Opmerking rechtbank: uit dit relaas blijkt verder dat de slachtoffers behalve met verdachte, hun kinderen en de hondentrimsalon (pagina 3260 van het dossier) verder geen telefonische contacten hebben gehad.
Rb. Noord-Nederland, 17-04-2014, nr. 18/850193-13, nr. 18/830026-14
ECLI:NL:RBNNE:2014:1960, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
17-04-2014
- Zaaknummer
18/850193-13
18/830026-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:1960, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 17‑04‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:4875, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 288 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 17‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Hoendiepzaak. Vrijspraak van moord. 25 jaar gevangenisstraf voor twee maal gekwalificeerde doodslag en vernieling.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummers 18/850193-13 en 18/830026-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
17 april 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum verdachte]te [Geboorteplaats verdachte],
wonende te [Woonplaats verdachte],
thans preventief gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 juni 2013, 29 augustus 2013, 25 november 2013, 17 februari 2014, 24 maart 2014 en
3 april 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. D. Homans-de Boer.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/850193-13
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer hard(e) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 1] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 1] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 1] (in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan hij is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer (harde) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 1] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 1] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 1] (in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten,
ten gevolge waarvan hij is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal (met geweld) van de boot de 'Mailo', en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer (harde) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 1] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 1] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 1] (in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan hij is overleden;
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer hard(e) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 2] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 2] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 2] (in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan zij is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 2]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer (harde) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 2] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 2] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 2]
(in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan zij is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal (met geweld) van de boot de 'Mailo', en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 04 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 2]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen, althans eenmaal, met een of meer (harde) voorwerp(en), (telkens) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 2] geslagen en/of (vervolgens) handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 2] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 2]
(in hulpeloze toestand) in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan zij is overleden;
Parketnummer 18/830026-14
hij op of omstreeks 4 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de boot 'Mailo', in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (thans de erfgena(a)m(en) van) [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk wederrechtelijk de boot 'Mailo', in elk geval een schip of een vaartuig, toebehorende aan (thans de erfgena(a)m(en) van) [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft gebruikt voor het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op de scheepvaartweg, het Hoendiep, in elk geval op een scheepvaartweg.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair onder parketnummer 18/850193-13 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kunnen volgens de officier van justitie de volgende conclusies worden getrokken:
1.
[De slachtoffers] heeft op 4 maart 2013 op de steiger van de aanlegplaats aan de U.T. Delfiaweg in Hoogkerk (Plaats Delict 1, hierna: PD1) contact met verdachte. Omstreeks 14:45 uur vaart de boot weg.
2.
Tussen 14:45 uur en 15:20 uur vaart de boot over het Hoendiep in de richting van Groningen, keert bij de duiker in Groningen en vaart dan terug in de richting van Hoogkerk.
3.
Omstreeks 15:20 uur legt verdachte de boot aan op het Hoendiep te Groningen tegenover [Adres getuige 2] (Plaats Delict 2, hierna: PD2) en verlaat de boot.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
In het geval dat vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, is het redelijk aan te nemen dat de verdachte ook gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid. De elementen 'nadenken' en 'rekenschap geven' maken duidelijk dat voor moord de innerlijke toestand van de verdachte onderscheidend is. Dit leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in dit geval, wanneer de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo'n geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt in dat geval sterk af van de hiervoor genoemde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
In het dossier zijn de volgende aanwijzingen te vinden voor voorbedachte raad:
- Verdachte had al in het weekend voor 4 maart zijn zinnen gezet op de boot van de slachtoffers;
- Uit het feit dat verdachte aan meerdere vrienden heeft verteld dat hij een mooie boot had gevonden en ook uit het lange telefoongesprek dat hij met de eigenaar van de boot heeft gevoerd, kan worden afgeleid dat verdachte zeer geïnteresseerd was in juist deze boot;
- Verdachte stond onder druk. Hij moest een boot hebben om een zwerversuitkering aan te kunnen vragen;
- Verdachte had helemaal geen geld om een boot te kopen;
- De enige manier om aan de boot 'Mailo' te komen was door deze te stelen. Verdachte heeft zich in strijd met de waarheid tegenover [De slachtoffers] voorgedaan als een handelaar in boten;
- Verdachte zag kennelijk geen andere mogelijkheid om het bezit over de boot te verkrijgen dan tijdens een proefvaart. Daarbij moet hij zich hebben gerealiseerd dat hij de eigenaren dan om het leven zou moeten brengen;
- Verdachte heeft tegen [Getuige 1] gezegd dat deze niet mee mocht naar de afspraak omdat hij hem er niet in wilde betrekken;
- Ten tijde van de proefvaart heeft verdachte zijn telefoon uitgezet;
- De slachtoffers worden beschreven als rustige en lieve mensen die niet snel kwaad worden. Dat er door hun handelen een hevige gemoedsbeweging bij verdachte is uitgelokt op basis waarvan hij plotseling heeft gehandeld is niet voorstelbaar;
- Uit onder andere het sporenbeeld en uit de afwezigheid van afweerletsel valt af te leiden dat verdachte [Slachtoffer 1] heeft verrast toen hij hem op het hoofd sloeg. In dit scenario heeft verdachte tijd gehad om zich te beraden op zijn handelen en hiervan af te zien;
- Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte [Slachtoffer 1] zwaargewond in het ijskoude water heeft gebracht. Deze handeling moet verdachte de nodige voorbereiding en inspanning hebben gekost;
- Er is sprake van fors geweld richting de beide slachtoffers waarbij minstens twee wapens zijn gebruikt. Dat duidt op een aanzienlijk tijdsverloop waarbinnen verdachte zich rekenschap heeft moeten kunnen geven van zijn handelen;
- Uit het feit dat verdachte de slachtoffers na het geweld al dan niet levend in het ijskoude water heeft gebracht kan worden afgeleid dat het hele handelen van verdachte erop gericht was om het leven van het echtpaar te beëindigen;
- Na het delict heeft verdachte nog geprobeerd om een manier te vinden om zich het bezit van de boot te verzekeren. Hij is niet in paniek geraakt en gevlucht. Dit duidt op doelbewust en vastberaden handelen;
- De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) hebben geen uitspraak kunnen doen over een eventuele invloed van verdachtes gebrekkige ontwikkeling en cognitief intellectuele beperkingen op het hem ten laste gelegde. Het geweld kan niet worden verklaard vanuit een bij de verdachte aanwezige stoornis, wat een extra aanwijzing is voor een weloverwogen besluit.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/830026-14 wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummers 18/850193-13 en 18/830026-14 ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen getuigen zijn die verdachte op de boot hebben gezien ten tijde van het varen van de boot. Evenmin zijn er getuigen die hebben gezien dat verdachte de slachtoffers om het leven heeft gebracht en/of dat verdachte hun lichamen overboord heeft gezet. Er is geen aantoonbaar causaal verband tussen handelingen van verdachte en de dood van de slachtoffers. Verdachte heeft een beschadiging aan zijn rug en is fysiek niet in staat om twee mensen te doden en hun lichamen overboord te zetten. Verdachte had geen motief om de slachtoffers te doden en het gebruikte wapen is niet aangetroffen.
