Rb. Gelderland, 08-12-2016, nr. AWB - 16 , 1869
ECLI:NL:RBGEL:2016:6595
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
08-12-2016
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 1869
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:6595, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 08‑12‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2017/1-2.8
NLF 2016/0920 met annotatie van
NTFR 2017/204 met annotatie van mr. P.A.M. Breekpot
Uitspraak 08‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Verschuldigde BPM schadeauto. Naheffingsaanslag. Eiser heeft aangifte gedaan met een taxatierapport, gebaseerd op een koerslijst minus schade. Verweerder draagt de bewijslast van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Verweerder maakt met rapport DRZ niet aannemelijk dat eiser door gebruikmaking van de koerslijst te weinig BPM heeft voldaan. De bewijslast van de waardevermindering wegens schade rust op eiser. Eiser maakt aannemelijk dat voor een auto van 4 maanden oud met 794 kilometer op de teller herstel naar nieuwwaarde aan de orde is. Dit betekent dat 100% van de herstelkosten als waardevermindering op de koerslijst in aanmerking kan worden genomen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/1869
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 december 2016
in de zaak tussen
[X] , h.o.d.n. [Y] , te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 27 oktober 2015 een naheffingsaanslag van € 701 (aanslagnummer [000] ) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 350.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2016 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 maart 2016, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 19 januari 2015 in België een personenauto van het merk Nissan, type [A] (hierna: de auto) gekocht voor een bedrag van € 6.250 (exclusief btw en BPM). De kilometerstand ten tijde van de aankoop was 794.
2. De datum van eerste toelating is 23 oktober 2014. De historische nieuwprijs van de auto bedraagt € 17.380 en de bruto BPM is € 2.205.
3. Op 3 februari 2015 heeft eiser aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de auto. In de berekening bij de aangifte is onder 3. bij de vraag welke methode wordt gekozen voor de vermindering op de BPM “Taxatierapport” gekozen. Bij de aangifte is een taxatierapport van [B] gevoegd. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto gesteld op € 1.225. Deze handelsinkoopwaarde is berekend door op de koerslijstwaarde van [C] voor margeauto’s van € 11.825 een bedrag aan schade van € 10.600 in mindering te brengen. Op basis van deze aangifte heeft eiser € 155 BPM voldaan.
4. Ter zake van de auto heeft verweerder een bedrag van € 701 nageheven. De handelsinkoopwaarde voor de auto is daarbij vastgesteld op € 6.749 overeenkomstig een onderzoek waardebepaling van Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In dit rapport is op basis van vergelijking met referentieauto’s een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van
€ 12.924 als uitgangspunt genomen. Hierop heeft een bijtelling plaatsgevonden van € 511 in verband met een afwijkende kilometerstand en een aftrek van € 750 met de vermelding “correctie expertise DRZ”. Dit geeft een gecorrigeerde handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) van € 12.685. In het rapport is vervolgens hierop een aftrek toegepast in verband met schade ten bedrage van € 5.936, zodat een handelsinkoopwaarde voor de auto resteert van € 6.749. Op basis hiervan is de verschuldigde BPM bepaald op € 856, zodat de naheffing € 701 bedraagt. Verweerder heeft bij beschikking een boete opgelegd van 50%, zijnde € 350.
Geschil
5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij is de waarde van de auto zonder aftrek van schade in geschil en eveneens tot welk bedrag aftrek dient plaats te vinden vanwege schade.
6. Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard hij zijn beroepsgronden dat sprake is van strijdigheid met het legaliteitsbeginsel, het formele zorgvuldigheidsbeginsel, het fair play beginsel en het beginsel van equality of arms laat varen.
7. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de opgelegde boete dient te worden vernietigd.
Beoordeling van het geschil
8. Bij het doen van de aangifte heeft eiser de vermindering van de BPM gebaseerd op een taxatierapport. Aan een taxatierapport worden bij ministeriële regeling voorwaarden gesteld (artikel 10, achtste lid, aanhef en letter b, van de Wet BPM). Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling) en de daarbij behorende Bijlage I (hierna: Bijlage I). Een van de voorwaarden is dat de handelsinkoopwaarde van 3 tot 5 referentiemotorrijtuigen wordt vermeld. De handelsinkoopwaarde van het referentiemotorrijtuig is gedefinieerd als de door wederverkopers betaalde inkoopprijs voor een gebruikt motorrijtuig bij koop van een niet-wederverkoper (particulier of ondernemer).
9. In het taxatierapport van eiser zijn echter geen handelsinkoopwaarden van referentiemotorrijtuigen genoemd, maar is een koerslijst tot uitgangspunt genomen.
10. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak staat voorop dat verweerder de bewijslast draagt van de juistheid van de naheffing, in ieder geval voor zover het de waarde van de auto in onbeschadigde staat betreft (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4640 r.o. 4.5). Dit brengt mee dat verweerder aannemelijk dient te maken dat door gebruikmaking van de koerslijst te weinig BPM is voldaan (zie ook Rechtbank Gelderland 9 augustus 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4385).
