CRvB, 28-03-2013, nr. 11/2339 AW
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5910
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-03-2013
- Zaaknummer
11/2339 AW
- LJN
BZ5910
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5910, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑03‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek betrokkene aan te wijzen als lid van een vliegtuigbemanning. Weigering vliegtoelage. Nu voor het uitoefenen van de functie LO KM ten tijde dat betrokkene die functie vervulde tot aan het moment dat de IRM is gewijzigd met ingang van 21 november 2006 geen brevet als luchtvarende was vereist, heeft appellant hem met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Administratieve aanwijzingen op goede gronden niet aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning. Het verzoek van betrokkene om in aanmerking te worden gebracht voor een vliegtoelage op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de IRM is dan ook terecht afgewezen. Geen strijd met gelijkheidsbeginsel. Overschrijding redelijke termijn.
Partij(en)
11/2339 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 maart 2011, 09/7248 en 09/7507 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Commandant Zeestrijdkrachten (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 28 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.V. Wannijn. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. O.G. Borgeld.
OVERWEGINGEN
- 1.
Betrokkene, werkzaam bij de Koninklijke Marine (KM), heeft van 15 augustus 2005 tot 2 januari 2007 de functie van Liaison Officier KM (LO KM) bij het project Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicles (MALE UAV) vervuld.
- 1.1.
Bij verzoek van 1 maart 2006 heeft betrokkene verzocht om hem, op grond van zijn parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in maritieme vliegoperaties, aan te wijzen als lid van een vliegtuigbemanning. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft betrokkene toegelicht dat om de hoofdtaken van de functie LO KM naar behoren uit de kunnen voeren parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in maritieme vliegoperaties noodzakelijk is, dat hij die benodigde kennis en inzicht bezit, dat hij in bezit is van het brevet waarnemer en werkzaam is geweest als navigator communicator op de P3C/Orion en als tactical coördinator op de SH-14D/Lynx, zodat hij voldoet aan het gestelde in artikel 6 van de Administratieve aanwijzingen KM bij het Inkomstenbesluit militairen en de Inkomstenregeling militairen van 5 september 2005 (Administratieve aanwijzingen). Hiermee beoogde betrokkene aanspraak te kunnen maken op een vliegtoelage. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 28 augustus 2006. Het bezwaar van betrokkene daartegen is ongegrond verklaard bij besluit van
14 februari 2007 (besluit 1). Aan dat besluit ligt ten grondslag dat op grond van de functiebeschrijving LO KM en de daarin opgenomen functie-eisen niet vereist is dat de functievervuller lid is van een vliegtuigbemanning, zodat appellant geen aanspraak heeft op een vliegtoelage.
- 1.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 bij uitspraak van 7 februari 2008, 07/828, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe is overwogen dat appellant niet heeft verduidelijkt op welke wijze is nagegaan of de functiebeschrijving is aangepast naar aanleiding van een brief van 1 februari 2006 van mr. E.H. Evers, generaal majoor bij de Koninklijke Luchtmacht DMO/DMKlu. In die brief heeft generaal majoor Evers verzocht om de functiebeschrijving LO KM aan te passen, omdat in de loop van 2005 zich wijzigingen hebben voorgedaan in de werkzaamheden die een herziening rechtvaardigen van de functiebeschrijving en van de eisen die worden gesteld aan de persoon die de functie vervult. De besluitvorming naar aanleiding van die brief was voor de rechtbank niet inzichtelijk en niet toetsbaar. Daarnaast ontbraken volgens de rechtbank gegevens op grond waarvan kon worden vastgesteld over welke periode besluit 1 zich uitstrekt, hetgeen de rechtbank van belang achtte in verband met de diverse wijzigingen in de van toepassing zijnde regelgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat besluit 1 onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd.
- 1.3.
In vervolg daarop heeft appellant het bezwaar van betrokkene bij besluit van 18 juni 2008 (besluit 2) wederom ongegrond verklaard. Overwogen is dat met inachtneming van de regelgeving zoals die gold vanaf het moment van aanvraag tot aan 21 november 2006, de datum waarop de Inkomstenregeling militairen (IRM) is gewijzigd, in de functiebeschrijving niet is vermeld dat een brevet als luchtvarende vereist is en dat parate, exacte en actuele kennis van maritieme vliegoperaties noodzakelijk is. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning en is de functie niet aangemerkt als functie waarvoor een brevet als luchtvarende is vereist.
- 1.4.
Bij uitspraak van 25 mei 2009 (08/5268) heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat betrokkene niets heeft ondernomen tegen de weigering van appellant om te reageren op de brief van 1 februari 2006 van generaal majoor Evers met de vraag om aanpassing van de functiebeschrijving. Ook kan het argument van appellant dat betrokkene thans geen belang meer heeft bij aanpassing van de functiebeschrijving, nu betrokkene sinds januari 2007 een nieuwe functie vervult en zijn oude functie is vervallen, volgens de rechtbank geen stand houden.