Er is DNA-materiaal van verdachte op het touw van de boot aangetroffen, maar dat is gecontamineerd in het laboratorium van het NFI. Daar heeft vermenging plaatsgevonden met materiaal uit de kleding van verdachte. Het onderzoek naar het DNA-materiaal op het touw is daarmee van geen enkele waarde.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [Getuige 2] niet betrouwbaar zijn. Zo wilde getuige [Getuige 2] eerst geen verklaring afleggen en daarna wel. Voordat hij een verklaring aflegde heeft hij de zaak uitgebreid met zijn zoon, getuige [Getuige 3], kunnen bespreken.
Ook de verklaringen van de [Getuige 1] zijn niet betrouwbaar. Gebleken is dat deze getuige graag aandacht trekt met zijn verhaal. Zo heeft hij op internet de naam van verdachte gebruikt. De verklaringen van [Getuige 1] moeten met scepsis worden beoordeeld.
Tot slot heeft de raadsman gewezen op het rapport van het NFI d.d. 14 maart 2014. De verklaring van verdachte past bij de sporen die zijn aangetroffen en wordt daardoor niet weerlegd. De conclusie van het rapport, inhoudende dat hypothese 2 veel waarschijnlijker is dan hypothese 1, gaat een stap te ver. De enkele bloedspat op de broek kan namelijk net zo goed zijn veroorzaakt door impact in vloeibaar bloed als door uitgeademd bloed.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gevaren met de boot, kan ook het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/830026-14 niet worden bewezen.
Beoordeling
De rechtbank past bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van 24 maart 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het kan kloppen dat ik op 3 maart 2013 heb gebeld met de slachtoffers. Ik weet dat ik gebeld heb voor een boot. Ik heb een vrouw en een man aan de telefoon gehad. Ik heb een afspraak gemaakt bij de boot.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2013 met bijlagen, opgenomen op pagina 3253 e.v. van dossier nummer ADM-013-01, inhoudende de relatering van verbalisant
M. Kijlstra, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] verklaart dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer
[Telefoonnummer verdachte]. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [Telefoonnummer verdachte], zijnde het telefoonnummer welke in gebruik was bij de [Verdachte], blijkt onder andere dat er op 03-03-2013 te 19:17.36 een uitgaand contact is, naar het telefoonnummer [Telefoonnummer slachtoffers], zijnde het telefoonnummer welke in gebruik is bij de slachtoffers.
Dit contact heeft de duur van 482 seconden. Hierbij wordt door het telefoonnummer
[Telefoonnummer verdachte] de telefoonmast aangestraald aan de Zuiderweg 70 te Hoogkerk.1.
Een proces-verbaal d.d. 21 maart 2013, opgenomen op pagina 3208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 4], zakelijk weergegeven:
Mijn vader belde mij zondag om te vertellen dat hij een koper voor de boot De Mailo had. Mijn vader zei dat hij op 4 maart 2013 om 14:00 uur een afspraak gemaakt had aan de U.T. Delfiaweg, waar de boot lag.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2013 met bijlagen, opgenomen op pagina 3253 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant M. Kijlstra, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] verklaart dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer
[Telefoonnummer verdachte]. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [Telefoonnummer verdachte], zijnde het telefoonnummer welke in gebruik was bij de [Verdachte], blijkt onder andere dat er op 04-03-2013 te 14:19.29 een inkomend contact is, afkomstig van het telefoonnummer [Telefoonnummer getuige 1], zijnde het telefoonnummer welke in gebruik is bij [Getuige 1]. Dit contact heeft de duur van 163 seconden. Hierbij wordt door het telefoonnummer [Telefoonnummer verdachte] de telefoonmast aangestraald aan de Zuiderweg 70 te Hoogkerk.
Een proces-verbaal d.d. 26 maart 2013, opgenomen op pagina 2475 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 1], zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat ik op maandag 4 maart om 13:12 uur heb gebeld naar [Verdachte]. Ik vroeg in dat gesprek waar hij was, want ik wilde samen met hem naar de fietsenmaker. Hij is toen met mij naar huis gelopen. Hij is toen 20 minuten of een half uur bij mij thuis geweest. Daarna is hij weggegaan. Rond 14:00 uur zouden de mensen van de boot er zijn. U houdt mij voor dat ik om 14:19:29 uur ook met [Verdachte] heb gebeld.
Ik vroeg in dat gesprek aan hem of hij er al was. Hij vertelde dat hij onderweg was en dat hij naar de boot ging. Hij zei dat hij een proefvaart wilde gaan doen en dat hij bij de brug was.
Een proces-verbaal d.d. 8 maart 2013, opgenomen op pagina 2516 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 5], zakelijk weergegeven:
Maandagmiddag liep er een man voor het huis. Ik vond het vreemd. Om 14.00 uur zag ik hem naar de schipper gaan. Hij was toen met hem in gesprek. Hij was op de steiger. De schipper was aan boord. De man van de steiger ging ook aan boord. Achter op het schip was een luik, daar gingen ze samen naar toe en ze keken in het luik. De vrouw was ook nog op de steiger maar ging later ook op de boot. Om drie uur waren mijn dochter en ik weer thuis en toen was de boot weg.
Een proces-verbaal d.d. 11 maart 2013, opgenomen op pagina 2672 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 6], zakelijk weergegeven:
Ik woon op het kampje aan het Hoendiep. Op maandag 4 maart 2013 ben ik om 14:47 uur in mijn taxibus weggereden vanaf mijn woonadres. Ik weet dat tijdstip zo zeker omdat er in mijn taxibus een apparaat zit waarop de opdracht voor de rit binnenkomt. Ik ben richting het centrum van Hoogkerk gereden. Ik zag toen een boot varen in de buurt van de brug die richting Hoogkerk ligt. Om 17:09 uur was ik met mijn taxibus weer thuis. Toen ik de oprit naar het kampje opreed zag ik een bootje liggen aan de kant van het Hoendiep. Ik zag dat de boot dezelfde boot was als de boot die ik had zien varen in het Hoendiep.
Een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) d.d. 12 maart 2013, opgenomen op pagina 3262 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant P.M. Bol, zakelijk weergegeven:
Door middel van een schriftelijke vordering afgegeven door de officier van justitie werden de video/camerabeelden van de camera's van het bedrijf BouWatch gevorderd. Dit bedrijf heeft op het terrein van Enexis een camera staan. Dit terrein is gelegen aan de Energieweg te Groningen en wel in de directe nabijheid van de zogenoemde "zwaaikom" van het Hoendiep te Groningen.
Op dinsdag 12 maart 2013 werden de voornoemde beelden door mij, verbalisant Bol, aan een onderzoek onderworpen. De beelden van maandag 4 maart 2013 van 14:00 uur tot en met maandag 4 maart 2013 20:00 uur waren op een DVD/CD-ROM gebrand.
De weergegeven datum op de beelden kwam overeen met de datum van de beelden welke gevorderd waren. lk, verbalisant Bol, zag dat de weergegeven datum 04-03-2013 betrof. Uit navraag bij een medewerker van BouWatch kon blijken dat de camera is gekoppeld aan een tweetal zogenoemde tijdsservers. Zowel de camera als de software van de camera zijn gekoppeld aan deze tijdsservers. De medewerker gaf te kennen dat deze tijd correct is weergegeven en dat deze slechts enkele honderdsten van seconden af kan wijken.
