Rb. Noord-Holland, 19-12-2019, nr. HAA 19/3301
ECLI:NL:RBNHO:2019:11053
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
19-12-2019
- Zaaknummer
HAA 19/3301
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:11053, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 19‑12‑2019; (Geheimhoudingsbeslissing)
- Wetingang
art. 8:29 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2020/0445 met annotatie van
Uitspraak 19‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming van de ambtsedige verklaring is gerechtvaardigd.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Belastingrecht (geheimhoudingskamer)
zaaknummer: HAA 19/3301
beslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juni 2019 waarin het bezwaar tegen de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 gegrond is verklaard.
Verweerder heeft op 25 september 2019 een verweerschrift met bijlagen ingediend. Ten aanzien van bijlage 20 heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb. De motivering is vervat in een brief van (ook) 25 september 2019. Verweerder heeft de voornoemde bijlage in ongeschoonde vorm overgelegd en hij heeft daarbij aangegeven dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van dit stuk.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd bij brief van 15 oktober 2019 aangegeven dat de bijlage een verklaring betreft van een persoon die op dezelfde dag een andersluidende verklaring heeft afgelegd, hij zich niet kan vinden in de inhoud van áán van de verklaringen, dat hij een beroep doet op het beginsel van equality of arms en dat de stukken aan hem in ongeschoonde vorm moeten worden verstrekt.
Overwegingen
1. De geheimhoudingskamer dient de vraag te beantwoorden of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat verweerder weigert de hierboven genoemde bijlage integraal en ongeschoond over te leggen aan eiser.
2. Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken (zie Hoge Raad in zijn arrest van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823). Zo dit al niet voortvloeit uit artikel 8:29 van de Awb, eventueel in samenhang bezien met artikel 8:42 van de Awb, brengt het beginsel van "fair trial" naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mee dat bij het geheimhouden voor eiser van delen van op de zaak betrekking hebbende stukken de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door verweerder voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. De toets of daarvan sprake is dient per stuk of per onderdeel van een stuk aan de hand van verweerders motivering van zijn verzoek plaats te vinden. Daarbij moet telkens worden beoordeeld of de bekendmaking aan de wederpartij van het betreffende stuk verweerder zodanig benadeelt in zijn procespositie dat de beperkte kennisname ervan gerechtvaardigd is. Dat in het onderhavige geval ook door verweerder opgelegde vergrijpboetes in het geding zijn dient bij de beoordeling te worden betrokken met inachtneming van de op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te waarborgen rechten.
3. Teneinde zich een oordeel te kunnen vormen heeft de geheimhoudingskamer kennisgenomen van de betreffende bijlage.
4. Bijlage 20 is een ambtsedige verklaring van 21 december 2018. Verweerder voert aan dat er gewichtige redenen zijn die beperking van de kennisneming tot de bestuursrechter rechtvaardigen omdat dit stuk twee bedragen bevat die ondergrenzen zijn die worden gebruikt voor de bepaling van het wel of niet nader onderzoeken van een aangifte. Deze ondergrenzen worden nog altijd gebruikt en betreffen dus controlestrategische informatie. Het openbaar maken van deze ondergrenzen kan tot gevolg hebben dat indieners van aangiften in verkeerde zin inspelen op deze ondergrenzen om zo foutieve aangiften in te dienen die onder de gestelde grenzen blijven.
5. De geheimhoudingskamer stelt vast dat de geanonimiseerde informatie twee bedragen zijn. Aannemelijk is dat er een belang van een effectieve controlestrategie is bij geheimhouding van die bedragen, gelet op de hiervoor genoemde motivering van verweerder. Dit belang acht de geheimhoudingskamer in dit geval zwaarwegender dan het belang van eiser bij integrale kennisneming van de bijlage. Dit ook gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd, terwijl eiser zijn belang niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank acht geheimhouding van deze bedragen dus gerechtvaardigd.
6. Gelet op het vorenstaande beslist de geheimhoudingskamer als volgt:
Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- bepaalt dat de door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming van bijlage 20 gerechtvaardigd is en
- stelt eiser in de gelegenheid om de rechtbank binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten of hij er op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb in toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de ongeschoonde bijlage.
Aldus genomen door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier, op 19 december 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.