In het dossier kwam ik een proces-verbaal d.d. 13 mei 2005 tegen waarin is aangegeven dat in de ambtsedige verklaring van [betrokkene 1] staat vermeld dat de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2000 is ontvangen op of omstreeks 7 november 2001, maar dat op het aangiftebiljet een stempel staat met de tekst ‘Ingekomen 16 januari 2002’. De opsteller van het proces-verbaal vermeldt dat hij [betrokkene 1] op de hoogte heeft gesteld van de onjuistheid van de door hem genoemde datum.
HR, 20-12-2011, nr. 10/00701
ECLI:NL:HR:2011:BQ2472
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/00701
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BQ2472
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ2472, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ2472
ECLI:NL:PHR:2011:BQ2472, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ2472
- Vindplaatsen
V-N 2012/8.9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklachten belastingfraude. HR verbetert de kwalificatie van een ander feit.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00701
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 november 2009, nummer 23-005743-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en ten aanzien van de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en voorts tot vernietiging en verbetering van de kwalificatie van feit 5 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed onder meer nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte onjuist en onvolledig aangifte heeft gedaan door in strijd met de waarheid op de aangiftebiljetten vennootschapsbelasting als belastbaar bedrag nihil op te geven.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"[A] Inc. op 16 januari 2002 en 3 juni 2002 te Alkmaar opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2000 en over het kalenderjaar 2001 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [A] Inc. opzettelijk in strijd met de waarheid op de bij de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over genoemde jaren als belastbaar bedrag 'nihil' opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"(p. 2) Ik ben directeur/enig aandeelhouder van [A] Inc. (verbalisanten: hierna: [A]). Als zodanig ben ik zelfstandig en alleen bevoegd namens [A] op te treden, (p. 3) Ik doe alle administratieve werkzaamheden voor [A]. Hieronder reken ik de administratie ten behoeve van de Belastingdienst, zoals de aangiften voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting."
b. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en een andere opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"(p. 5) Uit de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften van [A] Inc. over de periode 1997 tot en met 2002 komt naar voren dat [A] Inc. door werkzaamheden van [verdachte] sedert 1997 actief is. Van de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften van [A] Inc. is een overzicht vervaardigd, bijlage D/16. Hieruit komt naar voren dat op basis van de facturen en de daarbij behorende bankontvangsten tenminste de volgende omzetten door [A] Inc. zijn gegenereerd:
jaar 2000 totaalbedrag € 271.413,89
jaar 2001 totaalbedrag € 156.144,91."
c. een Aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 15 januari 2002 te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/04):
"9c Belastbaar bedrag NIHIL
Er hebben geen activiteiten plaatsgevonden."
d. een Aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 28 mei 2002. Dit geschrift houdt in (D/05):
"Ingekomen 03.06.02 B/CFD Alkmaar
11a Belastbare winst NIHIL
11b Te verrekenen verliezen NIHIL
11c Belastbaar bedrag NIHIL."
e. een schrijven van [betrokkene 1] van de Belastingdienst, van 28 april 2004 voor zover inhoudende (D/52):
"De ondergetekende verklaart, op de eed bij de aanvang zijner bediening afgelegd, dat de op naam van [A] Inc. uitgereikte aangiften vennootschapsbelasting 2000 en 2001 op of omstreeks ondervermelde data ondertekend terug zijn ontvangen bij de Belastingdienst.
Tijdvak Datum terugontvangst
2000 7 november 2001
2001 3 juni 2002."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik ben altijd uitgegaan van: 'debiteuren/crediteuren, wat overblijft, is winst.' Er stond niemand op de loonlijst, dus ging ik er van uit dat die winst van mij was. Ik was directeur en ging er van uit dat je dan geen schriftelijke arbeidsovereenkomst nodig hebt. U houdt me voor dat [A] Inc. in 2000 een omzet heeft behaald van f 264.000. Ik zeg daarop: er was wel omzet, maar ik hield daar niets van over. Daarom heb ik 'nihil' ingevuld op het belastingbiljet."
2.4. Art. 7 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 luidt als volgt:
"1. Ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen wordt de belasting geheven naar het belastbare bedrag.
2. Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare winst verminderd met de op de voet van hoofdstuk IV te verrekenen te verliezen.
(...)"
2.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan weliswaar worden afgeleid dat over de in de bewezenverklaring genoemde kalenderjaren omzet is gegenereerd door [A] Inc., maar uit die bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat er over die jaren sprake was van een belastbaar bedrag als bedoeld in art. 7 Wet vennootschapsbelasting 1969 (belastbare winst verminderd met de te verrekenen verliezen).
2.6. De klacht is gegrond.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed onder meer nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte onjuiste en onvolledige aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan over de tijdvakken in de periode van 1 april 1998 tot en met 31 december 2002.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"[A] Inc. op tijdstippen in de periode van 29 april 1998 tot en met 3 februari 2003 te Alkmaar en/of Heerlen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 april 1998 (tweede kwartaal 1998) tot en met 31 december 2002 (vierde kwartaal 2002), onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [A] Inc. opzettelijk in strijd met de waarheid op de bij de Belastingdienst te Alkmaar en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 april 1998 tot en met 31 december 2002 een te laag bedrag aan omzet en aan totaal te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. het hiervoor onder 2.3 onder a weergegeven bewijsmiddel.
b. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en een andere opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Uit de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften [A] Inc. over de periode 1997 tot en met 2002 komt naar voren dat [A] Inc. door werkzaamheden van [verdachte] sedert 1997 actief is.
Op de overgelegde bankrekeningen zijn betalingen aangetroffen. Hiervan is een overzicht vervaardigd, bijlage D/17. Het gaat om de volgende bedragen:
Jaar 1998 Totaalbedrag f 12.439,63
Jaar 1999 Totaalbedrag f 19.933,25
Jaar 2000 Totaalbedrag -
Jaar 2001 Totaalbedrag f 34.605,68
Jaar 2002 Totaalbedrag € 1.001,38 (f 2.206,75)."
c. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 april 1998 tot en met 31 december 1998, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/01):
"5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
d. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/02):
"5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
e. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 januari 2000 tot en met 30 september 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/03):
"5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
f. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/20):
"Ingekomen Datum 06.02-01 B/C.F.D. Alkmaar
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
g. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/12):
"5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
h. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 2e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/10):
"Ingekomen Datum 30.07-01 B/C.F.D. Alkmaar
5 g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
i. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 30 juli 2001. Dit geschrift houdt in (D/09):
"Ingekomen 31.10.01 B/CFD Alkmaar
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
j. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 15 januari 2002. Dit geschrift houdt in (D/11):
"5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL."
k. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 22 april 2002. Dit geschrift houdt in (D/06):
"Ingekomen 25-04-2 B/CFD Alkmaar
la leveringen/diensten belast met 19% € 3403, Omzetbelasting € 646
5b Voorbelasting € 193
5g Totaal te betalen € 453."
l. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 2e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 24 juli 2002. Dit geschrift houdt in (D/07):
"Ingekomen 25-07-02 B/CFD Alkmaar
la leveringen/diensten belast met 19% € 5681, Omzetbelasting € 1079
5b Voorbelasting € 931
5 g Totaal te betalen € 148."
m. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 28 oktober 2002. Dit geschrift houdt in (D/14):
"la leveringen/diensten belast met 19% € 9531, Omzetbelasting € 1822
5b Voorbelasting € 88
5 g Totaal te betalen € 1734."
n. een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag. Dit geschrift houdt in (D/15):
"la leveringen/diensten belast met 19% € 10894, Omzetbelasting € 1822
5b Voorbelasting € 88
5g Totaal te betalen € 1734."
o. een schrijven van [betrokkene 1] van de Belastingdienst, van 28 april 2004 voor zover inhoudende (D/51):
"De ondergetekende verklaart, op de eed bij de aanvang zijner bediening afgelegd, dat de op naam van [A] Inc. uitgereikte aangiften omzetbelasting op of omstreeks ondervermelde data ondertekend terug zijn ontvangen bij de Belastingdienst.
Tijdvak: Datum terugontvangst:
01-04-1998 t/m 31-12-1998 13-11-2000
01-01-1999 t/m 31-12-1999 13-11-2000
01-01-2000 t/m 30-09-2000 13-11-2000
4e kwartaal 2000 06-02-2001
1e kwartaal 2001 16-01-2002
2e kwartaal 2001 30-07-2001
3e kwartaal 2001 06-11-2001
4e kwartaal 2001 17-01-2002
1e kwartaal 2002 25-04-2002
2e kwartaal 2002 26-07-2002
3e kwartaal 2002 30-10-2002
4e kwartaal 2002 03-02-2003."
p. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"U houdt me voor dat ik bij de FIOD heb verklaard (V02-01): "Ik wist dat ik de aangiften niet goed invulde." Daar zeg ik op dat ik wist dat ik, als ik aangifte zou doen, de daaruit voortvloeiende belasting niet zou kunnen betalen. Daarom heb ik 'nihil' opgegeven."
3.4. De bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte telkens een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting heeft gedaan, kan op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.6 niet zonder meer uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewezenverklaring is onvoldoende met redenen omkleed.
3.5. De klacht is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring onder 3 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte niet redengevend is voor het bewijs.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"[A] Inc. in de periode van 1 juni 2003 tot en met 22 maart 2004 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2002, niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. het hiervoor 2.3 onder a weergegeven bewijsmiddel.
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben vergeten die aangifte te doen. Het was een puinhoop. Ik verwijt mij dat. Ik kon geen accountant meer betalen, die vroeger alles voor mij deed."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer [A] Inc. voeg ik de volgende bescheiden, afkomstig uit de doorzoeking op het adres [a-straat 1], te [plaats] op 23 maart 2004:
- aangifte vennootschapsbelasting 2002 t.n.v. [A] Inc. te [plaats] (D/30)."
d. een schrijven van [betrokkene 1] van de Belastingdienst, van 28 april 2004 voor zover inhoudende:
"De op 1 februari 2003 door de belastingdienst ondernemingen/particulieren (het hof begrijpt: te Alkmaar) uitgereikte aangifte vennootschapsbelasting 2002 is tot op heden niet ingevuld en ondertekend terug ontvangen bij de belastingdienst (het hof begrijpt: te Alkmaar)."
4.4. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij is vergeten om aangifte te doen, is niet redengevend voor de bewezenverklaring, meer in het bijzonder niet wat betreft het opzet. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1. Het middel klaagt in de eerste plaats over de kwalificatie van hetgeen onder 5 is bewezenverklaard.
5.2. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 april 1999 tot en met 22 maart 2004 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie WAZ over de jaren 1998 en 1999, niet heeft gedaan, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven."
5.3. Het bewezenverklaarde is ten onrechte gekwalificeerd als "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meermalen gepleegd". Het bewezenverklaarde levert overtreding op van het eerste lid van die bepaling, meermalen gepleegd.
5.4. Het middel is in zoverre dus gegrond. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren.
5.5. Voorts wordt geklaagd over de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde. Gelet op de omstandigheid dat de bestreden uitspraak onder meer zal worden vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging behoeft deze klacht geen bespreking.
6. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, de strafoplegging en de kwalificatie van feit 5;
kwalificeert het onder 5 bewezenverklaarde als "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meermalen gepleegd";
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 29‑03‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 4 november 2009 verdachte wegens 1. en 2. ‘overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’, 3. ‘overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’, 4. ‘opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen’ en 5. ‘opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 69, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uren.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte hebben mrs. B.P. de Boer en M. van Delft, advocaten te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 1.
4.2.
Ten laste van verdachte is onder 1. bewezenverklaard dat:
‘[A] Inc. op 16 januari 2002 en 3 juni 2002 te Alkmaar opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2000 en over het kalenderjaar 2001 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [A] Inc. opzettelijk in strijd met de waarheid op de bij de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over genoemde jaren als belastbaar bedrag ‘nihil’ opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven’
4.3.
Het Hof heeft de bewijsmiddelen met betrekking tot dit feit overgenomen zoals gebezigd door de Rechtbank te Alkmaar. Deze bewijsmiddelen houden in:
‘Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3:
Het proces-verbaal verhoor van een verdachte met dossiernummer 28734 van 23 maart 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 2 en 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die dag tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (V02-01):
(p. 2) Ik ben directeur/enig aandeelhouder van [A] Inc. (verbalisanten: hierna: [A]). Als zodanig ben ik zelfstandig en alleen bevoegd namens [A] op te treden, (p. 3) Ik doe alle administratieve werkzaamheden voor [A]. Hieronder reken ik de administratie ten behoeve van de Belastingdienst, zoals de aangiften voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting.
Ten aanzien van feit 1 voorts:
Het proces-verbaal met dossiernummer 28734 van 1 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisanten:
(p. 5) Uit de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften van [A] Inc. over de periode 1997 tot en met 2002 komt naar voren dat [A] Inc. door werkzaamheden van [verdachte] sedert 1997 actief is.
Van de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften van [A] Inc. is een overzicht vervaardigd, bijlage D/16. Hieruit komt naar voren dat op basis van de facturen en de daarbij behorende bankontvangsten tenminste de volgende omzetten door [A] Inc. zijn gegenereerd:
jaar 2000 | totaalbedrag | € | 271.413,89 |
jaar 2001 | totaalbedrag | € | 156.144,91 |
Een geschrift, zijnde een Aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 15 januari 2002 te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/04):
9c Belastbaar bedrag NIHIL
Er hebben geen activiteiten plaatsgevonden.