Aan het einde van het terrein van Enexis is het Hoendiep gelegen. Het Hoendiep ligt aan het einde van het beeldbereik van de camera. Op de camerabeelden is het navolgende te zien:
15:05:55 uur : Rechts in beeld verschijnt een voorwerp. Dit betreft de zijde van de camera vanuit de richting Hoogkerk. Het voorwerp tekent wit van kleur af ten opzichte van de achtergrond. Het voorwerp beweegt zich voort in de richting van Groningen en wel op de plaats van het water. Doordat ik, verbalisant Bol, ter plaatse ben geweest is het mij ambtshalve bekend dat op deze plaats op de camerabeelden het Hoendiep is gesitueerd. Derhalve is het aannemelijk dat het voorwerp een vaartuig betreft.
15:06:54 uur Het voorwerp, aannemelijk een vaartuig, ligt stil.
15:08:45 uur Er verschijnt witte rook op de plaats alwaar het voorwerp, aannemelijk een vaartuig, stil ligt. Deze rook is duidelijk waar te nemen. De rook waait van links naar rechts over het beeld.
15:08:59 uur : Het voorwerp, aannemelijk een vaartuig, beweegt in de richting van Groningen.
15:09:16 uur : Het voorwerp, aannemelijk een vaartuig, verdwijnt links uit het beeld.
15:15:01 uur : Links in beeld is wederom een voorwerp, aannemelijk een vaartuig, waar te nemen. Dit voorwerp beweegt zich vanuit de richting Groningen in de richting Hoogkerk.
15:15:31 uur : Het voorwerp, aannemelijk een vaartuig, verdwijnt rechts uit beeld, zijnde de richting van Hoogkerk.
Op de camerabeelden zijn, behoudens het voornoemde, kennelijk geen andere mogelijke vaarbewegingen waar te nemen tussen de tijdstippen 14:00 uur en 16:00 uur.
Een proces-verbaal d.d. 27 maart 2013, opgenomen op pagina 2913 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 7], zakelijk weergegeven:
Op maandag 4 maart 2013 tussen 14:15 en 16:00 uur heb ik een rondleiding gehad op het terrein van de Suikerfabriek. De Suikerfabriek ligt aan de Fabriekslaan 12 te Groningen. Tijdens de rondleiding heb ik rond 15:00 uur op het dak van het zeefgebouw van de Suikerunie gestaan. Hier heb ik ongeveer een kwartier gestaan. lk heb toen foto's van het terrein gemaakt. lk heb foto's gemaakt van de boot die op de achtergrond vaart. De foto is gemaakt op maandag 4 maart 2013 om 4:21 uur P.M.
Een ander geschrift, zijnde een foto, opgenomen op pagina 2916 van voornoemd dossier, zijnde een bijlage behorend bij bovengenoemd proces-verbaal
De eigen waarneming van de rechtbank van de foto, opgenomen op pagina 2916 van voornoemd dossier
Op de foto is de boot De Mailo te zien.
Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2013, opgenomen op pagina 2918 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant H.A. Bakker, zakelijk weergegeven:
De getuige verklaarde: "De foto's die ik heb gemaakt met mijn Sony spiegelreflexcamera kloppen qua tijdsinstelling niet. Ik heb de tijd van mijn camera samen met u bekeken en de camera gaf op dat moment aan: 27 maart 2013 te 12:01 uur. Vervolgens heeft u op het beeldscherm van uw computer gekeken en daar werd het tijdstip van 10:49 uur aangegeven."
Opmerking verbalisant: Er zit dus een verschil tussen van 1 uur en 12 minuten. Dit is de tijd die de camera voorloopt op de actuele tijd. Dus de foto die gemaakt is op maandag 4 maart 2013 te 04:21 uur PM is in werkelijkheid gemaakt op maandag 4 maart 2013 om 15:09 uur.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2013, opgenomen op pagina 2920 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant H.A. Bakker, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 27 maart 2013 omstreeks 13:45 uur heb ik telefonisch gesproken met
[Getuige 8]. Zij verklaarde dat ze op maandag 4 maart 2013 een rondleiding had gehad op het terrein van de Suikerunie. Ze stond op een gegeven moment op het dak van het zeefgebouw en had toen een goed overzicht op het terrein.
Het was een mooie dag en ze zag een bootje varen richting de stad Groningen. De boot minderde vaart bij de brug en zij zag dat de boot keerde. Ze heeft gezien dat de boot weer terugvoer.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 maart 2013, opgenomen op pagina 2905 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant H.A. Bakker, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 26 maart 2013, omstreeks 15:00 uur, hoorde ik vanuit het politiebureau Moleneind 77 ZZ te Drachten telefonisch [Getuige 9]. De getuige verklaarde samengevat dat zij op maandag 4 maart 2013 om ongeveer 15:10 uur thuis was. Ze was binnen op de boot en de hond sloeg aan. Hierop keek getuige door het raam naar buiten en zij zag een boot vanuit de richting Hoogkerk langzaam aan komen varen. Dit was rond 15:15 uur. Ongeveer een kwartier later stond de getuige in de keuken en ze voelde de boot heen en weer schommelen. Ze zag weer die boot, die nu weer richting Hoogkerk voer. Getuige zag dat het bootje nu hard voer.
Een proces-verbaal d.d. 5 maart 2013, opgenomen op pagina 2411 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 3], zakelijk weergegeven2.:
Op maandag 4 maart 2013 zag ik dat er een boot met een redelijke snelheid voorbij voer.
De man legde de boot aan voorbij twee andere boten. Volgens mij wilde hij het touw om een boom heen gooien. Hij legde de boot aan met touw dat hij in zijn handen had. Hierna zag ik dat de man bij een steigertje zat bij de sloot. Hij liep naar de steiger en ik zag dat de man op zijn knieën ging zitten op het einde van de steiger. lk had het idee dat de man water pakte en dat op zijn hoofd deed. lk zag hem namelijk op de steiger aan zijn hoofd zitten en dat deed hij met zijn twee handen.
Deze man schudde met zijn hoofd en hij liep naar de achterzijde van de bosjes. lk zag hierna de man weer naar de wegkant lopen en dit deed hij rustig. lk zag dat de man het deurtje van de boot dichtdeed. lk zag mensen van de gemeente bij hun keet staan.
Een proces-verbaal d.d. 18 maart 2013, opgenomen op pagina 2419 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 2], zakelijk weergegeven:
Op maandag 4 maart 2013 bevond ik mij in mijn kantoortje aan het [Adres getuige 2] te Groningen. lk zag toen een motorboot over het Hoendiep varen richting Hoogkerk.
lk zag bij het aanmeren van deze boot dat er een man uit de stuurhut kwam. lk zag deze man van boord gaan. lk zag dat hij de boot met een touw aan één van de bomen in de walkant ging vastmaken. Ik zag deze man vervolgens naar het slootje naast mijn woning lopen. De man ging daar op het aanwezige steigertje staan. lk zag dat hij gehurkt zijn beide handen in het water van het slootje stak. lk zag dat hij zijn handen aan het poedelen was. lk bedoel daarmee te zeggen dat hij zijn handen aan het wassen/schoonmaken was.
Daarna zag ik deze man naar zijn boot teruglopen. lk zag hem daarna weer uit de boot komen. lk zag dat hij de deur van de boot achter zich dichtdeed.
Een proces-verbaal d.d. 11 maart 2013, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 10], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven:
Ik ben vorige week maandag aan het werk geweest bij het nomadenkampje aan het Hoendiep. Ik heb tot ongeveer 15:30 uur doorgewerkt. Ik zag iemand op de steiger zitten. Later zat de man op een stenen blok. Volgens mij had hij bloed aan de onderkant van zijn rechteroog. Toen wij tegen 15:30 uur bij de keet waren, lag het bootje daar ook al. Volgens mij zat de man een shagje te roken op het muurtje.
De door verdachte op de terechtzitting van 24 maart 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kwam bij het kampje. Daar stond ook een schaftkeet. Ik heb die werklui ook gezien. Dat zal tegen kwart voor vier of vier uur zijn geweest. Er was daar een stoepje en er was een steigertje. Ik ben op het steigertje gaan zitten. Ik heb daar een peukje gerookt.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2013, opgenomen op pagina 1625 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant E.A. Star, zakelijk weergegeven:
Hieronder volgt de door de schrijftolk uitgewerkte en door mij gecontroleerde tekst van het verhoor van 7 maart 2013 omstreeks 21.50 uur. Verhoor V-001-11, opnamenummer
VRH-2013-03-128866.
Verdachte: Ik heb op de steiger gezeten, een peuk gerookt, mijn handen in het water gedaan en de deur van de boot dichtgedaan.
Een ander geschrift, te weten het NFI-rapport 'Onderzoek naar biologische sporen en DNA- onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het Hoendiep op 5 maart 2013' d.d. 16 juli 2013, opgenomen op pagina 2358 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven3.:
Touw AAAE8596NL vanaf voorste bolder. Het deel AAAE8596NL zit met een lus om de voorste bolder en loopt over de reling omhoog naar de boom. Touwen. AAAE8596NL#01 en #02. Onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal drie personen. Slachtoffers [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] en [Verdachte]. Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
Een ander geschrift, te weten een vanuit het Duits vertaald getuigenverhoor van getuige
[Getuige 12], opgenomen op pagina 3158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag: U zei dat [Verdachte] op de boot stond, toen hij met u het laatste telefoongesprek heeft gevoerd. Zei hij: "Ik sta op het schip"?
Antwoord: Hij zei: "Ik ben met een motor bezig op het schip".
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2013 met bijlagen, opgenomen op pagina 3253 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant M. Kijlstra, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] verklaart dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer
[Telefoonnummer verdachte]. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [Telefoonnummer verdachte], zijnde het telefoonnummer welke in gebruik was bij de [Verdachte], blijkt onder andere dat er op 04-03-2013 te 16:51.32 een inkomend contact is, afkomstig van het telefoonnummer [Telefoonnummer getuige 12], zijnde het telefoonnummer dat vermoedelijk in gebruik is bij [Getuige 12] (dit blijkt uit de telefoontap en uit de verklaring van [Verdachte]
). Dit contact heeft de duur van 196 seconden. Hierbij wordt door het telefoonnummer [Telefoonnummer verdachte] de telefoonmast aangestraald aan het Hoendiep 140 te Groningen.
Een proces-verbaal d.d. 26 maart 2013, opgenomen op pagina 2441 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 11], zakelijk weergegeven:
[Getuige 1] of ik vroeg aan [Verdachte] of hij de boot had gekocht. [Verdachte] zei "ja". Er is in dat gesprek tegen me gezegd dat hij richting Groningen was gevaren en dat het daar dood liep. lk zei toen tegen hem dat hij voorlopig helemaal niet kon varen omdat hier de bruggen dicht waren en onbediend. lk heb hem dus uitgelegd, dat zodra het dubbel rood is, dat er dan geen bediening bij de brug is. lk weet wel dat [Verdachte] op een gegeven moment even weg geweest is richting de brug. Ik weet dat [Verdachte] naar de brug ging. Toen hij terugkwam zei hij namelijk dat er een bordje "sport" stond met een knopje eronder.
[Getuige 1] heeft het er wel over gehad, dat [Verdachte] het gehad had over het stelen van een bootje. Dat moet in het weekend geweest zijn, dat ik bij [Getuige 1] was geweest. [Verdachte] was het zwerverbestaan zat.
Een proces-verbaal d.d. 5 maart 2013, opgenomen op pagina 2454 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 1], zakelijk weergegeven:
Op 4 maart 2013 rond 17:30 uur kwam [Verdachte] mijn woning binnen. Ik hoorde [Verdachte] zeggen dat hij een boot gekocht had. Hij vertelde dat hij niet afgepingeld had van de prijs, omdat er heel veel extra in de boot zat. [Verdachte] vertelde dat hij wilde gaan varen. [Verdachte] vertelde dat er een tv inzat met Digitenne en een generator. [Verdachte] vertelde dat deze boot tussen de tien en elf meter lang was en dat hij wit van kleur was. [Verdachte] heeft mij ook nog verteld dat hij met de boot naar het centrum is gevaren en dat hij daar op een gegeven moment niet meer verder kon varen, omdat daar een rotonde en het spoor lag. [Verdachte] vertelde mij dat hij later naar het centrum was gelopen om te kijken hoe de brug die daar is gesitueerd open zou kunnen gaan met de sluis die daar verderop zit.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" d.d. 5 april 2013, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, opgenomen op pagina 2213 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene: [Slachtoffer 2]. Bij beoordeling door de radioloog werden vele fracturen in het aangezicht waargenomen. Onder andere de beide oogkassen, de neus en de bovenkaak waren gebroken, hierdoor was het aangezicht ingezakt en waren de luchtwegen geblokkeerd. Er was doorlopen van breuklijnen in de schedelbasis. Conclusie. [Slachtoffer 2], 68 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen heftig botsend uitwendig inwerkend mechanisch geweld op het hoofd en het gezicht. Het is niet mogelijk om vast te stellen hoelang [Slachtoffer 2] na het oplopen van de verwondingen nog heeft geleefd. Er waren goed luchthoudende, weinig vochtrijke longen, dit kan er op duiden maar is op zich niet bewijzend, dat [Slachtoffer 2] niet levend te water is geraakt.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" d.d. 5 april 2013, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, opgenomen op pagina 2242 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene: [Slachtoffer 1]. Bij sectie toonde het gezicht als gevolg van bij leven opgelopen heftig botsend uitwendig inwerkend mechanisch geweld bloeduitstortingen, ruwrandige letsels aan het linker jukbeen en linker onderooglid en sterke voorachterwaartse afplatting van het gezicht als gevolg van vele fracturen van het aangezicht. Daarbij waren de jukbeenderen, de neus, de boven- en onderkaak zichtbaar gebroken.
Conclusie. [Slachtoffer 1], 70 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van bij leven opgelopen heftig botsend uitwendig inwerkend geweld op het gezicht. Ziekelijke afwijkingen hebben mogelijk aan het overlijden bijgedragen. Op grond van de sectiebevindingen kan niet worden uitgesloten dat [Slachtoffer 1] levend te water is geraakt en daarna is verdronken.
Een ander geschrift, te weten het NFI-rapport 'Bloedspoorpatroononderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het Hoendiep op 5 maart 2013' d.d. 14 maart 2014, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven4.:
De vraag is gesteld om de volgende (geherformuleerde) hypothesen te toetsen:
1.
de bloedsporen zijn veroorzaakt door de door verdachte genoemde actieve handelingen (zie hiervoor de brief van mr. Huisman d.d. 22 november 2013);
2
de bloedsporen zijn veroorzaakt door de in de tenlastelegging beschreven handelingen.
