Rb. Oost-Brabant, 22-12-2014, nr. 01/069416-13
ECLI:NL:RBOBR:2014:7815
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
22-12-2014
- Zaaknummer
01/069416-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:7815, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 22‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Veroordeling van 5 activisten van de anti Dierproeven Coalitie die zes Beagle honden hadden weggenomen uit een bedrijf dat deze honden gebruikte voor dierproeven. Het bedrijf handelde conform de bestaande wet- en regelgeving. De rechtbank verwerpt het verweer dat een hond geen goed is in de zin van artikel 310 Sr. Ook het beroep op enkele strafuitsluitingsgronden (noodtoestand, psychische overmacht, afwezigheid van materiële wederrechtelijkheid) slaagt niet. Niet aannemelijk is geworden dat er een acute noodsituatie was ontstaan. De verdachten zochten met hun actie de publiciteit, maar konden dit publicitaire doel ook bereiken met andere, legale middelen. De rechtbank legt alle verdachten een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/069416-13
Datum uitspraak: 22 december 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juli 2014 en 12 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2013 tot en met 10 april 2013 te
[naam pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit/vanaf een erf/perceel - voorzien van een of meer hondenhok(ken) -
gelegen aan [adres 2]
heeft weggenomen zes, althans één of meer, honden (van het ras Beagle),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van inklimming, te weten
door (al dan niet met behulp van een of meer ladders) over een op dat
erf/perceel geplaatst(e) hekwerk/omheining te klimmen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij in de nacht van 9 op 10 april 2013 samen met anderen 6 honden (van het ras Beagle) heeft weggenomen uit hokken vanaf een erf/perceel in [pleegplaats 1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, omdat de wederrechtelijkheid zou ontbreken en een hond niet gezien kan worden als een goed in de zin van artikel 310/311 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
1) een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] (p. 7 en 8 van het dossier van politie met dossiernummer 2013036221), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik ben namens [bedrijf 1] gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van diefstal van 6 Beagles uit een van de hokken achter mijn woning aan [adres 2] te [pleegplaats 2] Deze zijn eigendom van het bedrijf [bedrijf 1] te Boxmeer.
Op dinsdag 9 april 2013, omstreeks 12.00 uur, heeft [getuige 1] , een medewerkster van mij, de 6 Beagles in het buitenhok gedaan. Vanmorgen, woensdag 10 april 2013, omstreeks 08.30 uur, ontdekte [getuige 1] dat deze 6 honden weggenomen waren.
Ik zag vervolgens dat er twee ladders aan de buitenkant tegen het hek gezet waren en twee ladders aan de binnenkant. Deze ladders zijn niet van ons. Het hekwerk van het hok is circa 2,5 meter hoog. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 12 december 2014, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Het klopt dat ik in de nacht van 9 op 10 april 2013 samen met mijn 4 medeverdachten zes Beagles heb weggenomen vanaf het perceel van [adres 2] te [pleegplaats 4] . Met behulp van ladders zijn wij op het erf gekomen. Vervolgens hebben we de honden uit de hokken gehaald en van het erf afgehaald. De honden hebben wij elders ondergebracht.
3) de verklaring van [Verdachte] (p. 56 en 57 van het dossier van politie met dossiernummer 2013036221), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
In de nacht van dinsdag op woensdag 09 en 10 april 2013 was ik tussen 02.00 uur en 03.00 uur met 4 anderen in Escharen.
4) het schadeopgaveformulier misdrijven d.d. 11 juni 2013, p. 2, waarin als benadeelde rechtspersoon is opgegeven: [bedrijf 2] / [bedrijf 1] , gevestigd te Boxmeer.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring
De verdediging heeft in de eerste plaats betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat een dier niet als een ‘goed’ in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd. In dat verband doet de verdediging een beroep op de wetswijziging van 1 januari 2013 waarbij in artikel 3:2a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een dier geen ‘zaak’ is.
Dit verweer faalt. In de eerste plaats stuit het verweer af op de omstandigheid dat in het tweede lid van artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek is toegevoegd dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn met in achtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen alsmede de openbare orde en de goede zeden. Dat betekent dat een dier nog altijd als een ‘zaak’ en dus een ‘goed’ in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden beschouwd. In de tweede plaats stuit het verweer af op de autonome betekenis van het delictsbestanddeel ‘goed’ in de strafbepaling van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, dat ten doel heeft het vermogen van een ander te beschermen en met dat doel het wegnemen van 'enig goed' onder de in dat artikel genoemde omstandigheden strafbaar stelt. In dat verband is van doorslaggevende betekenis of het gaat om een object dat voor de eigenaar reële waarde heeft en dat hem dat object kan worden ontnomen waardoor hij de feitelijke heerschappij over dat object verliest. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, behoeft geen verder betoog.
Het tot vrijspraak strekkende pleidooi van de verdediging stoelt in de tweede plaats op het argument dat het ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ bij de verdachte heeft ontbroken. In het bijzonder ontbreekt het aan de wederrechtelijkheid, aldus de verdediging.
Ook dit verweer kan niet slagen. Wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet aldus worden uitgelegd dat iemand in strijd met het objectieve recht, dat wil zeggen zonder toestemming van de rechthebbende ofwel zonder daartoe gerechtigd te zijn, heeft gehandeld. Dat de verdachten geen toestemming hadden tot het wegnemen van de Beagles staat vast. Nu zij dit desondanks wel hebben gedaan en vervolgens hebben beslist om deze honden niet terug te brengen maar elders onder te brengen, hebben zij wederrechtelijk als heer en meester over deze honden beschikt en dus gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 10 april 2013 te [naam pleegplaats] , tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een erf/perceel voorzien van een of meer hondenhokken. gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen zes honden (van het ras Beagle), toebehorende aan [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming, te weten door met behulp van ladders over een op dat erf/perceel geplaatst(e) hekwerk/omheining te klimmen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft immers gehandeld uit overmacht, in een noodtoestand. Bovendien ontbreekt aan dat handelen de materiële wederrechtelijkheid.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Met betrekking tot het beroep op noodtoestand stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is vereist, dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een acute concrete nood om een einde te maken aan een conflict tussen rechtens te beschermen belangen. In dat belangenconflict kiest verdachte dan voor het zwaarstwegende belang. Het handelen van verdachte dient daarbij te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van een acute noodzaak om te handelen zoals verdachte heeft gedaan, niet aannemelijk is geworden. Verdachte heeft tot aan de diefstal met legale middelen campagne gevoerd tegen dierproeven (informatiestands, handtekeningenacties en dergelijke). Dat hij daarbij niet snel genoeg resultaat heeft geboekt, wil nog niet zeggen dat er ten tijde van de diefstal een acute noodsituatie was ontstaan, waarin hij niets anders kon doen dan te kiezen voor de diefstal van de Beagles in [pleegplaats 5] .
Het handelen van de verdachte voldoet bovendien niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tot het bereiken van het door verdachte beoogde doel stonden immers andere, legale mogelijkheden open. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verdachte bij de politieverhoren van het bestaan van voornoemd belangenconflict als verklaring voor zijn handelen niet heeft gerept. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten maakt de rechtbank op, dat met de actie met name is beoogd de publiciteit te zoeken en het publieke debat over dierproeven te entameren. Om die reden hadden de verdachten ook geregeld dat een cameraploeg van een tv-zender de inbraak filmde. Dit publicitaire doel had op een andere, legale wijze kunnen worden bewerkstelligd. Het verweer faalt dan ook.
Voor zover de verdediging heeft beoogd een beroep te doen op psychische overmacht, kan dit verweer evenmin slagen. Bij psychische overmacht moet het gaan om een van buiten komende dwang, waarbij van verdachte redelijkerwijs niet kan worden gevergd daar weerstand aan te bieden. Verdachte heeft echter niet gehandeld in reactie op een externe dwang, maar op grond van een innerlijke, ethische overtuiging. Van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid kan onder meer sprake zijn, indien het handelen van de verdachte een doel dient, dat van een zodanig hogere orde is dan het doel dat de overtreden norm beoogt te beschermen, dat die laatste norm daarvoor moet wijken. Er moet een redelijk middel zijn gehanteerd tot het dienen van een redelijk doel, dat evident de rechtsorde ten goede komt. Het middel moet bovendien onmisbaar en niet vervangbaar zijn. De jurisprudentie over deze strafuitsluitingsgrond leert, dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen aan deze vereisten is voldaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat de dierproeven in [pleegplaats 6] plaatsvonden binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Hij heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan gerechtvaardigd kan worden, dat in dit geval de strafwet zou moeten wijken voor zijn persoonlijke overtuiging inzake het nut en de noodzaak van dierproeven op Beagles. Dat verdachte het niet eens is met de bestaande wet- en regelgeving rechtvaardigt nog niet, dat hij de strafwet overtreedt om zijn overtuiging kracht bij te zetten en aandacht te vragen voor het lot van de Beagles. Daarvoor staan verdachte andere, legale middelen ter beschikking.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op de afwezigheid van materiële wederrechtelijkheid.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit en verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte moet worden opgelegd:
- -
een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd;
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, zoals hiervoor al aangegeven, verzocht om verdachte vrij te spreken danwel te ontslaan van rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van 6 honden (van het ras Beagle). Hij heeft met 4 anderen een zogenoemde “bevrijdingsactie” georganiseerd waarbij bewust de publiciteit is gezocht. Verdachte en zijn mededaders zijn met ladders over een hek/omheining geklommen en hebben uit hondenhokken op het perceel 6 honden weggenomen.
