afgewezen, gelet op het vrijspraakverweer dat zij heeft gevoerd. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst en schrik vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd en onderbouwd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 30 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 28 dagen, waarvan veertien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 februari 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 8 oktober 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen onder parketnummer 18/830204-19, feit 1 (primair en subsidiair) en onder parketnummer 18/193239-19, feit 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder verdachte onder parketnummer 18/830204-19, feiten 1 (meer subsidiair), 2 en 3 en onder parketnummer 18/193239-19, feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 451 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
16/017414-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 30 januari 2019, te weten een gevangenisstraf van veertien dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2020. Mr. C. Krijger was buiten staat dit vonnis te ondertekenen.