Een geschrift, zijnde een Aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 28 mei 2002.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen 03.06.02 B/CFD Alkmaar
Dit geschrift houdt voorts in (D/05):
1 la Belastbare winst NIHIL
1 Ib Te verrekenen verliezen NIHIL
1 lc Belastbaar bedrag NIHIL
Een ambtsedige verklaring van de Belastingdienst, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1], gedateerd 28 april 2004. Deze verklaring houdt het volgende in (D/52):
De ondergetekende verklaart, op de eed bij de aanvang zijner bediening afgelegd, dat de op naam van [A] Inc. uitgereikte aangiften vennootschapsbelasting 2000 en 2001 op of omstreeks ondervermelde data ondertekend terug zijn ontvangen bij de Belastingdienst.
Tijdvak Datum terugontvangst
2000 7 november 2001
2001 3 juni 2002
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2007:
Ik ben altijd uitgegaan van: ‘debiteuren/crediteuren, wat overblijft, is winst.’ Er stond niemand op de loonlijst, dus ging ik er van uit dat die winst van mij was. Ik was directeur en ging er van uit dat je dan geen schriftelijke arbeidsovereenkomst nodig hebt. U houdt me voor dat [A] Inc. in 2000 een omzet heeft behaald van f264.000. Ik zeg daarop: er was wel omzet, maar ik hield daar niets van over. Daarom heb ‘nihil’ ingevuld op het belastingbiljet.’
4.4.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat een aantal onderdelen van de bewezenverklaring niet volgt uit de bewijsmiddelen. Het gaat om
- (1)
‘16 januari 2002’,
- (2)
‘te Alkmaar’ en
- (3)
opzettelijk een aangifte onjuist en onvolledig doen.
Voorts wordt gesteld dat de gebezigde bewijsmiddelen een tegenstrijdigheid opleveren, daar waar het aangiftebiljet over 2000 door verdachte zou zijn ondertekend op 15 januari 2002 en dit biljet door de Belastingdienst op een hiervoor gelegen tijdstip, 7 november 2001, zou zijn ontvangen.
4.5.
Ik begin met de klachten over tijd en plaats. Uit de bewijsmiddelen blijkt zonder meer dat de aangifte over het jaar 2001 op 3 juni 2002 te Alkmaar is gedaan. Met betrekking tot deze aangifte houden de bewijsmiddelen immers in dat deze is ondertekend op 28 mei 2002 en is voorzien van een stempel met de tekst ‘Ingekomen 03.06.02 B/CFD Alkmaar’. Over dit onderdeel van de bewezenverklaring wordt als ik het goed begrijp ook niet geklaagd. De klacht richt zich op de aangifte over het kalenderjaar 2000. Voor zover die klacht betrekking heeft op de plaats (Alkmaar), kan zij niet slagen. Nu de aangifte over 2000 betrekking heeft op dezelfde onderneming als waarop de aangifte over 2001 ziet, kan uit de bewijsmiddelen mijns inziens worden afgeleid dat die aangifte eveneens bij de belastingdienst te Alkmaar is ingediend.
4.6.
Anders ligt het met de klacht dat niet blijkt dat de aangifte op 16 januari 2002 is gedaan. De bewijsmiddelen zijn op dit punt tegenstrijdig, zoals de stellers van het middel terecht constateren. Ook als ten aanzien van de genoemde verklaring van Travnicek wordt aangenomen dat het vermelde tijdstip van binnenkomst berust op een evidente misslag1., blijft als bewijs enkel over dat de aangifte op 15 januari 2002 is ondertekend. Wanneer de aangifte is verzonden of ontvangen, blijkt daaruit niet. Of dit motiveringsgebrek tot cassatie dient te leiden, is een vraag die gelet op het navolgende geen bespreking behoeft.2.
4.7.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onjuist en onvolledig doen van aangifte stellen de stellers van het middel dat uit de bewijsmiddelen slechts blijkt dat sprake is van omzet in de jaren 2000 en 2001 en dat verdachte heeft opgegeven dat het belastbaar bedrag nihil is. Uit de bewijsmiddelen zou niet volgen dat het belastbaar bedrag meer dan ‘nihil’ zou zijn en dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid ‘nihil’ zou hebben ingevuld. Ik meen dat dit juist is. De omstandigheid dat er omzet is gegenereerd, houdt niet automatisch in dat er een belastbaar bedrag is. Ingevolge art. 7 lid 1 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de vennootschapsbelasting geheven naar het belastbare bedrag. Dat belastbare bedrag is volgens het tweede lid van genoemd artikel de (belastbare3.) winst (verminderd met te verrekenen verliezen). De voor het bewijs gebezigde verklaring die de verdachte ter terechtzitting van de Rechtbank aflegde, kan dit gat in de bewijsvoering niet dichten. Weliswaar zou daaruit kunnen worden afgeleid dat er telkens winst is geweest, maar dat wil op zich nog niet zeggen dat sprake was van een belastbaar bedrag. Belangrijker is nog dat uit verdachtes verklaring kan worden afgeleid dat hij die winst als zijn arbeidsloon beschouwde, zodat fiscaal gezien van winst geen sprake behoeft te zijn geweest.4. Redengevend voor het bewijs van het opzet kan die verklaring (‘ik ging er van uit dat die winst van mij was’) voorts niet genoemd worden.