Dit is een ernstig strafbaar feit waarbij de eigenaar van de honden aanzienlijke financiële schade heeft opgelopen. Deze diefstal heeft daarnaast geleid tot gevoelens van onzekerheid en onveiligheid bij de houder van de honden die woonachtig is op het terrein waar de diefstal plaatsvond. Verdachte en zijn mededaders hebben dan ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de houder van de honden. De diefstal heeft bovendien plaatsgevonden in de nachtelijke uren. Dat heeft op de houder van de honden naar zijn zeggen grote impact gehad, mede door zijn vrees voor herhaling.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte zich zelf (net als de mededaders) na de diefstal op dezelfde dag heeft aangegeven bij de politie en meteen vanaf het begin van het onderzoek het door hem gepleegde strafbare feit heeft toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte niet heeft gehandeld uit winstbejag of ander persoonlijk belang.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die de gerechten in Nederland hanteren voor de straftoemeting bij diefstal en inbraak. Het oriëntatiepunt bij inbraak in een bedrijfspand is 120 uren taakstraf. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval een lagere taakstraf op te leggen samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft verklaard nog steeds achter het plegen van het strafbare feit te staan. Niet valt uit te sluiten dat verdachte in de toekomst weer de publiciteit zal zoeken met wat door hem als een gerechtvaardigde bevrijdingsactie wordt gezien. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte hiervan te weerhouden.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] / [bedrijf 1]
[benadeelde partij 2] heeft zich namens [bedrijf 2] / [bedrijf 1] als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 10.498,30 voor geleden materiële schade ten gevolge van aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk tot een bedrag van € 6.000,00 zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. De officier van justitie ziet hierbij af van de opgevoerde verpakking/vrachtkosten en heeft als aanschafbedrag voor een hond € 1.000,00 aangenomen.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is de vordering niet-ontvankelijk en niet toewijsbaar, omdat de benadeelde partij niet bevoegd is vertegenwoordigd door de indiener ervan, [benadeelde partij 2] . Bovendien staat niet vast dat de benadeelde partij behoort tot de kring van vorderingsgerechtigden. Meer subsidiair betwist de verdediging de hoogte van het gevorderde schadebedrag en de onderbouwing van deze bedragen.
Beoordeling.
De rechtbank merkt op dat volgens de gegevens op het schadeopgaveformulier misdrijven de vordering is ingediend door [benadeelde partij 2] namens [bedrijf 2] / [bedrijf 1] Hierbij is een machtiging gevoegd op briefpapier van [bedrijf 2] / [bedrijf 1] met een vestigingsadres en postadres te Boxmeer waarbij genoemde [benadeelde partij 2] gemachtigd wordt door [persoon] , [bedrijf 2] . Gelet hierop en op het feit dat [benadeelde partij 2] namens [bedrijf 1] een verklaring heeft afgelegd bij de politie (zie hiervoor bladzijde 68 van het dossier), acht de rechtbank voldoende gebleken dat [benadeelde partij 2] door een rechtsgeldig vertegenwoordiger van de benadeelde partij is gemachtigd tot het indienen van de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij door de diefstal van de 6 honden rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht op voorhand de post verpakking en vrachtkosten niet voldoende onderbouwd. Aangezien er op zitting niemand is verschenen namens de benadeelde partij en om die reden verdere informatie hieromtrent ontbreekt, acht de rechtbank vergoeding van deze schadepost niet toewijsbaar. Wat betreft de hoogte van de aanschafprijs van puppy’s (van het ras Beagle) is door de verdediging de aanschafprijs zoals gevorderd bij de vordering gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de omvang van de schade schatten tot een schadebedrag dat in ieder geval geleden zal zijn, nu de exacte schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de door de verdediging overgelegde stukken van internet met betrekking tot de bedragen die doorgaans worden betaald voor puppy’s (van het ras Beagle) en schat de aanschafprijs van een pup van het ras Beagle op een bedrag van in ieder geval € 500,00.
De rechtbank acht dan ook van het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding een bedrag van € 3.000,00 (aanschaf van 6 puppy’s van het ras Beagle) toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 april 2013) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdediging op dit gedeelte van de vordering gemotiveerd verweer heeft gevoerd en de benadeelde er voor gekozen heeft zich niet ter zitting te laten vertegenwoordigen. Beoordeling van de gevorderde verpakkings-/vrachtkosten en de gevorderde hogere inkoopwaarde van de puppy’s zou nader onderzoek vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (10 april 2013) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervalen
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
Taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Maatregel van schadevergoeding van € 3000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] / [bedrijf 2] van een bedrag van
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat volledig uit de door de rechtbank op genoemd bedrag gewaardeerde materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict
(10 april 2013) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] / [bedrijf 2] van een bedrag van € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), te weten de door de rechtbank op genoemd bedrag gewaardeerde materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 april 2013) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2014.