Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering BES
Artikel 184
Geldend
Geldend vanaf 15-12-2010
- Redactionele toelichting
Goedgekeurd bij de wet van 30-06-2011, Stb. 355.
- Bronpublicatie:
03-12-2010, Stcrt. 2010, 19786 (uitgifte: 13-12-2010, regelingnummer: 5677045/10/6)
- Inwerkingtreding
15-12-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-12-2010, Stcrt. 2010, 19786 (uitgifte: 13-12-2010, regelingnummer: 5677045/10/6)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Algemeen
1.
Tenzij bij of krachtens de wet anders is bepaald, zijn met de opsporing van strafbare feiten belast:
- a.
de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
- b.
de ambtenaren van de recherche, zoals daarin bij wettelijke regeling is voorzien;
- c.
de buitengewone agenten van politie aan wie door Onze Minister van Justitie een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend dan wel die behoren tot een door deze aangewezen categorieën of eenheden;
- d.
de door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee.
2.
Tot de opsporing van strafbare feiten zijn de procureur-generaal en de officieren van justitie bevoegd.
3.
De in het tweede lid genoemde ambtenaren hebben het recht om, in de uitoefening van hun ambtsverrichtingen, de openbare burgerlijke macht onmiddellijk in te roepen.
4.
De burgerlijke macht is verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.
5.
De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten: de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de verlening van de akte van opsporingsbevoegdheid en het doen van de aanwijzing, de reikwijdte van de opsporingsbevoegdheid, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëdiging en de instructie van de buitengewone agenten van politie, het toezicht waaraan zij zijn onderworpen en de wijze waarop Onze Minister van Justitie de opsporingsbevoegdheid van afzonderlijke personen kan beëindigen. Voorts kunnen regels worden gegeven over de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen.