GHvJ, 10-02-2021, nr. CUR2020H00074, nr. CUR2020H00075, nr. CUR2020H00076, nr. CUR2020H00077, nr. CUR2020H00078
ECLI:NL:OGHACMB:2021:62
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
10-02-2021
- Zaaknummer
CUR2020H00074
CUR2020H00075
CUR2020H00076
CUR2020H00077
CUR2020H00078
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2021:62, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10‑02‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2021/0610 met annotatie van
Uitspraak 10‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een perceel grond gekocht met daarop een gebouwde niet gerestaureerde schuur (hierna: magasina), die opgenomen is in het register van beschermde monumenten. Het geschil in hoger beroep is, voor zover nog van belang, of en in hoeverre er een bedrag aan kosten voor de eigen woning in aftrek kan worden gebracht. Het Hof verenigt zich met de beslissing van het Gerecht dat ingevolge artikel 16, lid 1, letter h, onder 3, LIB in samenhang met artikel 4, lid 4 van de LIB in de jaren 2012 en 2013 (in principe) recht op aftrek van de onderhoudskosten bestond. Belanghebbende was in deze jaren eigenaar van de woning, sliep in een kleine woning van de buren en was druk doende met de verbouwing van de magasina. Onbetwist heeft belanghebbende gesteld dat hij in de loop van 2013 feitelijk in de magasina is gaan wonen. Onder die omstandigheden komt hij voor de onderhavige jaren in aanmerking van onderhoudskosten; daarbij wijst het Hof op beleid van de Inspecteur dat kosten in verband met de eigen woning die belopen zijn in de twee jaren voorafgaand aan de feitelijke bewoning in beginsel als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn.
Partij(en)
Uitspraak
CUR2020H00074 tot en met CUR2020H00078
Datum uitspraak: 10 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 17 januari 2020 in de zaken BBZ nrs. CUR201800081 t/m CUR201800085 in het geding tussen:
[Belanghebbende],
wonende te Curaçao,
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.
1. Procesverloop
2012
1.1.
Bij beschikkingen van 5 augustus 2016 heeft de Inspecteur besloten om aan belanghebbende voor het jaar 2012 geen aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ op te leggen.
1.2.
Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.3.
Aan belanghebbende zijn op 23 juni 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar en premie inkomen van NAf 103.280.
1.4.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 17 november 2017 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2013
1.5.
Aan belanghebbende zijn op 23 september 2016 aanslagen in de inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 110.413.
1.6.
Bij schrijven van 17 augustus 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.7.
De Inspecteur heeft op 17 november 2017 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft op 10 januari 2018 beroep tegen de uitspraken op bezwaar genoemd onder 1.4 en 1.7. ingesteld. Daarbij is NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.9.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 17 januari 2020 als volgt beslist:
“Het Gerecht:
-verklaart het beroep inzake de premie AOV/AWW voor het jaar 2012 nietontvankelijk;
-verklaart de overige beroepen gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de aanslagen tot nihil;
-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
NAf 1.750; en
-draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.”
1.10.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur op 13 maart 2020 hoger beroep ingesteld bij het Hof dat nader gemotiveerd is op 15 april 2020. De Inspecteur heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 500. Belanghebbende heeft op 9 november 2020 een verweerschrift ingediend. Voor de zitting van het Hof zijn pleitnota’s over en weer ingebracht.
1.11.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 december 2020 te Willemstad. Op de zitting is namens de inspecteur [A] verschenen en is belanghebbende verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde mevrouw [B] en mevrouw [C].
1.12.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Gelet op het ter zitting bereikte compromis neemt het Hof alleen de volgende feiten op.
“2.1 Belanghebbende heeft op 30 december 2009 een perceel grond gekocht van 11.153 m2 met daarop een gebouwde niet gerestaureerde schuur (hierna: magasina) voor een totaal bedrag van USD 168.909 waarvan een bedrag van USD 45.000 betrekking heeft op de magasina. De magasina behoort tot het '[Landhuis]'. Evenals het landshuis is de magasina opgenomen in het register van beschermde monumenten ingevolge artikel 6 van de Monumenteneilandsverordening Curaçao.