4.8.
Het middel slaagt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 2.
5.2.
Ten laste van verdachte is onder 2. bewezenverklaard dat:
‘[A] Inc. op tijdstippen in de periode van 29 april 1998 tot en met 3 februari 2003 te Alkmaar en/of Heerlen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 april 1998 (tweede kwartaal 1998) tot en met 31 december 2002 (vierde kwartaal 2002), onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [A] Inc. opzettelijk in strijd met de waarheid op de bij de Belastingdienst te Alkmaar en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 april 1998 tot en met 31 december 2002 een te laag bedrag aan omzet en aan totaal te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven’
5.3.
Het Hof heeft de bewijsmiddelen met betrekking tot dit feit overgenomen zoals gebezigd door de Rechtbank te Alkmaar. Deze bewijsmiddelen zijn5.:
‘Het proces-verbaal met dossiernummer 28734 van 1 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de verbalisanten (D/51):
Uit de door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde facturen en bankafschriften [A] Inc. over de periode 1997 tot en met 2002 komt naar voren dat [A] Inc. door werkzaamheden van [verdachte] sedert 1997 actief is.
Op de overgelegde bankrekeningen zijn betalingen aangetroffen. Hiervan is een overzicht vervaardigd, bijlage D/17. Het gaat om de volgende bedragen:
Jaar 1998 | Totaalbedrag | f | 12.439,63 | |
Jaar 1999 | Totaalbedrag | f | 19.933,25 | |
Jaar 2000 | Totaalbedrag | - | ||
Jaar 2001 | Totaalbedrag | f | 34.605,68 | |
Jaar 2002 | Totaalbedrag | € | 1.001,38 | (f2.206,75) |
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 april 1998 tot en met 31 december 1998, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/01):
5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/02):
5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 1 januari 2000 tot en met 30 september 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/03): .
5e Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2000, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] op 8 november 2000 te Den Haag.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen Datum 06.02-01 B/C.F.D. Alkmaar
Dit geschrift houdt in (D/20):
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak Ie kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/12):
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 2e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen Datum 30.07-01 B/C.F.D. Alkmaar
Dit geschrift houdt in (D/l 0):
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 30 juli 2001.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen 31.10.01 B/CFD Alkmaar
Dit geschrift houdt in (D/09):
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2001, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 15 januari 2002.
Dit geschrift houdt in (D/l 1): ;
5g Totaal te betalen/terug te ontvangen NIHIL
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak Ie kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 22 april 2002.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen 25-04-2 B/CFD Alkmaar
Dit geschrift houdt in (D/06):
la leveringen/diensten belast met 19% € 3403, Omzetbelasting € 646
5b Voorbelasting € 193
5g Totaal te betalen € 453 ;
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 2e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 24 juli 2002.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Ingekomen 25-07-02 B/CFD Alkmaar
Dit geschrift houdt in (D/07): ,
la leveringen/diensten belast met 19% € 5681, Omzetbelasting € 1079
5b Voorbelasting € 931
5g Totaal te betalen € 148
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag op 28 oktober 2002.
Dit geschrift houdt in (D/14):1,
la leveringen/diensten belast met 19% € 9531, Omzetbelasting € 1822
5b Voorbelasting € 88
5g Totaal te betalen € 1734
Een geschrift, zijnde een Aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2002, gericht aan [A] Inc., ondertekend door [verdachte] te Den Haag.
Dit geschrift houdt in (D/l5):
la leveringen/diensten belast met 19% € 10894, Omzetbelasting € 1822
5b Voorbelasting € 88
5g Totaal te betalen € 1734
Een ambtsedige verklaring van de Belastingdienst, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1], gedateerd 28 april 2004.
Deze verklaring houdt het volgende in (D/51):
De ondergetekende verklaart, op de eed bij de aanvang zijner bediening afgelegd, dat de op naam van [A] Inc. uitgereikte aangiften omzetbelasting op of omstreeks ondervermelde data ondertekend terug zijn ontvangen bij de Belastingdienst.
