Rb. Amsterdam, 06-10-2015, nr. 13/995023-14
ECLI:NL:RBAMS:2015:6769
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
13/995023-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:6769, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 06‑10‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Het invoeren van een partij cocaïne met een brutogewicht van 436 kilo. Veroordeling voor de invoer en de voorbereiding daarvan. Vrijspraak van de deelname aan een criminele drugsorganisatie. Uitgangspunt straftoemeting: gevangenisstraf van 6 jaren. Opgelegde straf: 8 jaren (rol en recidive). Vrijspraak van het voorbereiden van de invoer van andere partijen cocaïne.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/995023-14 (Promis)
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Ecuador) op [geboortedatum] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 21 en 22 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Morra naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
- 1.
medeplegen van het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne;
- 2.
medeplegen van het voorbereiden/bevorderen van het invoeren in Nederland van 436, 200, 50 en 120 kilo cocaïne;
- 3.
deelname aan een criminele drugsorganisatie.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het onder 1, 2 (ten aanzien van alle hoeveelheden/partijen) en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het containertraject
Inleiding
De tenlastegelegde (voorbereiding van de) invoer van ruim 436 kilo cocaïne (verder: “het containertraject”) heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Naar aanleiding van een controle op 24 maart 2014 in de haven van Antwerpen (België) werd in een container met bananen ( [nummer 1] ) een partij cocaïne aangetroffen met een brutogewicht inclusief verpakkingsmateriaal van 436,1 kilo cocaïne. Deze container was afkomstig uit Santa Marta (Colombia) en is per schip onder andere via de haven van Rotterdam (waar op 18 maart is aangemeerd) en vervolgens via de Westerschelde in Antwerpen aangekomen. De container was bestemd voor het fruitimportbedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 27 maart 2014 is een vervangende container, met daarin de bananen en een monster van 18 gram cocaïne, vrijgegeven en in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] vervoerd naar een loods in Rucphen. In die loods zijn vervolgens de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangehouden. Medeverdachte [medeverdachte 4] is toen ook aangehouden, terwijl hij zich in een auto in de directe omgeving van de loods bevond. Tijdens het vervolgonderzoek is ook verdachte in beeld gekomen. Hij is op 17 september 2014 aangehouden als verdachte van onder meer zijn betrokkenheid bij de invoer van deze container.
Dit feitencomplex is ten laste gelegd als het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne en als het voorbereiden/bevorderen van die invoer. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij dit cocaïnetransport betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
Verklaring [medeverdachte 1]
Omtrent zijn eigen rol en de rol van anderen, waaronder een aantal van zijn medeverdachten heeft [medeverdachte 1] verklaringen afgelegd.
De rechtbank zal deze verklaringen slechts voor het bewijs gebruiken indien en voor zover de betreffende onderdelen worden ondersteund door ander bewijs. Hiervoor is redengevend dat de rechtbank niet aanneemt dat [medeverdachte 1] , zoals hij heeft verklaard, is gedwongen om mee te werken aan het drugstransport.
Gebruikte bijnamen
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als de gebruiker van – zo begrijpt de rechtbank – de e-mailaccount [email-adres 1] (met de (bij)namen [naam 1] / [naam 2] ) en dat hij evenmin de persoon is die [naam 3] / [naam 4] wordt genoemd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het over verdachte gaat als wordt gesproken over ‘ [naam 3] ’. Dat brengt eveneens met zich mee dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is achter de bijnaam ‘ [naam 4] ’. Gelet daarop zal de rechtbank die namen niet betrekken bij het oordeel of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat verdachte de gebruiker is van de e-mailaccount [email-adres 1] , met de bijnamen [naam 1] / [naam 2] , die naar voren komt in gesprekken uit een in beslag genomen PGP-telefoon. Het verweer dat de gebruiker even goed iemand anders kan zijn geweest, wordt verworpen. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de e-mailaccount [email-adres 2] ( [naam 5] / [naam 6] ) bij medeverdachte [medeverdachte 3] in gebruik is geweest.