- 1.5.
Bij besluit van 18 september 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar nogmaals ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het besluit van 18 augustus 2006 berust op een onvolledige en deels onjuiste motivering, nu daarin ten onrechte is verondersteld dat de functie-eisen van de functie LO KM waren gewijzigd en daarom niet meer is ingegaan op het verzoek van betrokkene om die functie aan te merken als een functie waarvoor een brevet als luchtvarende is vereist. Op het moment dat de functie LO KM aan betrokkene werd toegewezen was daarvoor geen brevet als luchtvarende vereist en nimmer is daarin een wijziging aangebracht. Appellant heeft daarbij gewezen op zijn brief van 24 april 2007 aan generaal majoor Evers, waarin het verzoek van 1 februari 2006 van generaal majoor Evers om aanpassing van de functiebeschrijving van LO KM niet is gehonoreerd. Betrokkene is volgens appellant niet op zodanige wijze in zijn belangen geschaad dat hij desondanks toch dient te worden aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 18 september 2009 (09/7248) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 28 augustus 2006 herroepen, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en appellant veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven inzake proceskosten en griffierecht. Overwogen is dat appellant zijn standpunt dat de functiebeschrijving niet is aangepast en de functie derhalve niet is aangemerkt als een functie waarvoor parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in vliegoperaties noodzakelijk is, nog steeds niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat appellant, door de brief van 24 april 2007 van generaal majoor Evers destijds niet te betrekken bij de voorbereiding van de besluitvorming en in het bestreden besluit te wijzen op die brief die tweeënhalf jaar oud is en waarvan onduidelijk is gebleven waarom deze niet eerder in beschouwing is genomen en in de procedure is ingebracht, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die brief bevat volgens de rechtbank geen besluit, maar een voorstel, zodat nog steeds niet inzichtelijk is gemaakt of er een besluit is genomen over het al dan niet aanpassen van de functiebeschrijving en de functie-eisen. Nu appellant in dit geding wederom niet inzichtelijk heeft kunnen maken of er een besluit is genomen over het al dan niet aanpassen van de functiebeschrijving en de functie-eisen, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering, zo overweegt de rechtbank. De rechtbank heeft aanleiding gezien om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat appellant tweemaal in de gelegenheid is gesteld de beslissing op bezwaar deugdelijk te motiveren en gezien het lange tijdsverloop sinds de aanvraag van betrokkene. De rechtbank heeft bepaald dat betrokkene gedurende de periode van 6 maart 2006 tot 21 november 2006 in aanmerking wordt gebracht voor een vliegtoelage.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit wel deugdelijk is gemotiveerd dat de functiebeschrijving niet is gewijzigd. De brieven van 1 februari 2006 en 24 april 2007 dienen volgens appellant geen onderdeel te vormen van de heroverweging, wel vormen zij een onderdeel van het feitencomplex rond de heroverweging van het besluit. Het bestreden besluit is een besluit op het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek van 1 maart 2006, waarin betrokkene heeft gevraagd de functie aan te merken als een vliegende functie. In die brief heeft hij niet verzocht de functiebeschrijving aan te passen. De rechtbank is volgens appellant buiten de omvang van het geding getreden, door te overwegen dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert omdat niet inzichtelijk is gemaakt of er een besluit is genomen over het al dan niet aanpassen van de functiebeschrijving en de functie-eisen. Ten onrechte heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en bepaald dat betrokkene gedurende de periode van 1 maart 2006 tot 21 november 2006 in aanmerking moet worden gebracht voor een vliegtoelage. Tot slot is appellant van mening dat hij bij ongegrondverklaring van het beroep niet kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
- 4.
De Raad overweegt het volgende.
- 4.1.1.
In artikel 16, aanhef en onder a, van het Inkomstenbesluit militairen is bepaald dat de militair bij ministeriële regeling aanspraak kan worden verleend op een toelage in verband met het vervullen van een door Onze minister aangewezen functie of het bezit van een door Onze minister aangewezen bekwaamheid.
- 4.1.2.
In artikel 10, tweede lid, van de IRM is bepaald dat de luchtvarende die lid is van een vliegtuigbemanning aanspraak op een vliegtoelage heeft. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, ten eerste, van de IRM is lid van een vliegtuigbemanning voor de Koninklijke marine de luchtvarende die door de bevelhebber is aangewezen om deel uit maken van de bemanning van een vliegtuig. In artikel 1, aanhef en onder b, van de IRM is bepaald dat de luchtvarende de militair is die in het bezit is van een of meer van de in dat artikel genoemde brevetten, waaronder het brevet van waarnemer.
- 4.1.3.
