NJB 2020/20:Prejudiciële vragen. Verkrijging van het Nederlanderschap. Curaçao. Buitenlandse erkenning van een kind. Openbare orde. Wettelijk erkenningsverbod. Bezit van staat. Bekrachtiging van de erkenning. Unierecht. Hoge Raad: Bij de beoordeling van de vraag of de in het buitenland gedane erkenning van een kind kan worden erkend in Curaçao, moet onder meer worden onderzocht of sprake is van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde van Curaçao. Ook indien art. 8 EVRM ertoe dwingt om in een concreet geval het ongeclausuleerde erkenningsverbod uit het Burgerlijk Wetboek van de voormalige Nederlandse Antillen buiten toepassing te laten, leidt dat naar huidig recht niet ertoe dat aan een erkenning die in strijd met dat erkenningsverbod is gedaan, het rechtsgevolg is verbonden van de verkrijging van het Nederlanderschap. Bezit van staat en bekrachtiging van de erkenning kunnen van betekenis zijn in verband met de verkrijging van het Nederlanderschap. Aan het Unierecht komt geen betekenis toe voor deze zaak