RVR 2023/65
Bewijsvermoeden. Is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bewijsvermoeden van artikel 7:218 lid 2 BW, omdat dit niet alleen betrekking heeft op het causale verband tussen de tekortkoming en de schade, maar ook op de aanwezigheid van een tekortkoming?
HR 26-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:775
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26 mei 2023
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, G.C. Makkink
- Zaaknummer
22/00018
- Conclusie
plv. P-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS715672:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Huurrecht / Verplichtingen huurder en verhuurder
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:775, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑05‑2023
ECLI:NL:PHR:2022:1192, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑01‑2022
- Wetingang
Art. 7:218 lid 2 BW
Essentie
Huur woonruimte. Waterschade. Bewijsvermoeden.
Is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bewijsvermoeden van artikel 7:218 lid 2 BW, omdat dit niet alleen betrekking heeft op het causale verband tussen de tekortkoming en de schade, maar ook op de aanwezigheid van een tekortkoming?
Samenvatting
Huurder huurt van verhuurder een bovenwoning. Al in de eerste maand van bewoning bemerkt huurder dat een koppeling van de cv-installatie op zijn zolderverdieping lekt. Huurder lost het probleem zelfstandig op door een reparatie uit te voeren. Kort na de reparatie ontstaat — terwijl huurder afwezig is — ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.