Bij het evalueren van het sporenbeeld onder hypothese 1 is de aanname gedaan dat de verdachte niet aanwezig is geweest in de stuurhut ten tijde van het geweldsdelict, maar in de stuurhut is gekomen op een moment dat beide slachtoffers zich niet meer op de boot bevonden.
Hypothese 1
Indien hypothese 1 waar is en de verdachte in de stuurhut is gekomen op een moment dat beide slachtoffers zich niet meer op de boot bevonden, wordt verwacht dat hij bij verschillende handelingen bloed op de onderzijde van zijn schoen(en) kan hebben opgelopen (zie punten 1, 2, 8 en 10). Daardoor kan hij vervolgens op verschillende locaties op de boot afdrukpatronen van bloed hebben achtergelaten. Dergelijke afdrukpatronen van bloed zijn aangetroffen in de stuurhut en het gangboord.
Op verschillende oppervlakken en op de kleding en de schoenen van de verdachte zijn contactsporen van bloed aangetroffen. Bij verschillende handelingen kan de verdachte bloed op zijn hand(en) hebben gekregen, bijvoorbeeld onder punt 1, 3, 7 en 11. Hierdoor kan hij contactsporen van bloed hebben doen ontstaan op verschillende andere oppervlakken die hij met zijn hand(en) heeft aangeraakt, waaronder zijn kleding. Onder punt 9 is specifiek de trui hierbij genoemd. Ongeveer ter hoogte van de rechterknie is een contactspoor van bloed aangetroffen op de spijkerbroek, hetgeen veroorzaakt zou kunnen zijn door knielen in nog vloeibaar bloed (punt 5). Op de achterzijde van de spijkerbroek, rechts onder de linkerachterzak, is een contactspoortje van bloed aangetroffen. Dit zou veroorzaakt kunnen zijn door het steunen op de achterkant van een bebloede schoen (punt 5).
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de boot, de kleding en de schoenen bij de verwachtingen onder hypothese 1.
Indien is gesprongen in de bloedpoel voor de toiletdeur (punt 2) kunnen bloedspatten van het slachtoffer [Slachtoffer 1] ontstaan zijn in de omgeving van deze locatie, op de schoen(en) en de aangrenzende delen van de spijkerbroek.
In de omgeving van deze bloedpoel en op de spijkerbroek zijn bloedspatten aangetroffen. Echter, de locatie waar de (nader) onderzochte bloedspatjes zijn aangetroffen, namelijk aan de linkerzijde van de linker broekspijp, past fysiek niet bij het springen in bloed met de rechter- noch de linkervoet. In een dergelijke situatie worden de bloedspatjes aan de rechterzijde van de linker broekspijp en/of de linkerzijde van de rechter broekspijp verwacht. Een dergelijk bloedspattenbeeld is niet aanwezig. Bovendien zou een meer continue bloedspattenbeeld verwacht worden, met andere woorden, bloedspatten op de gehele onderzijde van de broekspijp evenals op het aangrenzende deel van de schoen. Een dergelijk bloedspattenbeeld is evenmin aanwezig.
Voorts is op basis van de uiterlijke kenmerken, de uitslagen van het onderzoek naar speeksel (amylase) en het RNA-onderzoek geconcludeerd in paragraaf 4.3 dat deze bloedspatjes op de linker broekspijp waarschijnlijker zijn wanneer deze zijn veroorzaakt door uitgeademd bloed dan wanneer deze zijn veroorzaakt door het uitoefenen van kracht in vloeibaar bloed. In de omgeving van de bloedpoel is een bloedspattenpatroon aangetroffen dat veel waarschijnlijker is wanneer dit ontstaan is als uitgeademd bloed dan door één of meerdere impacts in vloeibaar bloed, zie paragraaf 3.4.
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de boot, de kleding en de schoenen niet bij de verwachtingen onder hypothese 1.
De bloedspatjes van [Slachtoffer 2] op met name de linkerschoen en aan de binnenkant van de linker broekspijp en de passieve bloedspat op de spijkerbroek kunnen zijn ontstaan indien verdachte met zijn hand(en) heeft gesteund op de bovenste trede van het trapje en indien hierbij dermate veel vloeibaar bloed op de hand(en) is verkregen dat dit bloed vervolgens van de hand(en) is gedropen en op de boot, de kleding en/of op de schoen(en) terecht is gekomen (punt 7). Onder de aanname dat de bloedsporen ten tijde van het verblijf op de boot niet (alle) reeds gedroogd/gestold waren kunnen de genoemde bloedspatten zijn ontstaan. In de omgeving van de bloedpoel op het trapje zijn echter geen passieve of andere bloedspatten aangetroffen. Betwijfeld wordt of voldoende vloeibaar bloed verkregen kan worden op de hand(en) bij steunen in de bloedpoel.
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de kleding en de schoenen enigszins bij de verwachtingen onder hypothese 1.
Hypothese 2
Indien hypothese 2 waar is, kan verdachte bij verschillende handelingen bloed op de onderzijde van zijn schoenen hebben opgelopen en vervolgens afdrukpatronen van bloed hebben achtergelaten op locaties op de boot. Dergelijke afdrukpatronen van bloed zijn aangetroffen op de boot.
Zowel tijdens het geweldsdelict als bij de handelingen waardoor de slachtoffers [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het water terecht zijn gekomen, kunnen contactsporen van bloed op de boot en op de kleding en schoen(en) van de verdachte ontstaan zijn. Ook op zijn hand(en) kan bloed terecht gekomen zijn en daarmee kan hij ook contactsporen van bloed hebben doen ontstaan op verschillende oppervlakken. Zowel op verschillende locaties op de boot als op zijn kleding en schoenen zijn contactsporen van bloed aangetroffen.
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de boot, de kleding en de schoenen bij de verwachtingen onder hypothese 2.
Indien in bloed van het slachtoffer [Slachtoffer 1] geslagen is, kunnen bloedspatten op de boot en op de kleding en de schoen(en) van de verdachte ontstaan, zowel bloedspatten zoals veroorzaakt door slaan in bloed als weggeslingerd bloed. Ook kunnen geëxpireerde bloedspatten van [Slachtoffer 1] ontstaan zijn in de omgeving, maar ook op de kleding en de schoenen. Daarnaast kunnen door bloed dat op de grond valt tijdens de verschillende genoemde handelingen (punt 1 en 2) secundaire bloedspatten ontstaan in de omgeving, op de schoen(en) en de aangrenzende delen van de spijkerbroek. Op zowel de boot als op met name de linkerzijde van de linker broekspijp van de spijkerbroek van verdachte zijn bloedspatten van [Slachtoffer 1] aangetroffen.
Zoals vermeld in het NFI-deskundigenrapport 'Bloedspoorpatroononderzoek naar aanleiding van het aantreffen van twee stoffelijke overschotten op 5 maart 2013 in Groningen' van 13 maart 2014 zijn de bloedspoorpatronen op de toiletdeur en op het linker schuifdeurtje in de wand tussen het toilet en de ingang aan stuurboordzijde veel waarschijnlijker wanneer deze zijn veroorzaakt door het uitademen van vloeibaar bloed dan door een of meerdere impacts in vloeibaar bloed. Daarnaast is in paragraaf 4.3 geconcludeerd dat de bloedspatjes op de linker broekspijp waarschijnlijker zijn indien deze zijn veroorzaakt door uitgeademd bloed dan wanneer deze zijn veroorzaakt door het uitoefenen van kracht in vloeibaar bloed.
