HR, 09-12-2011, nr. 11/02099
ECLI:NL:HR:2011:BU6998
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-12-2011
- Zaaknummer
11/02099
- LJN
BU6998
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑12‑2011
ECLI:NL:HR:2011:BU6998, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑12‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0618, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2012/6.4 met annotatie van Redactie
BNB 2012/309 met annotatie van J.C. VAN STRAATEN
Beroepschrift 09‑12‑2011
L.s.
Ik heb gelijk, maar in beroep van een vrouwelijke rechter en in hoger beroep van drie mannelijke rechters geen gelijk gekregen. Voor mij is het een principekwestie en hopelijk driemaal is scheepsrecht.
Volgens het EVRM mag onderscheid gemaakt worden naar de leeftijd en de handicap van het kind als het factoren van belang zijn in het erfrecht (vroeger: successierecht). Het is een feit, dat de leeftijd en de handicap van het kind geen factoren van belang zijn in het erfrecht. Gewoon een kwestie van stap voor stap de feiten nagaan. De reden van de belastingheffing is, dat bezittingen van de erflater bezittingen van de erfgenamen worden. Hierbij zijn de leeftijd en de handicap van het kind geen factoren van belang, dat is duidelijk. Het betreft hier erfrecht zonder testament. In artikel 11.1 van het Burgerlijk Wetboek Boek 4 Titel 2 heeft de wetgever vastgelegd, dat dan alle kinderen even grote erfdelen verkrijgen. Hiermede heeft de wetgever het pleit al in mijn voordeel beslecht. Ik ga desondanks door, alhoewel ik nu al gelijk heb en zou kunnen stoppen.
In mijn geval verkreeg, na het overlijden van mijn vader, mijn moeder een erfdeel, mijn twee broers ieder een ¼ erfdeel en ik een ¼ erfdeel. In de wet is vastgelegd hoe de waarde van de afzonderlijke bezittingen, zoals geld op een bankrekening, een woning, een bedrijf enz. bepaald moet worden. Hierin zijn de leeftijd en de handicap van het kind geen factoren van belang. In mijn geval was er wel een factor van belang, namelijk de leeftijd van mijn moeder. Door het uitstel van het aanspraak maken op mijn erfdeel, werd de waarde van de verkrijging door de leeftijd van mijn moeder verlaagd met 12.086 euro tot 38.279 euro met een belastingaanslag van 2399 euro als gevolg. Voor mijn broer gold hetzelfde. Conclusie: alle kinderen hebben onafhankelijk van leeftijd en handicap een verkrijging met dezelfde waarde. Het logische gevolg is dan, dat alle kinderen dezelfde belasting betalen.
In de wet wordt onderscheid gemaakt naar leeftijd van het kind voor de vrijstelling.
Hiervoor moet een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaan. Die rechtvaardiging bestaat niet. Ten eerste: als met name jonge kinderen financieel onafhankelijk zouden zijn, zou dat voor de meeste kinderen kinderarbeid betekenen. Is dat de bedoeling van de wetgever? Nee toch.
Rechters kunnen in de financiële afhankelijkheid van het kind een redelijke rechtvaardiging zien voor het onderscheid, ik vind van niet. Dus deze redelijke rechtvaardiging is subjectief en zal nooit leiden tot een objectieve rechtvaardiging. Ten tweede: er is een nabestaandenwet. Na het overlijden van één van de ouders krijgt de ‘langstlevende’ ouder nabestaandenpensioen en hafwezenpensioen voor de kinderen. De financiële afhankelijkheid blijft bestaan, maar de wetgever zelf stelt de ouders (financieel) verantwoordelijk voor de minderjarige kinderen. Ten derde in het (nieuwe) erfrecht wordt het onderscheid naar leeftijd voor de vrijstelling niet meer gemaakt. Zijn minderjarige kinderen opeens financieel onafhankelijk geworden? Eerst onderscheid, nu niet meer. Dat is puur willekeur. De grondwet en internationale verdragen moeten juist voorkomen, dat burgers ongeacht hun leeftijd worden blootgesteld aan de willekeur van de overheid. Ten vierde: de rechtvaardiging voor het onderscheid moet gevonden worden in het erfrecht en dit zou rechtvaardiging buiten het erfrecht betekenen. Conclusie: alle kinderen hebben recht op dezelfde vrijstelling. De vrijstelling van de 0-jarige, zijnde 100.000 euro en een beetje.
De bedrijfsopvolging. In artikel 14 van het EVRM is discriminatie op grond van soort vermogen (in het Engels property=bezit) uitgesloten, tenzij een soort bezit een factor van belang is in het erfrecht. Tot en met de waardebepaling van het bedrijf is de continuïteit van het bedrijf geen factor van belang in het erfrecht. Als erfgenamen het bedrijf willen voortzetten, dan gaan zij ondernemen. Met een betalingsregeling is niets mis, maar mag nooit leiden tot een (gedeeltelijke) vrijstelling van betaling van de belasting over de waarde van het bedrijf. De rechtvaardiging wordt dan gevonden in het ondernemen. Ondernemen is geen erven en een factor van belang in het erfrecht. Conclusie: als bedrijfsopvolging kan leiden tot vrijstelling, dan geldt dit ook voor andere soorten bezit. Zelfs zonder betalingsregeling voor de belastingaanslag, want deze regeling is slechts bedoeld voor het innen van de belasting over een langere termijn.
Algehele conclusie: ik heb in alle opzichten het gelijk aan mijn zijde. Ik weet, dat ik niet in een rechtstaat leef. Ik ben een rechtstaat aan het bouwen met deze cassatie. Ik kan wel wat hulp gebruiken. Ik ga er vanuit, dat ‘jullie’ van de Hoge Raad denken in een rechtstaat te leven. In een rechtstaat hoort evenwel hij gelijk te krijgen, die gelijk heeft. Als ‘jullie’ naar eer en geweten handelen, hebben jullie’ geen keus. Dan moeten ‘jullie’ mij gelijk geven. Krijg ik geen gelijk, dan erkennen ‘jullie’ niet een rechtstaat te leven. Er is nog vrijheid in Nederland, hoeveel weet ik niet.
Als ik ‘jullie’ was, zou ik van de overgebleven vrijheid gebruik maken.
P.S. Voor alle duidelijkheid: ik heb dus recht op teruggave van de 2399 euro.
Uitspraak 09‑12‑2011
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie afgedaan m.t.v. artikel 81 RO.
Partij(en)
9 december 2011
nr. 11/02099
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 maart 2011, nr. 10/00194, betreffende een aanslag in het recht van successie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/1750) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
De klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2011.