Ten aanzien van de gebruikersnaam [email-adres 1] blijkt uit de e-mailberichten dat de gebruiker onder meer wordt aangesproken met ‘ [naam 7] ’ (Algemeen dossier, p. 202) en dat hij meerdere dochters heeft (Algemeen dossier, p. 184). Dat sluit aan bij de voornaam van verdachte en bij het feit dat hij drie dochters heeft. Ook wordt gesproken over het inschrijven bij [persoon] , terwijl is gebleken dat verdachte in de woning verbleef van zijn ex-vrouw [persoon] , maar daar niet meer stond ingeschreven. Verder geeft [medeverdachte 3] op enig moment aan iets naar [persoon 2] toe te brengen (Algemeen dossier, p. 187) en kennelijk is voor [email-adres 1] duidelijk wie deze [persoon 2] is. Daarbij is gebleken dat één van de dochters van verdachte [persoon 3] heet en dat zij de ex-vriendin is van [medeverdachte 3] .
Verder blijkt uit de inhoud van de gesprekken van deze PGP-telefoon dat de gesprekspartners betrokken zijn bij het containertransport en de cocaïne die zich daarin bevond. Dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de bewuste container, blijkt ook uit het telefoongesprek van 26 maart 2014 om 11:22:20 uur, waarin verdachte onder andere informeert naar de familie van [medeverdachte 1] . Uit de reactie van [medeverdachte 1] volgt dat hij ervan uitgaat dat het gaat om de container die in Antwerpen is opgehouden. De verklaring van verdachte dat het bewuste gesprek zou gaan om containers die via [bedrijf] zouden worden getransporteerd, is onaannemelijk, temeer nu uit het dossier blijkt dat de container die via [bedrijf] is verzonden, reeds op 21 maart 2014 is aangekomen (Zaaksdossier 1, p. 290).
Het is volstrekt onwaarschijnlijk dat de e-mailaccount [email-adres 1] in gebruik is bij een derde die past binnen deze identificerende kenmerken, in onderling verband bezien, en die bovendien ook – in elk geval enige – betrokkenheid zou hebben bij de bewuste container. Gelet daarop staat voldoende vast dat het verdachte is die onder de naam [email-adres 1] communiceert. Dat, zoals de raadsman heeft betoogd, bepaalde berichten betrekking lijken te hebben op een andere persoon die met “ [naam 7] ” dan wel “ [naam 1] ” wordt aangeduid, is tegenover het bovenstaande onvoldoende om tot die conclusie anders te maken. Immers is niet uitgesloten dat verschillende personen met deze namen in het dossier voorkomen.
Medeplegen
De raadsman heeft ook aangevoerd dat de handelingen die verdachte zou hebben verricht onvoldoende zijn voor de kwalificatie medeplegen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de inhoud van de PGP-telefoon volgt dat er in elk geval vanaf 5 maart 2014 berichten zijn gewisseld tussen [medeverdachte 3] en verdachte, onder meer over ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ – naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat hiermee medeverdachte [medeverdachte 1] is bedoeld – en over ontmoetingen met [medeverdachte 1] (onder meer Algemeen dossier, p. 182/183 en p. 188/189). Deze berichten hebben betrekking op het containertransport. De betrokkenheid van verdachte bestaat met name uit het veelvuldig communiceren over de voortgang van (de voorbereidingen voor) het transport, waarbij regelmatig hierover aan hem wordt gerapporteerd. Die omstandigheden wijzen op een hoger niveau van betrokkenheid bij het transport dan de feitelijke uitvoerders. Dit beeld wordt bevestigd en aangescherpt als op 27 maart 2014 – de dag waarop de lading van Antwerpen naar Rucphen wordt gereden – verdachte aan [medeverdachte 3] de opdracht geeft hem elke 20 minuten te informeren over hoe het gaat. Deze opdracht duidt erop dat verdachte een bepalende en aansturende rol had op 27 maart 2014. De rechtbank acht het uitgesloten dat iemand in deze fase van de invoer opeens een dergelijke rol krijgt toebedeeld, hetgeen betekent dat verdachte deze rol ook in de periode daaraan voorafgaand heeft gehad. Deze conclusie vindt ook steun in de frequente eerdere contacten tussen verdachte en de medeverdachten.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat verdachte slechts als tussenpersoon of doorgeefluik heeft gefunctioneerd, is van belang dat normaal gesproken uitvoerders verantwoording afleggen aan hun baas, in dit geval aan verdachte. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken en evenmin heeft verdachte hierover verklaard.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de omstandigheid dat [medeverdachte 3] contacten onderhield met ‘de andere kant’ – de veronderstelde afnemers van de partij cocaïne – geen contra-indicatie voor een aansturende rol bij verdachte. Daarbij is van belang dat die contacten door [medeverdachte 3] kunnen zijn onderhouden in opdracht van verdachte, temeer daar [medeverdachte 3] in tegenstelling tot verdachte wel de Nederlandse taal machtig is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feitelijke invoer van de cocaïne en de voorbereiding van die invoer sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten dat sprake is van medeplegen.