Andere bloedspatjes van vergelijkbare grootte van het slachtoffer [Slachtoffer 1] als zijn aangetroffen op de spijkerbroek zijn tevens nog aangetroffen op de wand tussen het toilet en de ingang aan stuurboordzijde, op de rechterzijde van de Aldi-tas en op het rechter kastdeurtje onder het stuurwiel.
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de boot, kleding en de schoenen bij de verwachtingen onder hypothese 2.
Indien in bloed van het slachtoffer [Slachtoffer 2] geslagen is, kunnen bloedspatten op de boot en op de kleding en schoen(en) van de verdachte ontstaan, zowel bloedspatten zoals veroorzaakt door slaan in bloed als weggeslingerd bloed. Ook kunnen geëxpireerde bloedspatten van [Slachtoffer 2] ontstaan zijn in de omgeving, maar ook op de kleding en schoenen van de verdachte.
Daarnaast kunnen door bloed dat op de grond valt tijdens de verschillende genoemde handelingen secundaire bloedspatten ontstaan zijn in de omgeving, op de schoen(en) en de aangrenzende delen van de spijkerbroek. Op de schoenen en aan de binnenkant van de linker broekspijp van de spijkerbroek van de verdachte zijn bloedspatjes van [Slachtoffer 2] aangetroffen.
Bloedspatjes van vergelijkbare grootte van het slachtoffer [Slachtoffer 2] zijn eveneens aangetroffen op de onderzijde van de ingeklapte klaptafel, het nabijgelegen houtpaneel, het slaapkamerdeurtje en de dorpel van het slaapkamervertrek, rechts naast de toegangsdeur aan stuurboordzijde (gezien vanaf de binnenzijde). Tevens zijn bloedspatten van het slachtoffer [Slachtoffer 2] aangetroffen op de poot van de draaistoel, op de rechter schuifdeur nabij de draaistoel aan bakboordzijde en op de linker keukendeur.
Passieve bloedspatten kunnen ontstaan zijn op de boot en op de kleding en de schoen(en) doordat bloed uit verwondingen van één van de of beide slachtoffer(s) kan zijn gedruppeld, zowel tijdens het geweldsdelict als tijdens de handelingen waardoor de slachtoffers in het water terecht zijn gekomen. Een passieve bloedspat van het slachtoffer [Slachtoffer 2] is aangetroffen op de rechter broekspijp van de spijkerbroek. Passieve bloedspatten zijn aangetroffen op meerdere locaties op de boot.
Samenvattend past dit deel van het bloedsporenbeeld op de boot, de kleding en schoenen bij de verwachtingen onder hypothese 2.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verkregen onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn onder hypothese 2 dan onder hypothese 1.
Een proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek d.d. 11 juni 2013, opgenomen op pagina 1971 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant
B.C. Klompsma, zakelijk weergegeven:
In verband met de vermissing van twee personen en het aantreffen van één van hen, werd mij op 5 maart 2013, omstreeks 08:00 uur verzocht een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van schoensporen geprojecteerd met bloed, op of in een boot. De boot bevond zich in het water van het Hoendiep ter hoogte van perceel [Adres getuige 2] te Groningen. Op een aluminium rand van een vloerluik werd een fragment van een met bloed geplaatst spoor aangetroffen. Gezien de zichtbare elementen in dit spoor, namelijk elliptische lijnen, kwam een schoen (de hak daarvan) met soortgelijke profielelementen als de verdachte schoenen in aanmerking als meest waarschijnlijke veroorzaker.
Aan de hand van het door mij ingestelde schoensporenonderzoek concludeer ik het volgende:
•De sporen zijn gemaakt door linker- en rechterschoenen met een onderling gelijksoortig profiel en van dezelfde maat, waarbij het aannemelijk is dat het schoenen van één paar betreft;
•Er werden geen andere schoensporen in bloed waargenomen dan soortgelijk aan het profiel van de zolen van verdachtes schoenen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/830026-14
Een proces-verbaal d.d. 18 maart 2013, opgenomen op pagina 2419 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Getuige 2], zakelijk weergegeven:
Op maandag 4 maart 2013 bevond ik mij in mijn kantoor aan het [Adres getuige 2] te Groningen. Ik zag een motorboot over het Hoendiep varen. lk had het idee dat de boot niet onder controle was. lk zag deze boot met zijn voorzijde met behoorlijke snelheid tegen de beschoeiing klappen. Vervolgens zag ik deze boot met hoge snelheid doorvaren in mijn richting. lk zag deze boot vervolgens even verderop voor een tweede maal tegen de beschoeiing klappen.
Een proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek d.d. 6 mei 2013, opgenomen op pagina 1988 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten Schouwstra en Hilt, zakelijk weergegeven:
De buitenkant van de boot 'Mailo' werd onderzocht. Op diverse plaatsen aan stuurboordzijde werd verse schade aangetroffen.
Een ander geschrift, zijnde een foto met als onderschrift 'Overzichtsopname van schade aan de stuurboordachterzijde van de boot, waarschijnlijk veroorzaakt bij het aanmeren van de boot. Passend bij de boomstronk op de wal', opgenomen op pagina 1992 van voornoemd dossier, zijnde een bijlage behorend bij bovengenoemd proces-verbaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
Oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2]
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [Getuige 1] wel betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Uit de stukken blijkt dat [Getuige 1] zich direct nadat hij op de hoogte was geraakt van de vermissing van een echtpaar na een proefvaart met een boot in Groningen bij de politie heeft gemeld als getuige. Zijn verklaringen zijn op cruciale onderdelen consistent en hij heeft zijn verklaring herhaald tegenover de rechter-commissaris. Bovendien vindt zijn verklaring steun in andere bewijsmiddelen. De door de raadsman ter zitting overgelegde Twitterberichten van [Getuige 1] doen naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze afbreuk aan zijn betrouwbaarheid.
Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat de verklaring van getuige [Getuige 2] niet betrouwbaar zou zijn. Het enkele feit dat hij in eerste instantie geen verklaring wilde afleggen is hiertoe onvoldoende. [Getuige 2] heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris op hoofdlijnen bevestigd en zijn verklaring vindt op onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. De verklaring is derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Conclusie van de rechtbank
Uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen - die de rechtbank bewust in die volgorde heeft opgenomen- blijkt dat verdachte op PD1 is geweest. Dat dit zo is blijkt onder meer uit de verklaring van [Getuige 1]. Verdachte had aan [Getuige 1] verteld dat hij om 14:00 uur een proefvaart ging maken met een boot. Uit gegevens van het telefoonverkeer van het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte blijkt dat de telefoon van verdachte op 4 maart 2013 om 14:19 uur de mast van de Zuiderweg te Hoogkerk aanstraalde. De Zuiderweg is in de buurt van de U.T. Delfiaweg gelegen, waar de ligplaats van de boot was.
Voorts blijkt uit de verklaringen van de getuigen [Getuige 3], [Getuige 2] en [Getuige 10] en uit de verklaring van verdachte zelf dat verdachte de man was die zich op de steiger ophield op PD2. Volgens getuigen [Getuige 3] en [Getuige 2] was de man op de steiger ook de man die de boot aanmeerde en vastlegde met een touw. Op grond van deze verklaringen, in combinatie met de sporen die op het touw waarmee de boot werd aangelegd zijn aangetroffen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de schipper is geweest van de boot. De verklaringen van [Getuige 1] en [Getuige 11], dat verdachte hun vertelde dat hij met de boot heeft gevaren, bevestigen dit.
Op de kleding van verdachte zijn bloedsporen afkomstig van de slachtoffers aangetroffen. Blijkens het rapport van het NFI van 14 maart 2014 is het veel waarschijnlijker dat deze sporen zijn veroorzaakt door de in de tenlastelegging beschreven gedragingen dan door de gedragingen die verdachte aan boord van de boot van de slachtoffers stelt te hebben verricht. Uit het schoensporenonderzoek volgt dat alleen schoensporen soortgelijk aan het profiel van de zolen van verdachtes schoenen in het bloed zijn waargenomen.
Op basis van deze bevindingen in combinatie met de overige opgenomen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de slachtoffers van het leven heeft beroofd.
Over het verweer van de raadsman dat inhoudt dat er DNA-materiaal van verdachte op het touw van de boot is gekomen door contaminatie in het laboratorium van het NFI, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ter zitting heeft de deskundige M.J. van der Scheer, forensisch onderzoeker bij het NFI, verklaard dat het betreffende touw in een andere ruimte is bemonsterd dan waar de kleding van verdachte is bemonsterd. Van contaminatie van DNA-materiaal is in dit geval dan ook geen sprake geweest. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Tot slot overweegt de rechtbank dat er in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is voor de vaststelling dat er op 4 maart 2013 's middags nog een vierde persoon aanwezig is geweest op de boot.
De juridische kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden tot welke juridische kwalificatie het vastgestelde feitencomplex leidt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.)
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel 'voorbedachte raad' niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken in het dossier niet valt af te leiden wat zich voorafgaande aan het doden van de slachtoffers op de boot heeft afgespeeld. Dat brengt mee dat de vastgestelde gang van zaken die heeft geleid tot de dood van de slachtoffers de reële mogelijkheid openlaat dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarbij het besluit tot levensberoving pas in een (veel) latere fase dan door de officier van justitie wordt verondersteld is genomen.
Voorts heeft de rechtbank daarbij in aanmerking genomen dat naar haar oordeel uit het in deze zaak aangetroffen sporenbeeld niet met voldoende zekerheid is af te leiden in welke volgorde verdachte de slachtoffers heeft gedood en hoeveel tijd daarmee gepaard is gegaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair en 2 primair onder parketnummer 18/850193-13 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Nu is komen vast te staan dat de slachtoffers zijn overleden ten gevolge van het op hen door verdachte uitgeoefende geweld, is sprake van doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de sectierapporten zonder enige twijfel dat sprake is van doodslag. De beschreven letsels zijn onvermijdelijk het gevolg van gedragingen waarin opzet op de dood van de slachtoffers besloten ligt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachtes handelen gericht was op het verkrijgen van de boot van de slachtoffers: hij maakte een afspraak om de boot te kopen, maakte een proefvaart, voer na het doden van de slachtoffers alleen met de boot verder en vertelde later aan getuigen [Getuige 11] en [Getuige 1] dat hij de boot had gekocht.
Uit de verklaring van getuige [Getuige 11] blijkt dat verdachte al eerder had gesproken over het plan om een boot te stelen. Uit diezelfde verklaring blijkt dat verdachte tegen getuige [Getuige 11] heeft gezegd dat hij op die 4 maart 2013 's middags met de boot richting Groningen was gevaren, maar dat het daar dood liep. 's Avonds is verdachte nog bij een brug in Hoogkerk gaan kijken, omdat hij wilde weten hoe die brug bediend werd.
De rechtbank kan hieraan geen andere conclusie verbinden dan dat verdachte met het doden van beide slachtoffers het oogmerk had het bezit van de boot te verwerven dan wel zich het bezit ervan heeft willen verzekeren.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag onder parketnummer 18/850193-13.
Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 4 maart 2013 de schipper is geweest van de Mailo, acht de rechtbank ook het onder parketnummer 18/830026-14 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het 1 subsidiair en 2 subsidiair onder parketnummer 18/850193-13 ten laste gelegde en het primair onder parketnummer 18/830026-14 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/850193-13
1.
hij op 4 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen, met een of meer (harde) voorwerp(en) tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 1] geslagen en vervolgens handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 1] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 1] in hulpeloze toestand in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan hij is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten de diefstal (met geweld) van de boot de 'Mailo', en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op 4 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk [Slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, op de boot de 'Mailo', meermalen met (harde) voorwerpen tegen en/of op het hoofd en/of in het gezicht van [Slachtoffer 2] geslagen en vervolgens handelingen verricht waardoor [Slachtoffer 2] vanaf de boot in het water van het Hoendiep terecht is gekomen en/of [Slachtoffer 2] in hulpeloze toestand in het water achtergelaten, ten gevolge waarvan zij is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten de diefstal (met geweld) van de boot de 'Mailo', en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Parketnummer 18/830026-14
hij op 4 maart 2013 in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de boot 'Mailo', toebehorende aan (thans de erfgenamen van) [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], heeft beschadigd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/850193-13
1.
doodslag, gevolgd en/of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
2.
doodslag, gevolgd en/of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
Parketnummer 18/830026-14
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de rapportage pro justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 15 oktober 2013, opgemaakt door G.B. van de Kraats, psychiater en E.J. Muller, psycholoog.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Doordat er uiteindelijk een voldoende informatief milieuonderzoek mogelijk is geworden en de overige onderzoeksmodaliteiten wel een redelijk zicht hebben gegeven op een groot deel van de levensloop van verdachte, zijn functioneren gedurende zeven weken kon worden geobserveerd en er enkele gesprekscontacten mogelijk waren, is het ondanks de beperkingen van het onderzoek toch mogelijk geworden om een betrouwbare en valide uitspraak te doen over de aard en inkleuring van de persoonlijkheid van verdachte. Op grond van de bevindingen in dit onderzoek kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een cognitief intellectuele beperking (zich met name uitend in verbale beperkingen) en een daarmee samenhangende gebrekkige ontwikkeling welke in classificerende zin bestaat uit een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en antisociale trekken.
De rapporteurs hebben nauwelijks zicht gekregen op het psychisch functioneren van verdachte in de aanloop tot en tijde van het ten laste gelegde. Ook de informatie in de stukken levert vanuit een gedragskundig oogpunt geen aanknopingspunten op om te komen tot een uitspraak over een eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling van verdachte in het ten laste gelegde. Vanuit wat de rapporteurs weten over de levensloop van verdachte, zijn emotie- en agressieregulatie, zijn copingstrategie, zijn impulscontrole en zijn interpersoonlijk functioneren, is de extremiteit van de gewelddadigheden zoals in het ten laste gelegde niet (automatisch en zonder voorbehoud) terug te voeren op de pathologie van verdachte. Ook vanuit de levensloop van verdachte komen geen aanwijzingen naar voren dat verdachte zich eerder buitensporig heeft gedragen. Ook is er vanuit het dossier geen zicht op een eventuele rol van middelengebruik op de gedragingen van verdachte tot en/of ten tijde van het ten laste gelegde. De rapporteurs kunnen dan ook geen betrouwbare en valide uitspraak doen over een eventuele invloed van de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en cognitief intellectuele beperkingen op het hem ten laste gelegde. De rapporteurs zien daarmee geen argumenten voor een advies tot (enige) vermindering van de toerekeningsvatbaarheid voor het ten laste gelegde.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en
2
primair onder parketnummer 18/850193-13 ten laste gelegde en het primair onder parketnummer 18/830026-14 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte twee weerloze slachtoffers op brute wijze hun recht op leven heeft ontnomen. Verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect op te brengen voor het leven van zijn medemensen. Het is gruwelijk dat in elk geval één van de twee slachtoffers getuige moet zijn geweest van wat verdachte de ander aandeed.
