ABRvS, 26-02-2014, nr. 201110877/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:599
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-02-2014
- Zaaknummer
201110877/1/A2
- LJN
BX9702
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:599, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑02‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2011:BR6398
ECLI:NL:RVS:2012:BX9702, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑10‑2012; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2011:BR6398
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet op de Ruimtelijke Ordening
art. 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2013/7294 met annotatie van M. Braakensiek
JOM 2014/1026
Module Ruimtelijke ordening 2013/7294 met annotatie van E. Sneep
JOM 2012/1041
OGR-Updates.nl 2012-0336
Uitspraak 26‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college een verzoek om vergoeding van planschade van [appellant] afgewezen.
201110877/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sint-Oedenrode,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2011 in zaak nr. 09/1439 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college een verzoek om vergoeding van planschade van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Bij tussenuitspraak van 10 oktober 2012 in zaak nr. 201110877/1/T1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant], het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2009 alsnog gegrond verklaard en aan [appellant] alsnog een vergoeding toegekend van € 10.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2005 tot en met de dag van algehele voldoening.
Bij brief van 25 juli 2013 heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college ten onrechte voorzienbaarheid van de planologische verslechtering aan [appellant] heeft tegengeworpen. Nu niet in geschil is dat [appellant] door de aanleg van de A-50, mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode A-50" in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren, dient het college te bepalen of [appellant] hierdoor planschade heeft geleden en, zo ja, de omvang daarvan vast te stellen. Dat bedrag dient in een nieuwe beslissing op bezwaar te worden toegekend.
2. Gelet op dit oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 maart 2009 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
3. Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak aan [appellant] alsnog een planschadevergoeding van € 10.000,00 toegekend.
Het college heeft aan dit besluit een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van 19 juni 2013 ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat de waarde van de woonboerderij met ligboxenstal, zeugenstal, loods, mestsilo, vloerplaat/sleufsilo, erfverharding, ondergrond, erf, wegen en cultuurgrond, staande en gelegen aan en nabij Kerkdijk 7 te Sint-Oedenrode (hierna: het bedrijf) van [appellant] op de peildatum 9 december 1998 met € 10.000,00 is gedaald.
4. [appellant] betoogt dat het college in navolging van de SAOZ de waarde van het bedrijf op de peildatum ten onrechte heeft vastgesteld op € 235.000,00. Daartoe stelt hij dat de waarde van het bedrijf door de SAOZ in een andere planschadeprocedure op 1 augustus 1999 is getaxeerd op € 270.000,00. Nu in dat bedrag ook de waardevermindering van het bestemmingsplan Sint-Oedenrode A-50 moet zijn verdisconteerd, dient te worden uitgegaan van een waarde van € 280.000,00 per 1 augustus 1999. Een verschil van € 45.000,00 is volgens hem niet gerechtvaardigd, omdat tussen de peildata slechts acht maanden liggen. Niet aannemelijk is dat in die periode de waarde van het bedrijf met dat bedrag zou zijn gestegen. De SAOZ is derhalve van een te lage waarde van het bedrijf op 9 december 1998 uitgegaan en heeft derhalve ook een te lage vergoeding toegekend, aldus [appellant].
4.1. Uit het advies van de SAOZ blijkt dat de waarden van de woning onder het oude en het nieuwe planologische regime en de waardevermindering zijn vastgesteld uitgaande van de veronderstelling dat het bedrijf zijn hoogste waarde ontleende aan de hoedanigheid van vrijstaande bedrijfswoning. Van belang is dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 november 2011 in zaak nr. 201007807/1/H2), inzichten van een taxateur in een geval als dit zijn gebaseerd op diens kennis en ervaring, een nadere toelichting op die inzichten kan niet in alle gevallen worden verlangd. Wel is vereist dat de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en het verslag van het onderzoek voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming. In het advies van de SAOZ is gewezen op de omstandigheid dat woningen in Nederland en ook de woningen in de onderhavige regio in de periode tussen december 1998 en augustus 1999 een prijsstijging van ongeveer 20% hebben ondergaan. Dat tussen de SAOZ en [appellant] verschil van inzicht bestaat over de waarde van de woning op 9 december 1998, betekent niet dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat het door de SAOZ verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest of dat het verschil in inzicht over de waardering van de waardevermindering niet binnen aanvaardbare marges valt. Daarbij is van belang dat [appellant] de taxatie van de SAOZ niet met een bericht van een andere terzake onafhankelijke deskundige heeft bestreden.
Het betoog treft geen doel.
5. [appellant] betoogt voorts dat het college ten onrechte geen vergoeding van deskundigenkosten heeft toegekend voor het indienen van een zienswijze op het conceptadvies van de SAOZ van 5 februari 2013. Daartoe wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 in zaak nr. 201109124/1/A2.
5.1. In de tussenuitspraak is aangegeven dat in de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten. Daaronder valt ook de vergoeding van de kosten gemaakt voor het laten opstellen van een reactie op het conceptadvies van de SAOZ door een juridisch adviesbureau. Anders dan [appellant] betoogt, kunnen deze kosten van rechtsbijstand niet worden aangemerkt als deskundigenkosten. Nu [appellant] geen taxatiekosten heeft gemaakt, heeft het college op goede gronden geen vergoeding voor deskundigenkosten toegekend bij het besluit van 9 juli 2013.