2.2
Belanghebbende is in maart van het jaar 2012 begonnen met de restauratie van de magasina. De restauratie is onder begeleiding van de Stichting Monumentenfonds Curaçao (hierna: Monumentenfonds) gebeurd. (…)”
3. Geschil in hoger beroep
Het geschil in hoger beroep is, voor zover nog van belang, of en in hoeverre er een bedrag aan kosten voor de eigen woning in aftrek kan worden gebracht.
4. Gronden
4.1.
Ter zitting van het Hof hebben partijen het volgende compromis bereikt:
Van het Hof wordt een oordeel verzocht omtrent het geschilpunt of voor de magasina in de voorliggende jaren (2012 en 2013) aftrek van onderhoudskosten aan de orde kan zijn nu belanghebbende pas in de loop van 2013 feitelijk in de magasina is gaan wonen (kwalificeert de woning als een eigen woning in deze jaren?).
Zo dit het geval is dan hebben partijen overeenstemming bereikt over het alsdan als volgt vaststellen van de hierna genoemde aanslagen en vergoedingen:
- 2012: aanslagen AOV/AWW, AVBZ en IB 2012 op een belastbaar inkomen en premie-inkomen van nihil (resterend verlies NAf 26.720; dit wordt in 2013 verrekend);
- 2013: aanslagen AOV/AWW, AVBZ en IB 2013 op een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 68.010 (na verrekening is het resterend verlies nihil);
- een forfaitaire kostenvergoeding voor belanghebbende voor de (hoger) beroepsfase plus
de griffierechten voor beroep (NAf 50).
4.2.
Het Hof zal zich, zoals met partijen besproken, eerst buigen over de vraag of ter zake gemaakte onderhoudskosten in 2012 en 2013 voor de magasina recht op aftrek bestaat nu belanghebbende pas in 2013 feitelijk in de magasina is gaan wonen.
4.3.
Wettelijke bepalingen
In artikel 4, vierde lid van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) is, voor zover van belang, opgenomen
Artikel 4
(…)
4. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt onder eigen woning verstaan een woning:
a. waarvan de belastingplichtige eigenaar is;
(…)
In artikel 16, eerste lid, onder h, 3, LIB is opgenomen:
Artikel 16
1.Persoonlijke lasten zijn:
(…)
de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:
(…)
3°. kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens een eilandelijke monumentenverordening is aangewezen tot beschermd monument;”
Het Gerecht heeft hieromtrent beslist:
“Eigen woning
4.4
De magasina is eigendom van belanghebbende en niet in geschil is dat de magasina na de verbouwing als het hoofdverblijf van belanghebbende is gaan dienen. Dit betekent dat de magasina ingevolge artikel 16, lid 1, letter h LIB in samenhang met artikel 4, lid 4 van de LIB als een eigen woning dient te gelden. Dat de magasina voorafgaand aan de verbouwing geen woonbestemming had brengt naar het oordeel van het Gerecht niet mee dat de magasina niet als een eigen woning kan gelden.”
4.4.