De nabestaanden van de slachtoffers blijven achter met onbeschrijflijk verdriet, gemis en woede. Bovendien blijven zij met veel onbeantwoorde vragen achter nu verdachte geen openheid van zaken geeft.
Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoording voor zijn daden genomen en heeft geen enkele vorm van berouw getoond. Een zaak als deze brengt in de samenleving gevoelens van grote angst en onveiligheid en gevoelens van woede en onmacht teweeg.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er aan de andere kant rekening mee gehouden dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, geen standpunt ingenomen over een op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag op twee slachtoffers. Hij heeft zich ten opzichte van deze slachtoffers voorgedaan als een potentiële koper voor hun boot. Op de avond vóór 4 maart 2013 heeft verdachte met de slachtoffers een afspraak gemaakt voor een proefvaart op hun boot. Tijdens deze proefvaart heeft verdachte de slachtoffers op zeer gewelddadige wijze van hun leven beroofd. Zij moeten in doodsangst hebben verkeerd vanaf het moment dat verdachte het eerste slachtoffer overmeesterde. De handelwijze van verdachte heeft meegebracht dat één van de slachtoffers moet hebben gezien hoe verdachte met (een) hard(e) voorwerp(en) op het hoofd van het andere slachtoffer insloeg.
Na het plegen van deze gruwelijke handelingen heeft verdachte de lichamen van de slachtoffers overboord gegooid. Voor het geval de slachtoffers op dat moment nog niet waren overleden, geldt dat verdachte hen op dat moment volkomen machteloos en in hulpeloze toestand heeft achtergelaten in het water. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat geldt ook voor het feit dat hij, blijkens zijn houding gedurende het strafrechtelijk onderzoek, geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de tragische dood van de slachtoffers. Nadat verdachte de (lichamen van de) slachtoffers over boord had gezet, is hij er met de boot vandoor gegaan. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin en heeft zich daarbij niets aangetrokken van het lot van de slachtoffers. Dat de samenleving door dergelijke ernstige feiten zeer geschokt is, behoeft geen nadere uitleg. Aan de nabestaanden van de slachtoffers heeft verdachte groot en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat zij nog dagelijks geconfronteerd worden met het verlies van hun dierbaren. Doordat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over wat zich op de boot heeft afgespeeld, is het extra moeilijk voor de nabestaanden de dood van hun familieleden te verwerken.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van de boot.
Gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Dit delict is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Dat geldt in deze zaak nog meer, omdat verdachte twee mensen op zeer gewelddadige wijze heeft gedood. De rechtbank acht het van het grootste belang dat de maatschappij beschermd wordt tegen deze verdachte, die er blijk van heeft gegeven zeer weinig respect voor het menselijk leven en andermans eigendommen te hebben. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet moord, maar gekwalificeerde doodslag bewezen. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte impulsief heeft gehandeld, terwijl de officier van justitie ervan uitgaat dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg handelde. De rechtbank zal daarom lager straffen dan is geëist. De rechtbank is alles afwegend van oordeel
dat een zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie is.
Vordering van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd de erven van [Slachtoffer 1] en
[Slachtoffer 2].
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De vordering bedraagt in totaal € 18.941,28, bestaande uit materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering benadeelde partij van de nabestaanden van de slachtoffers ziet op de waardevermindering van de boot, veroorzaakt door wat zich op die boot heeft afgespeeld, alsmede taxatie- en verkoopkosten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partijen moet worden afgewezen, nu niet kan worden bewezen dat verdachte met de boot heeft gevaren en hij deze dus ook niet heeft beschadigd. Daarbij komt dat de boot er nog is en dus verkocht kan worden. De kosten die zijn opgevoerd voor de verkoop van de boot zijn niet terecht, nu de boot nog niet is verkocht.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade hebben geleden. De rechtbank zal de posten 'waardevermindering boot' en 'kosten opmaken taxatierapport' toewijzen. Deze posten zijn door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist.
In de post 'kosten verkoop boot' zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.968,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2013 voor de waardevermindering van de boot en vanaf
24 januari 2014 voor de post 'taxatiekosten'.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht en het belang van de benadeelde partijen ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 288 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair onder parketnummer 18/850193-13 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair onder parketnummer 18/850193-13 ten laste gelegde en het primair onder parketnummer 18/830026-14 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren.
Beveelt, dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partijen, de erven van [Slachtoffer 1] en
[Slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 16.968,98 (zegge: zestien duizend negenhonderd achtenzestig euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2013 over een bedrag van € 16.500,= en vanaf 24 januari 2014 over een bedrag van € 468,98.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Erfgenaam], te betalen een bedrag van € 16.968,98 (zegge: zestien duizend negenhonderd achtenzestig euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 maart 2013 over een bedrag van € 16.500,= en vanaf 24 januari 2014 over een bedrag van € 468,98, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 119 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer[Erfgenaam]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh, voorzitter, mrs. F.J. Agema en
A.F. Gerding, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑04‑2014
Met betrekking tot de verklaringen van de getuigen [Getuige 3], [Getuige 2] en [Getuige 10] verwijst de rechtbank naar de foto op pagina 47 van het hoofdrelaas, opgenomen in ordner AD1.
Opmerking rechtbank: voor de registratie van het spoor SIN AAAE8596NL verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek d.d. 6 mei 2013, opgenomen op pagina 1988 e.v. van voornoemd dossier. In het bijzonder verwijst de rechtbank naar pagina 2000.
Opmerking rechtbank: voor de DNA-bepalingen verwijst de rechtbank naar het NFI-rapport 'Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA- onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het Hoendiep op 5 maart 2013' d.d. 13 maart 2013, opgenomen op pagina 2256 e.v. van voornoemd dossier. Voor de registraties van de sporen verwijst de rechtbank naar het Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek d.d. 6 mei 2013, opgenomen op pagina 1988 e.v. van voornoemd dossier, naar het Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek d.d. 8 maart 2013, opgenomen op pagina 2047 e.v. van voornoemd dossier en naar het NFI-rapport 'Registratie van bloedspoorpatronen naar aanleiding van het aantreffen van twee stoffelijke overschotten in Groningen op 5 maart 2013' van het Mobiel Forensisch Team d.d. 26 april 2013, opgenomen op pagina 2261 e.v. van voornoemd dossier. Voorts verwijst de rechtbank naar het NFI-rapport 'Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het Hoendiep op 5 maart 2013' d.d. 16 juli 2013, opgenomen op pagina 2328 e.v. van voornoemd dossier en het NFI-rapport 'Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in het Hoendiep op 5 maart 2013' d.d. 11 maart 2014.