Tijdvak: Datum terugontvangst:
‘01-04-1998 t/m 31-12-1998 13-11-2000
01-01-1999 t/m 31-12-1999 13-11-2000
01-01 -2000 t/m 30-09-2000 13-11 -2000
4e kwartaal 2000 06-02-2001
Ie kwartaal 2001 16-01 -2002
2e kwartaal 2001 30-07-2001
3e kwartaal 2001 06-11-2001
4e kwartaal 2001 17-01 -2002
Ie kwartaal 2002 25-04-2002
2e kwartaal 2002 26-07-2002
3e kwartaal 2002 30-10-2002
4e kwartaal 2002 03-02-2003’
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2007:
U houdt me voor dat ik bij de FIOD heb verklaard (V02-01): ‘Ik wist dat ik de aangiften niet goed invulde.’ Daar zeg ik op dat ik wist dat ik, als ik aangifte zou doen, de daaruit voortvloeiende belasting niet zou kunnen betalen. Daarom heb ik ‘nihil’ opgegeven.’
5.4.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet zou blijken dat het bewezenverklaarde feit (telkens) is begaan ‘te Alkmaar en/of Heerlen’. Voorts zou uit de bewijsmiddelen niet volgen dat door verdachte steeds in elk tijdvak opzettelijk een onjuiste en onvolledige aangifte aan omzet en aan totaal te betalen omzetbelasting is opgegeven.
5.5.
De stellers van het middel hebben gelijk dat uit de bewijsmiddelen niet ten aanzien van elke aangifte volgt waar deze is ingeleverd. Een blik achter de papieren muur leert dat op de aangiftebiljetten tot en met het tweede kwartaal 2002 als adres een antwoordnummer in Alkmaar genoemd was en in de laatste twee kwartalen van 2002 een antwoordnummer in Heerlen. De vraag of en zo ja, in hoeverre dit motiveringsgebrek tot cassatie dient te leiden, behoeft gelet op het navolgende geen bespreking.
5.6.
De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat door verdachte steeds in elk tijdvak opzettelijk een onjuiste en onvolledige aangifte aan omzet en aan totaal te betalen omzetbelasting is opgegeven, is terecht voorgedragen. Die onjuiste aangifte kan niet afgeleid worden uit de combinatie van enerzijds de weergeven inhoud van de verschillende aangiftes en anderzijds het in de genoemde bijlage D/17 gegeven overzicht van betalingen, ook als aangenomen wordt dat het in dit overzicht steeds om door [A] ontvangen betalingen gaat.6. Dit omdat
- (1)
het bedoelde overzicht niet specificeert op welke tijdvakken de betalingen betrekking hebben,
- (2)
over het jaar 2000 geen betalingen zijn vermeld,
- (3)
het bedrag aan betalingen over het jaar 2002 (veel) lager is dan het totaalbedrag aan leveringen/diensten dat in de verschillende aangiftes die op dat jaar betrekking hebben, wordt vermeld en
- (4)
dat van de aangiftes die betrekking hebben op tijdvakken in de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 niet wordt vermeld of een bedrag aan omzet is opgegeven, en zo ja welk bedrag.
Uit het enkele feit dat het bedrag aan te betalen omzetbelasting in de aangifte op NIHIL is gesteld, volgt niet dat geen of een te laag bedrag aan omzet is opgegeven. Het resultaat ‘NIHIL’ kan ook het gevolg zijn van het — al dan niet terecht — aftrekken van voorbelasting. De voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte kan de gebrekkige bewijsvoering naar mijn mening niet repareren. Daarvoor is zij naar mijn oordeel te algemeen en te onbepaald. Op de aangiftes over tijdvakken in 2002 kan zij in elk geval geen betrekking hebben, nu daarin geen bedrag NIHIL is opgegeven.
5.7.
Het middel slaagt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 3.
6.2.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘[A] Inc. in de periode van 1 juni 2003 tot en met 22 maart 2004 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2002, niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven’
6.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde doen steunen op de volgende bewijsmiddelen7.:
- ‘2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2009. Deze verklaring houdt — onder meer — in:
Ik ben vergeten die aangifte te doen. Het was een puinhoop. Ik verwijt mij dat. Ik kon geen accountant meer betalen, die vroeger alles voor mij deed.
- 3.
Een ambtsedig proces-verbaal van ambtshandelingen AH/09, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 april 2004 door de daartoe bevoegde ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsdienst [verbalisant 5].
Dit proces-verbaal houdt in zakelijk weergegeven en voor zover van belang: In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer [A] Inc. voeg ik de volgende bescheiden, afkomstig uit de doorzoeking op het adres [a-straat 1], te [plaats]) op 23 maart 2004:
- —
aangifte vennootschapsbelasting 2002 t.n.v. [A] Inc. te [plaats] (D/30).
- 4.