Volgens artikel 6, tweede lid, van de Administratieve aanwijzingen komen voor de aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, ten eerste, van de IRM, in aanmerking gebrevetteerde militairen der zeemacht die een functie vervullen waarvoor een brevet als luchtvarende is vereist en waarvoor parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in vliegoperaties noodzakelijk is. In artikel 7 van de Administratieve aanwijzingen is bepaald dat de militair die is aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning moet voldoen aan de door C-MARPAT en C-MARHELI vastgestelde, vaardigheidseisen- en vliegmedische eisen.
- 4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment dat de functie LO KM aan betrokkene werd toegewezen per 15 augustus 2005, voor die functie geen brevet van luchtvarende was vereist, zodat betrokkene met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Administratieve aanwijzingen en artikel 10, tweede lid, van de IRM geen aanspraak had op een vliegtoelage.
- 4.3.
Verder kan worden vastgesteld dat het verzoek van betrokkene van 1 maart 2006 geen verzoek omvatte om aanpassing van de functiebeschrijving LO KM, maar slechts om hem, op grond van zijn parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in maritieme vliegoperaties, aan te wijzen als lid van een vliegtuigbemanning.
- 4.4.
De onduidelijkheid die er lange tijd is geweest over de beantwoording van de brief van 1 februari 2006 van generaal majoor Evers, is niet bepaald zorgvuldig te achten, maar dat laat onverlet dat die brief niet heeft geresulteerd in aanpassing van de functiebeschrijving van de functie LO KM. Dat, zoals betrokkene heeft gesteld, de beantwoording bij brief van 24 april 2007 niet door de bevoegde autoriteit is geschied, neemt, wat daar ook van zij, niet weg dat de functiebeschrijving ongewijzigd is gebleven. Overigens is ook niet gebleken dat de functiebeschrijving ten onrechte niet is aangepast of dat de werkzaamheden die behoorden bij de functie LO KM niet konden worden uitgevoerd door een militair die niet beschikte over een brevet van luchtvarende.
- 4.5.
Nu voor het uitoefenen van de functie LO KM ten tijde dat betrokkene die functie vervulde tot aan het moment dat de IRM is gewijzigd met ingang van 21 november 2006 geen brevet als luchtvarende was vereist, heeft appellant hem met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Administratieve aanwijzingen op goede gronden niet aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning. Het verzoek van betrokkene om in aanmerking te worden gebracht voor een vliegtoelage op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de IRM is dan ook terecht afgewezen.
- 4.6.
Betrokkene heeft met verwijzing naar zijn collega’s bij het project MALE UAV en die werkzaam waren bij de Koninklijke Luchtmacht, gesteld dat hij evenals die collega’s moest worden aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning. In redelijkheid heeft appellant zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen, omdat die collega’s waren verbonden aan een ander onderdeel van de krijgsmacht en voor de functie LO KM nu eenmaal geen brevet van luchtvarende was vereist. Voor zover betrokkene heeft verwezen naar militairen van de KM die ondanks het feit dat ze niet ‘current’ waren
- -
waarmee betrokkene heeft bedoeld dat zij niet voldeden aan de vereisten van artikel 7 van de Administratieve aanwijzingen - wel een vliegtoelage ontvingen, heeft appellant zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in die gevallen sprake was van onregelmatigheden die zijn hersteld na de wijziging van de IRM per 26 november 2006 en dat betrokkene zich niet met succes op dergelijke gevallen kan beroepen. Voorts kan worden onderschreven dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de afwijzingsgrond in betrokkenes geval is gelegen in het ontbreken van het vereiste van een brevet van luchtvarende voor de functie LO KM en niet in het niet ‘current’ zijn.
- 4.7.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt - voor zover die betrekking heeft op het beroep tegen het besluit van 18 september 2009 - voor vernietiging in aanmerking en het beroep van betrokkene tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
- 4.8.
Appellant heeft gesteld dat bij ongegrondverklaring van het beroep, hij niet kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding op de grond dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
- 4.9.
De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. De uitkomst van het geding tussen de partijen is daarbij niet beslissend. De grond in hoger beroep van appellant die zich richt tegen de veroordeling tot schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM, slaagt dan ook niet. Betrokkene heeft verzocht om verhoging van de reeds toegekende schadevergoeding wegens de lange duur van alle procedures. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 28 september 2006 tot de datum van deze uitspraak op 28 maart 2013 zijn 6 jaar en 6 maanden verstreken. De Raad heeft noch in de aard en zwaarte van de zaak zelf, noch in de opstelling van betrokkene aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen, nu van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase geen sprake is (geweest). De overschrijding komt derhalve in haar geheel voor rekening van verweerder. Op dezelfde gronden als de rechtbank stelt de Raad de immateriële schade vast op 5 x € 500,- is € 2.500,-.
- 5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft de procedure 09/7248;
- -
verklaart het beroep tegen het besluit van 18 september 2009 ongegrond;
- -
bepaalt dat de veroordeling van appellant tot betaling aan betrokkene van een schadevergoeding ten bedrage van € 2.500,- in stand blijft.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B. Barentsen en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(gekend) S.K. Dekker
HD