Het betoog faalt.
6. Het college dient op na te melden wijze in de vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2011 in zaak nr. 09/1439;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 10 maart 2009, kenmerk 08/5369, gegrond;
IV. vernietigt dit besluit;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2013,kenmerk 12/5843-116499, van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 375,00 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
299.
Uitspraak 10‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college een verzoek om vergoeding van planschade van [appellant] afgewezen.
Partij(en)
201110877/1/T1/A2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sint-Oedenrode,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2011 in zaak nr. 09/1439 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college een verzoek om vergoeding van planschade van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuurswet, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de raad van de gemeente, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
- 2.
[appellant] heeft bij akte van 28 april 1997 de eigendom verkregen van een boerderij met ligboxenstal, zeugenstal, loods, mestsilo, vloerplaat/sleufsilo, erfverharding, ondergrond, erf, wegen en cultuurgrond, staande en gelegen aan en nabij [locatie] te Sint-Oedenrode (hierna: het bedrijf). [appellant] heeft op 2 mei 2005 verzocht om vergoeding van planschade. Hij stelt dat het bedrijf in waarde is gedaald door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode A-50" op 9 december 1998, waardoor de aanleg van de A-50 mogelijk is gemaakt.
- 3.
Niet in geschil is dat [appellant] door de bestemmingsplanwijziging in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. In geschil is uitsluitend of de door de planwijziging ontstane planschade redelijkerwijs ten laste van [appellant] dient te blijven. Hiertoe dient te worden beoordeeld of de planologische wijziging voorzienbaar was. Of sprake is van voorzienbaarheid van de planologische wijziging op grond waarvan het daaruit voortvloeiende nadeel redelijkerwijs voor rekening dient te blijven van degene die stelt schade te hebben geleden, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen.
- 4.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat het college, onder verwijzing naar de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van 10 juni 2008 en 1 september 2010, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] het bedrijf onder bijzondere titel heeft verkregen en dat hij ten tijde van de eigendomsoverdracht van dit bedrijf al geruime tijd op de hoogte was van de aanleg van de A-50.
- 5.
[appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat de overname van het bedrijf na het overlijden van zijn vader in familieverband heeft plaatsgevonden, zodat sprake is geweest van verkrijging onder algemene titel, althans daarmee op één lijn moet worden gesteld, in plaats van verkrijging onder bijzondere titel en hem geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, nu de planologische wijziging niet voorzienbaar was op het moment dat zijn vader het bedrijf kocht.
- 5.1.
Op 9 december 1995 zijn [appellant] en zijn vader een maatschap aangegaan. De vader van [appellant] heeft hierbij het economisch belang van het bedrijf ingebracht. Zijn vader en zijn moeder die in algemene gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest, zijn eigenaar gebleven van het bedrijf. In de maatschapsakte is een verblijvensbeding opgenomen dat [appellant] aanspraak geeft op overdracht van het bedrijf tegen vergoeding van de waarde in geval van overlijden van zijn vader.
Na het overlijden van zijn vader is [moeder appellant] volledig eigenaar geworden van het bedrijf, nu haar echtgenoot in zijn testament alle tot de nalatenschap behorende zaken aan haar heeft toegedeeld. Aan zijn kinderen heeft hij een geldvordering ten laste van de moeder toebedeeld, overeenkomend met de waarde van hun erfdeel. Op grond van het verblijvensbeding heeft [moeder appellant] bij akte van 28 april 1997 het bedrijf in het kader van bedrijfsoverdracht geleverd aan [appellant]. Wegens overbedeling heeft [appellant] bij deze overdracht aan haar een bedrag van ƒ 716.475,00 (€ 325.122,18) moeten voldoen, waarbij de hiervoor genoemde vordering op haar is verrekend. Hieruit volgt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ligt het echter in de rede bij de beantwoording van de vraag of sprake is van risicoaanvaarding de rechtsopvolging op grond van een in een maatschapsakte opgenomen verblijvensbeding zoals hier op één lijn te stellen met een rechtsopvolging onder algemene titel. Daartoe is van doorslaggevend belang dat een dergelijk verblijvensbeding een substituut voor erfopvolging vormt, want ten doel heeft het bedrijf integraal van vader op zoon over te doen gaan, onder compensatie van de andere erfgenamen wegens overbedeling. Nu voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord heeft het college ten onrechte de voorzienbaarheid van de planologische verslechtering aan [appellant] tegengeworpen.
- 6.
Slotsom is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college afdoende heeft gemotiveerd dat de door [appellant] gestelde planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het betoog slaagt.
De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar van 10 maart 2009 te herstellen. Nu niet in geschil is dat [appellant] door de aanleg van de A-50, mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode A-50" in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren, dient het college te bepalen of [appellant] hierdoor planschade heeft geleden en, zo ja, de omvang daarvan vast te stellen. Dat bedrag dient in een nieuwe beslissing op bezwaar te worden toegekend.
- 7.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding onderscheidenlijk verschuldigdheid van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen met inachtneming van hetgeen in 6. is overwogen en het nieuwe besluit aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
- 299.