In het hoger beroepschrift heeft de Inspecteur hiertegen het volgende aangevoerd:
“Geen aftrek onderhoudskosten
8. Op grond van artikel 16 lid 1 onderdeel h zijn aftrekbaar kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens een eilandelijke monumentenverordening is aangewezen tot beschermd monument. In het fiscaal bulletin van 2000 nr. 2 onder "punt 2.4 Monumentenpanden, onderhoud (IB)'' -welke als bijlage werd opgenomen bij de pleitnotitie van belanghebbende- wordt een uitbreiding gegeven op het begrip onderhoudskosten als het gaat om monumentenpanden die als eigen woning dienen. Er staat: "In de praktijk blijkt er behoefte aan richtlijnen omtrent de aftrekbaarheid van onderhoud van monumentenpanden, met name in geval het een woning betreft die door de eigenaar als hoofdverblijf gebruikt wordt of, die na onderhoud in vervolg op de aankoop, als hoofdverblijf zal worden gebruikt.” Op basis van het voorgaande is het standpunt dat er bij monumentenpanden geen sprake kan zijn van aftrekbare onderhoudskosten eigen woning indien het pand geen woonfunctie had. Nadat het pand is omgebouwd tot een woning die belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat, kan voor in de toekomst sprake zijn van aftrekbare onderhoudskosten eigen woning. Het is het verzoek van de dienst om nogmaals naar dit standpunt te kijken.”
4.5.
Het Hof verenigt zich met de beslissing van het Gerecht dat ingevolge artikel 16, lid 1, letter h, onder 3, LIB in samenhang met artikel 4, lid 4 van de LIB in de jaren 2012 en 2013 (in principe) recht op aftrek van de onderhoudskosten bestond. Belanghebbende was in deze jaren eigenaar van de woning, sliep (in ieder geval in 2012) in een kleine woning van de buren (omdat het nog niet mogelijk was te wonen in de magasina) en was druk doende met de verbouwing van de magasina. Onbetwist heeft belanghebbende gesteld dat hij in de loop van 2013 (en volgende jaren) feitelijk in de magasina is gaan wonen (ook al was de woning nog niet echt klaar). Onder die omstandigheden komt hij voor de onderhavige jaren in aanmerking van onderhoudskosten; daarbij wijst het Hof op beleid van de Inspecteur dat kosten in verband met de eigen woning die belopen zijn in de twee jaren voorafgaand aan de feitelijke bewoning in beginsel als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn (vgl. GiEA Curaçao 6 november 2020, BBZ nr. CUR201903167, ECLI:NL:OGEAC:2020:252). Het Hof merkt op dat genoemd beleid (grofweg) overeenkomsten vertoont met de wettelijke bepalingen in de (Nederlandse) Wet op de inkomstenbelasting 2001 (vergelijk artikel 3.111., eerste en derde lid) waarin (ook), kortgezegd, is vastgelegd dat bij een woning in aanbouw welke uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren als hoofdverblijf (van een belastingplichtige) ter beschikking te staan recht op aftrek bestaat; deze woning wordt mede als eigen woning aangemerkt. Dat de magasina in 2012 en een deel van 2013 nog “geen woonfunctie” heeft maakt dan ook niet dat er geen recht op aftrek bestond in deze jaren; immers de magasina was uitsluitend bestemd om vanaf de start van de verbouwing (in 2012) om binnen de daarop volgende twee jaar als hoofdverblijf aan belanghebbende ter beschikking te staan. Ook de geciteerde passage uit de bijlage bij de pleitnota van belanghebbende in eerste aanleg “In de praktijk blijkt er behoefte aan richtlijnen omtrent de aftrekbaarheid van onderhoud van monumentenpanden, met name in geval het een woning betreft die door de eigenaar als hoofdverblijf gebruikt wordt of, die na onderhoud in vervolg op de aankoop, als hoofdverblijf zal worden gebruikt.” maakt de conclusie niet anders.
4.6.
Alsdan zal het Hof beslissen zoals tussen partijen voor die situatie (zie 4.1.) zijn overeen gekomen.
Proceskosten
Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding voor de hoger beroepsfase (belanghebbende heeft kosten voor zijn verweer moeten maken) aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en griffierechten;
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de aanslagen AOV/AWW, AVBZ en IB voor het jaar 2012 tot op een belastbaar inkomen en premie-inkomen van nihil;
- vermindert de aanslagen AOV/AWW, AVBZ en IB voor het jaar 2013 tot op een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 68.010; en
-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende (hoger beroep) ten bedrage van NAf 1.400.
Aldus gedaan door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 10 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.