Hof Amsterdam, 30-07-2013, nr. 23-000287-12
ECLI:NL:GHAMS:2013:2339, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-07-2013
- Zaaknummer
23-000287-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:2339, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑07‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1660, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 30‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Verweer ten aanzien van de onrechtmatige staande- en aanhouding van de verdachte. Salduz-verweer ten aanzien van de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Opzetwitwassen niet ten laste gelegd en schuldwitwassen niet bewezen: dus vrijspraak.
parketnummer: 23-000287-12
datum uitspraak: 30 juli 2013
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2012 in de strafzaak onder parketnummer
13-236121-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedag]
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 juli 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 oktober 2011, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten bankbiljetten (met een waarde van ongeveer 39.520 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich aan de hand van zijn schriftelijke pleitnota, die als hier ingelast geldt - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - op het standpunt gesteld dat:
De staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu op geen enkele objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de verdachte voldeed aan het signalement van een gezocht persoon, dat de verbalisanten hadden gekregen bij een eerder op die dag, 14 oktober 2011, gehouden briefing.De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat als gevolg van en vervolg op de onrechtmatige staandehouding verbalisanten in de tas van de verdachte hebben gekeken en hebben geconstateerd dat zich daarin een aanzienlijk geldbedrag bevond. De raadsman is van mening dat nu het aantreffen van het geldbedrag een direct gevolg is van de onrechtmatige staandehouding als ‘fruit of the poisonous tree’ van het bewijs uitgesloten dient te worden;
de verdachte niet op een effectieve wijze gebruik heeft kunnen maken van zijn recht, voorafgaand aan het verhoor op 15 oktober 2011 een advocaat te raadplegen, hetgeen ertoe dient te leiden dat de door hem afgelegde verklaring van 15 oktober 2011 van het bewijs uitgesloten dient te worden;
onder verwijzing naar een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van [datum] het verifieerbaar en niet onaannemelijk is dat het geld, zoals door de verdachte is verklaard, afkomstig is van legaal zaken doen en in het bijzonder van het verkopen van kleding.
Beoordeling van het verweer door het hof
Ad 1.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaal nummer 20111264224-11, pagina 5) van14 oktober 2011 bevonden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] [verbalisant 4][verbalisant 5] [verbalisant 6][verbalisant 7] en [verbalisant 8]zich omstreeks 10.00 uur in burger gekleed in een herkenbare surveillancebus op de Leeuwendalersweg te Amsterdam ter hoogte van de Jephtastraat. Zij zagen aldaar en op dat tijdstip een man zitten op een hekje van een plantsoen. De verbalisanten dachten deze man te herkennen als de latere verdachte waarvan het signalement overeenkwam met het signalement van een man die op de ochtendbriefing op het politiebureau Bos en Lommer aan hen was gepresenteerd en die bedreigingen zou hebben geuit tegenover het personeel van het Blue Towerhotel dat ter plaatse is gevestigd.
Toen de verbalisanten met de politiebus keerden teneinde de identiteit van de door hen gesignaleerde man te controleren, zagen zij deze man wegrennen in de richting van de Gulden Winckelstraat te Amsterdam. Zij zagen dat hij een geel/blauwe plastic boodschappentas in zijn handen had.
Na een korte achtervolging hielden de verbalisanten de man ter hoogte van perceel Gulden Winckelstraat 17 staande. De verbalisanten vorderden dat hij ter inzage zou geven een op zijn naam gesteld legitimatiebewijs. De verdachte kon aan deze vordering niet voldoen. Vervolgens is de verdachte met de verbalisanten naar het politiebureau meegegaan.
Op het politiebureau zagen de verbalisanten dat de plastic boodschappentas, nadat de verdachte deze op de grond had gezet, enigszins openviel. De verbalisanten zagen toen in deze tas een aantal stapels met euro bankbiljetten. Nadat de verbalisanten aan de verdachte vroegen waarvan dat geld afkomstig was en de verdachte daarop mededeelde dat hij zaken deed, deelden de verbalisanten hem mede dat hij werd verdacht van het witwassen van geld en dat hij daarom niet tot antwoorden verplicht was. Op de daarop volgende vragen antwoordde de verdachte in gebroken Engels dat zich in de tas een bedrag van€ 39.520,00 bevond en dat hij het geld had verdiend met de verkoop van kleding. De verdachte werd hierop aangehouden (bovenverrmeld proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2011, doorgenummerde pagina’s 5 en 6).
Gelet op het voorstaande is het hof van oordeel dat deze gang van zaken zoals die door de verbalisanten in voormeld proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd voldoende grond opleverde voor zowel de staandehouding als de daaropvolgende aanhouding van de verdachte.
Het hof neemt hierbij in aanmerking de volgende feiten en omstandigheden:
- -
a) de verbalisanten hebben gehandeld op basis van de informatie die hen die ochtend beschikbaar werd gesteld;
- -
b) de verbalisanten zagen dat het signalement van de verdachte gelijkend was aan het signalement van de man die tijdens de ochtendbriefing aan hen was gepresenteerd;
- -
c) de verbalisanten zagen dat de verdachte, toen de politiebus hem voorbijgereden was en vervolgens keerde, was begonnen weg te rennen.