Een ambtsedige verklaring van de belastingdienst, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1], gedateerd 28 april 2004. Deze verklaring houdt — onder meer — in (D/52):
De op 1 februari 2003 door de belastingdienst ondernemingen/particulieren (het hof begrijpt: te Alkmaar) uitgereikte aangifte vennootschapsbelasting 2002 is tot op heden niet ingevuld en ondertekend terug ontvangen bij de belastingdienst (het hof begrijpt: te Alkmaar).’
6.4.
Volgens de stellers van het middel is de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte dat hij vergeten is aangifte te doen, niet redengevend voor de bewezenverklaring van het opzet. Dit lijkt mij juist. Vergeten doet men niet opzettelijk. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet begrijpelijk hoe het Hof tot de conclusie is gekomen dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan.
6.5.
Daarnaast wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte in de bewezenverklaarde periode van 1 juni 2003 tot en met 23 maart 2004 te laat was met het doen van aangifte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in april 2004 nog steeds niet de aangifte vennootschapsbelasting 2002, die op 1 april 2003 aan hem was uitgereikt, had ingediend. Daaruit alleen kan inderdaad niet volgen dat de termijn voor het doen van aangifte was verstreken. Volgens mij kan het niet als feit van algemene bekendheid worden aangemerkt dat aangiften vennootschapsbelasting voor 1 juni van het jaar volgend op het desbetreffende belastingjaar moeten zijn ingediend, terwijl ik ook geen wettelijke regeling ben tegengekomen die zo'n specifieke termijn noemt. Art. 9 lid 1 AWR stelt slechts dat de aangifte wordt gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. Ingevolge lid 2 kan de inspecteur de door hem gestelde termijn verlengen. Welke termijn de verdachte is gesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen niet.8. Uit de verklaring van de verdachte dat hij vergeten is om aangifte te doen en dat hij zich dat verwijt, heeft het Hof echter kunnen afleiden dat de gestelde termijn (en een eventuele verlenging daarvan) in elk geval op 23 maart 2004 was verstreken.
6.6.
Het middel slaagt ten dele.
7. Het vierde middel
7.1.
Het vierde middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 4. Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte (ten onrechte) geen winst uit aanmerkelijk belang heeft opgegeven.
7.2.
Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 4. bewezenverklaard dat:
‘hij op 30 juli 2001 te Alkmaar opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie WAZ over het jaar 2000, onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid op het bij de Belastingdienst te Alkmaar ingeleverde aangiftebiljet/aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering/premie WAZ over genoemd jaar geen winst uit aanmerkelijk belang en als belastbaar inkomen ‘nihil’ opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven’
7.3.
De bewezenverklaring heeft het Hof doen steunen op de bewijsmiddelen zoals gebruikt door de Rechtbank, met uitzondering van de hierna door mij tussen haken geplaatste zinsnede: (p. 6) ‘12 f De totale waarde van het aanmerkelijk belang op 31 december 2000 De voorzitter stelt vast dat bij vraag 12f niets is ingevuld’. De door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen luiden:
‘Een geschrift, zijnde een Aangifte Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen/Premie Waz 2000, gericht aan [verdachte], ondertekend te Den Haag op 24 juli 2001.
Dit geschrift is voorzien van een stempel:
Belastingdienst Alkmaar 30 JULI 2001
Dit geschrift houdt in (D/08):
[(p. 6) 12f De totale waarde van het aanmerkelijk belang op 31 december 2000 De voorzitter stelt vast dat bij vraag 12f niets is ingevuld.]
(p. 16) Uw belastbaar inkomen NIHIL
Het proces-verbaal van verhoor van een verdachte met dossiernummer 28734, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 2 en 3] en gedateerd 23 maart 2004. Dit geschrift houdt op die dag tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (V02-01):
(p. 5) Ik heb de aangifte inkomstenbelasting 2000 ten name van mij ingevuld. (p. 6) Ik heb als [A] of namens [A] geen loonbelasting en premieheffing op mijn uit [A] genoten inkomsten ingehouden en afgedragen omdat er geen geld was in [A]. Ik wist dat ik moest inhouden en afdragen, maar er was gewoon geen geld. ’
7.4.
Voor een goed begrip eerst het volgende. Verdachte heeft er geen of een zeer slechte administratie op na gehouden en heeft dus ten aanzien van het geld dat hij van het bedrijf [A] ‘ontving’, ook geen onderscheid gemaakt tussen winst uit aanmerkelijk belang (box 2) en inkomsten uit arbeid (box 1). De Belastingdienst heeft met de aanwezige informatie getracht de gelden die verdachte aan het bedrijf [A] heeft onttrokken te verdelen in ‘gebruikelijk loon’ en winstuitkering. Hoewel een arbeidsovereenkomst ontbrak, gaat de Belastingdienst ervan uit dat verdachte voor zijn werkzaamheden die hij voor het bedrijf verrichtte een ‘gebruikelijk loon’ heeft gekregen en dat de rest van de geldelijke onttrekking gebaseerd is op winstuitkering aan verdachte als enige aandeelhouder. Volgens de Belastingdienst had de verdachte dus de inkomsten uit het gebruikelijke loon in box 1 en de winst in box 2 moeten aangeven.9.