Betrokkenheid voorafgaand aan inbeslagname te Antwerpen.
Het meer subsidiaire verweer dat slechts strafbare betrokkenheid na inbeslagneming in Antwerpen kan worden bewezen, slaagt gelet op het bovenstaande niet. In het bijzonder is daarvoor redengevend dat zoals overwogen de rol die verdachte na de inbeslagneming heeft gespeeld meebrengt dat hij deze rol daaraan voorafgaand ook moet hebben gehad, waarvoor de rechtbank voorts steun vindt in de frequente eerdere contacten met medeverdachten en de bovengenoemde reactie van [medeverdachte 1] in het met verdachte gevoerde telefoongesprek van 26 maart 2014.
Voorbereidingsperiode
Hoewel uit het dossier naar voren komt dat verschillende verdachten vanaf september 2013 contacten hadden, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat die contacten betrekking hadden op het voorbereiden van dit transport. Dit is anders vanaf 6 december 2013, omdat op die dag de PGP-telefoon in gebruik is genomen. Uit de inhoud van de berichten op deze telefoon volgt dat deze telefoon is gebruikt bij het voorbereiden van het transport.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 (ten aanzien van het containertraject) ten laste gelegde vanaf 6 december 2013 als medepleger heeft begaan.
4.3.2.
Het ‘ [naam traject] ’-traject
De verdenking ten aanzien van het voorbereiden van deze partijen cocaïne is nagenoeg volledig gebaseerd op afgeluisterde telefoongesprekken. De interpretatie die aan deze gesprekken worden gegeven, in het bijzonder dat de gesprekken betrekking hebben op het invoeren van cocaïne in Nederland, wordt niet of nauwelijks ondersteund door objectief bewijsmateriaal.
De enkele omstandigheden dat verdachte – onder meer blijkend uit de overige inhoud van dit vonnis – eerder betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne en dat bij een persoon waarmede verdachte telefonisch contact onderhield in het [naam traject] een (geringe) hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, maken niet dat daarmee met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van respectievelijk 200, 50 en 120 kilo cocaïne. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte van dat deel van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.3.
Deelname aan een criminele drugsorganisatie
Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminele drugsorganisatie wordt vooropgesteld dat de enkele omstandigheid dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (de voorbereiding van) de invoer van een grote partij cocaïne – feiten die een min of meer intensieve samenwerking impliceren – niet zonder meer betekent dat ook sprake is geweest van een criminele drugsorganisatie. Voor een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij de duur van de samenwerking en de mate van structuur van belang zijn.
Ten aanzien van de duur van de samenwerking kan de rechtbank vaststellen dat van een samenwerking (kennelijk) in elk geval sprake was vanaf 6 december 2013, de datum waarop de PGP-telefoon in gebruik is genomen en dat deze samenwerking is geëindigd met de aanhouding van vier van de verdachten op 27 maart 2014. De verklaringen over de periode vanaf 1 september 2013 tot aan 6 december 2013 zijn wisselend en hebben bovendien ook betrekking op ontmoetingen tussen mensen die elkaar al langere tijd kennen, zodat de rechtbank ten aanzien van die eerste periode niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat reeds sprake was van een samenwerking tussen verdachten, die was gericht op het invoeren van cocaïne. Gerekend vanaf 6 december 2013 heeft de samenwerking nog geen vier maanden geduurd, terwijl niet is gebleken dat die samenwerking in het teken stond van het medeplegen van de invoer van meer dan één cocaïnetransport.