Een en ander, in samenhang bezien en gemeten naar objectieve maatstaven, vormde voldoende aanleiding voor de verbalisanten om te kunnen veronderstellen dat zij hier van doen hadden met de man die gesignaleerd stond ter zake van bedreiging, zodat zij tot zijn staandehouding mochten overgaan.De gang van zaken op het politiebureau vormde vervolgens, ook naar objectieve maatstaven gemeten, als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, gerechtvaardigde aanleiding tot aanhouding van de verdachte over te gaan.
Het dossier bevat voorts geen aanknopingspunten voor de aanname dat de door de verbalisanten gerelateerde gang van zaken anders is gegaan dan gerelateerd of dat de verbalisanten de hun gegeven bevoegdheden tot staande-, dan wel aanhouding hebben overschreden. De enkele omstandigheid dat zich in het dossier geen foto van de man bevindt, die tijdens de briefing aan verbalisanten is gepresenteerd, zodat niet na te gaan valt of de verdachte enige gelijkenis vertoonde met die man, doet daar niet aan af. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Ad 2.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen die de verdachte op 14 en 15 oktober 2011 bij de politie heeft afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu de verdachte blijkens de zich in het dossier bevindende stukken, nadat hij was aangehouden, geen effectief gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op consultatiebijstand door een advocaat voor aanvang van zijn eerste verhoor en de daarop volgende verhoren. De aangehouden verdachte heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van zijn consultatierecht (proces-verbaal nummer 2011264224, doorgenummerde pagina 2 (11.45 uur).
De verhoren op 14 oktober 2011 hebben plaatsgevonden vóórdat de aangehouden verdachte, die daarom wel had gevraagd, een advocaat had gesproken (proces-verbaal nummer 2011264224, doorgenummerde pagina’s 13 ( 11.50 uur) en doorgenumerde pagina 18 (14.50 uur). Op 15 oktober 2011 had de verdachte inmiddels wel een advocaat gesproken. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op die datum echter duidelijk te kennen gegeven dat het contact met zijn advocaat niet op adequate wijze tot stand was gekomen, omdat het overleg weliswaar met behulp van een telefonische tolk had plaatsgevonden, maar het geluid niet goed was, waardoor hij niet goed kon verstaan wat er werd gezegd. Hij heeft gezegd niet te willen verklaren, voordat hij (naar het hof begrijpt: op deugdelijke wijze) met zijn advocaat had gesproken (proces-verbaal nummer 2011264224, doorgenummerde pagina 25 e.v.).
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de verdachte afgelegde verklaringen niet voldoen aan de eisen die in de zogeheten Salduz-jurisprudentie zijn vastgelegd. Het verweer treft in zoverre doel.
Ad 3
Het aantreffen van een geldbedrag van € 39.520,00 euro in een plastic boodschappentas en het aantreffen van de vermelding van precies dit geldbedrag op een geel papiertje dat door verbalisant [verbalisant 2]tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte op de zool van de sandaal van de verdachte is aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2011, doorgenummerde pagina respectievelijk 6 en 16) leveren op zichzelf een gerechtvaardigd vermoeden van (opzet)witwassen op.
Gelet daarop mocht van de verdachte verlangd worden dat hij een aannemelijke verklaring gaf voor de herkomst van het geld. Weliswaar kan de verdachte niet worden aangerekend dat hij een dergelijke verklaring niet op het politiebureau heeft afgelegd, omdat hij daar geen adequate bijstand van een advocaat heeft gekregen, maar de verdachte was daartoe wel in de gelegenheid tijdens de behandeling in eerste aanleg én in hoger beroep. Ook daar is echter door of namens de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld gegeven. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het geld afkomstig zou kunnen zijn van zaken en in het bijzonder van de verkoop van kleding, ontbreekt het begin van onderbouwing daarvan. Weliswaar is door de verdediging een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit is gebleken dat de verdachte sinds[datum]bedrijfsactiviteiten heeft in Nederland, maar dat de daarin vermelde datum van eerste inschrijving van de éénmanszaak van de verdachte dateert van ná de ten laste gelegde datum.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het hier aan de orde zijnde geld een legale herkomst heeft, zodat het niet anders kan dan dat het geld (on)middellijk van misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen.
Opzetwitwassen is echter niet ten laste gelegd.
Met betrekking tot de vraag of het dossier voldoende bewijs bevat om op grond daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wel ten laste gelegde ‘schuldwitwassen’, oordeelt het hof als volgt.
Voor de bewezenverklaring van schuldwitwassen dient bij de pleger sprake te zijn geweest van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ ten aanzien van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn gepleegd. Het hof is van oordeel dat uit het enkele aantreffen van een groot geldbedrag in een plastic boodschappentas en van een papiertje op de zool van de sandaal van de verdachte met daarop een aantekening van dat geldbedrag, niet valt af te leiden dat bij de verdachte sprake is geweest van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ ten opzichte van de herkomst van dat geld, terwijl voorts de verklaringen van de verdachte om de hiervoor weergegeven redenen van het bewijs worden uitgesloten, zodat ook daaruit geen bewijs voor ‘schuldwitwassen’ kan worden geput.
Het hof komt daarmee tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag ter hoogte van 39.520 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. P.A.M. Hoek en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 juli 2013.