7.5.
Het kan er mijns inziens voor gehouden worden dat het Hof enkel wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte ten onrechte als belastbaar inkomen nihil heeft opgegeven en dat derhalve de zinsnede ‘geen winst uit aanmerkelijk belang en’ per abuis niet is doorgehaald. Deze misslag kan door verbeterde lezing — waardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad10. — worden hersteld. Daardoor ontvalt aan het middel de feitelijke grondslag.
7.6.
Het middel faalt derhalve.
8. Het vijfde middel.
8.1.
Het middel klaagt dat de feiten 3 en 5 ten onrechte zijn gekwalificeerd als overtreding van art. 69 lid 2 AWR in plaats van art. 69 lid 1 AWR.
8.2.
Dit middel is op zich gegrond. Het niet doen van een aangifte is strafbaar gesteld in art. 69 lid 1 AWR en niet in art. 69 lid 2 AWR. Aan de bespreking van het middel zal de Hoge Raad wat feit 3 betreft evenwel niet toekomen als hij met mij het derde middel gegrond acht. Wat feit 5 betreft, zal de Hoge Raad de kwalificatie kunnen verbeteren. Daardoor wordt de verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Weliswaar staat op overtreding van art. 69 lid 2 AWR een maximum gevangenisstraf van zes jaar en op overtreding van art. 69 lid 1 AWR een maximum gevangenisstraf van vier jaar, maar aan de mogelijkheid dat het Hof bij de strafbepaling is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt kan voorbij worden gegaan, reeds omdat de gegrondheid van de eerste drie middelen meebrengt dat de strafoplegging vernietigd moet worden.
8.3.
Het middel slaagt in zoverre.
9.
Het eerste, tweede, derde en vijfde middel slagen. Het vierde middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en ten aanzien van de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, voorts tot vernietiging en verbetering van de kwalificatie van feit 5 en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2011
Een blik achter de papieren muur bevestigt de juistheid van hetgeen in het in de vorige noot genoemde proces-verbaal is vermeld Op de aangifte is een stempel gezet met de tekst ‘ingekomen 16 jan 2002’.
Volgens art. 7 lid 3 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is belastbare winst de winst verminderd met aftrekbare giften.
Dat het ontbrekende bewijs wel in het dossier te vinden lijkt te zijn, doet daaraan niet af. In het procesdossier bevindt zich een ‘Rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek’ opgemaakt door de Belastingdienst, waarin de verschuldigde vennootschapsbelasting is berekend. Op p. 8 van het rapport staat in een tabel over het jaar 2000 — waartoe ik me hier beperk — dat de omzet volgens de facturen fl. 264.504 is en dat na aftrek van de post ‘dubieuze debiteur’ (fl. 9.600), traceerbare kosten en inkopen (fl. 112.921), aannemelijk gemaakte kosten (fl. 32.586) en het gebruikelijke loon (fl. 84.000) overblijft een bedrag van fl. 25.397. Deze berekening is in hoger beroep door de verdediging niet bestreden.
Onder 4.3 is reeds het bewijsmiddel opgenomen dat betrekking heeft op de feiten 1 t/m 3.
Het gebruik van alleen dit overzicht voor het bewijs lijkt te berusten op een misslag. Een blik achter de papieren muur leert dat het desbetreffende proces-verbaal een viertal overzichten bevat, D/16 tot en met D/19. Bijlage D/17 betreft een overzicht van betalingen waarvan geen factuur is aangetroffen. Belangrijker lijkt D/16 te zijn. Deze bijlage geeft een overzicht van facturen en bijbehorende bankontvangsten.
Onder 4.3 is reeds het bewijsmiddel opgenomen die betrekking heeft op de feiten 1 t/m 3.
Een blik achter de papieren muur levert op dat in de aangifte vennootschapsbelasting 2002 (genoemd in bewijsmiddel 3) vermeld staat dat deze aangifte ingeleverd moet zijn voor 1 juni 2003.
Rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek, p. 7.
Ik merk daarbij op dat de gegrondheid van de eerste drie middelen meebrengt dat vernietiging ten aanzien van de strafoplegging moet volgen. Met het oog op de vervolgbehandeling lijkt het mij wenselijk dat de Hoge Raad expliciet aangeeft dat de bewezenverklaring verbeterd is gelezen.