Op zichzelf betekent een korte samenwerking niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie, maar dan dient de korte tijdsperiode gecompenseerd te worden door een grotere mate van structuur binnen die organisatie. Uit het dossier en in het bijzonder uit de door de officier van justitie aangehaalde elementen blijkt wel dat sprake is geweest van enige mate van structuur, maar niet zodanig dat daarmee voldoende tegenwicht wordt geboden aan de relatief korte duur van de samenwerking. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van een criminele drugsorganisatie als bedoeld in – het huidige – artikel 11b van de Opiumwet. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 18 maart 2014 tot en met 27 maart 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 6 december 2013 tot en met 27 maart 2014, in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden, zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar telkens opzettelijk,
- -
een persoon benaderd in verband met de aankomst van de containers met fruit, bananen, dienende als deklading van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en
- -
telefonische contacten gehad met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne en
- -
afspraken gemaakt met personen met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne en
- -
ontmoetingen gehad met personen met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verzocht het paspoort op naam van [naam 8] te bewaren ten behoeve van de rechthebbende en dat het overige beslag aan verdachte zal worden teruggegeven.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een aanzienlijk lagere straf op te leggen en om daarbij aansluiting te zoeken bij straffen die in andere zaken zijn opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer en de daadwerkelijke invoer van cocaïne met een brutogewicht van 436,1 kilo. Hoewel de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wat het nettogewicht van de cocaïne is geweest, is in elk geval sprake geweest van een partij cocaïne van enkele honderden kilo’s. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers ervan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van harddrugs veelal gepaard met diverse vormen van overlastgevende (verwervings-)criminaliteit.
Daarnaast vertegenwoordigen enkele honderden kilo’s cocaïne een zeer grote straatwaarde. Het op de illegale markt komen van dergelijke partijen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een corrumperend effect op het financiële en economische verkeer. Deze omstandigheden maken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zeer ernstig vergrijp en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank voor het (mede)plegen van het invoeren van een dergelijke partij cocaïne een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren als uitgangspunt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte een bepalende rol heeft gehad, waarbij de feitelijke uitvoerders van het transport verantwoording aflegden aan verdachte, hetgeen de rechtbank strafverzwarend acht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder op een verdachte betreffend uittreksel van justitiële documentatie van 19 augustus 2015. Hieruit komt naar voren dat verdachte in 2010 ook al is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf in verband met de in/uitvoer van harddrugs. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich desondanks opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de onderhavige feiten niet in een impuls zijn gepleegd, maar dat deze feiten gedurende een langere periode overleg en voorbereiding vereisen. Verdachte heeft dus volop gelegenheid gehad zich te realiseren wat de (strafrechtelijke) consequenties zijn van zijn handelen, maar dat heeft hem er niet van weerhouden om ermee door te gaan.
De rechtbank acht mede gelet op de door verdachte gespeelde rol en de recidive een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren gepast en zal die aan verdachte opleggen. Reeds omdat verdachte van onderdelen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken die de officier van justitie wel bewezen heeft geacht, valt deze straf lager uit dan de officier van justitie heeft gevorderd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Voortgezette handeling van
- medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen,
en
- medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
11 1.00 STK Paspoort
[nummer 2]
Paspoort [naam 8]
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Zaktelefoon
Samsung
[nummer 3]
2 1.00 STK Zaktelefoon
Samsung
[nummer 4]
3 1.00 STK Zaktelefoon
Samsung
[nummer 5]
4 1.00 STK Zaktelefoon
BlackBerry Curve
[nummer 6]
5 1.00 STK Zaktelefoon
Samsung
[nummer 7] Samsung mobiele telefoon
6 1.00 STK Zaktelefoon
Nokia
[nummer 8] Nokia telefoon
7 1.00 STK Zaktelefoon
Nokia
[nummer 9] Nokia telefoon
8 1.00 STK Paspoort
[nummer 15]
[nummer 10] Ecuadoriaans paspoort
9 1.00 STK Zaktelefoon
Samsung
[nummer 11] Samsung telefoon
10 1.00 STK Identiteitsbewijs
[nummer 14]
[nummer 12] Ecuadoriaanse ID kaart
12 1.00 STK Zaktelefoon
BlackBerry Bold
[nummer 13] BlackBerry telefoon
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2015.