11. Verweerder heeft voor de onderbouwing van de waarde van de auto in onbeschadigde staat verwezen naar het onder 4. genoemde taxatierapport van DRZ. In die taxatie heeft DRZ referenties gehanteerd die evenmin voldoen aan de eisen die Bijlage I stelt. Weliswaar is niet wettelijk geregeld dat DRZ bij haar waardering gebonden is aan de voorschriften van Bijlage I, maar de berekeningen van DRZ vormen naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende onderbouwing voor de daarin vermelde conclusie. In het taxatierapport van DRZ is -naar de rechtbank begrijpt- op basis van vraagprijzen van referentieauto’s een (gemiddelde) verkoopwaarde berekend. Vervolgens is hierop een handelsmarge in mindering gebracht teneinde tot de handelsinkoopwaarde van € 12.924 te komen. Gelet op de toelichting van verweerder ter zitting begrijpt de rechtbank dat voor de bepaling van de handelsmarge gebruikgemaakt is van gegevens van [D] . De gehanteerde verkoopwaarde is echter afkomstig van werkelijke vraagprijzen en sluit niet aan bij de gegevens van [D] . Bovendien is niet toegelicht waarom voor de handelsmarge wel dient te worden aangesloten bij gegevens van [D] , maar voor de verkoop- en inkoopwaarde niet, terwijl de verkoop- en inkoopwaarde nu juist de basis van die marge vormen. DRZ heeft op de aldus verkregen handelsinkoopwaarde nog een tweetal correcties toegepast. De “correctie expertise DRZ” is in het geheel niet onderbouwd. Volgens verweerder zou het gaan om een afronding. Welke factoren hierbij een rol spelen is echter niet inzichtelijk. Voorts wordt een correctie toegepast omdat de onderhavige auto een lagere kilometerstand heeft dan de referenties. Voor de berekening van deze correctie is eveneens gebruik gemaakt van [D] door een vergelijking te maken tussen de waarde volgens [D] uitgaande van de gemiddelde kilometerstand van de referentieauto’s en de waarde die [D] geeft wanneer de kilometerstand van de onderhavige auto wordt genomen. Weliswaar heeft verweerder op deze wijze gepoogd een onderbouwing te geven voor de correctie die op de handelsinkoopwaarden van de referentieauto’s is toegepast, dit leidt echter nog niet tot de conclusie dat verweerder op deze manier aannemelijk heeft gemaakt dat de aangifte die is gebaseerd op een koerslijst waarbij de juiste kilometerstand reeds is ingevoerd, leidt tot voldoening van te weinig BPM.
12. Nu uit de wetsgeschiedenis niet kan worden afgeleid dat de wetgever zich op het standpunt heeft gesteld dat gegevens uit koerslijsten niet bruikbaar zijn wanneer gekozen wordt voor een taxatie (zie ook het citaat in r.o. 4.12 van voormelde uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016) en verweerder gelet op het overwogene onder 11. niet aannemelijk heeft gemaakt dat met gebruikmaking van deze koerslijst te weinig BPM wordt voldaan, mocht eiser de koerslijst gebruiken als basis voor de taxatie. Voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gaat de rechtbank daarom overeenkomstig de koerslijst uit van een bedrag van € 11.825.
13. Met betrekking tot de schade overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft. De bewijslast ter zake van de omvang van de herstelkosten van de schade rust op eiser. Eiser heeft schadeherstelkosten tot een bedrag van € 10.600 gesteld en onderbouwd met verwijzing naar het rapport van [B] . Dit bedrag is gemotiveerd bestreden door verweerder met verwijzing naar het rapport van DRZ. In het rapport van DRZ zijn de herstelkosten (inclusief btw) berekend op € 8.163,29. Na vermindering met een bedrag aan kortingen zijn de bruto herstelkosten vastgesteld op € 7.183,69. Voor zover DRZ schade niet heeft vastgesteld, rust de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico, bij eiseres. Het verschil tussen de beide schadecalculaties heeft voor een groot deel betrekking op een verschil in het gehanteerde uurloon ter bepaling van de kosten van arbeidsloon. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet (nader) aannemelijk gemaakt dat de schadecalculatie van [B] is gebaseerd op een juist bedrag aan arbeidsloon. Voorts is er een verschil met betrekking tot de kosten van de onderdelen. Eiser heeft niet nader aannemelijk gemaakt dat er meer kosten voor onderdelen gemaakt moeten worden dan DRZ in zijn berekening heeft gehanteerd. Verweerder heeft voorts terecht de kosten van de Nederlandse onderhoudsboeken en het reinigen van het interieur niet in zijn schadecalculatie opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank ter zake van de herstelkosten zal uitgaan van het rapport van DRZ. Nu verweerder echter tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser geen enkele onderbouwing heeft gegeven waarom het bedrag van de herstelkosten moet worden verminderd met een korting zal de rechtbank daaraan voorbijgaan en uitgaan van een bedrag aan herstelkosten van de schade van € 8.164.
14. Vervolgens dient te worden bepaald welk deel van de herstelkosten als waardevermindering van de auto in aanmerking kan worden genomen. Bijlage I hanteert als uitgangspunt dat de waardevermindering als gevolg van schade 72% bedraagt. Verweerder heeft de waardevermindering bepaald op een bedrag van € 5.936. Dit is 72,72% van de herstelkosten van € 8.164. Eiser staat een waardevermindering voor van 100%. Op hem rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waardevermindering hoger is dan 72%. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een jonge auto met weinig kilometers. Eiser verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2998. De rechtbank overweegt dat de auto ten tijde van het doen van de aangifte slechts vier maanden oud is met nog maar 794 kilometer op de teller. Herstel naar nieuwstaat ligt in dat geval voor de hand. Verweerder heeft daartegenover slechts gewezen op het feit dat de auto niet tot het exclusieve segment behoort, maar heeft geen argumenten genoemd waarom deze vier maanden oude auto niet naar nieuwstaat hersteld zou moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat eiser slaagt in zijn bewijs en zal uitgaan van een waardevermindering van 100%. Het voorgaande resulteert in een handelsinkoopwaarde voor de auto van € 3.661 (€ 11.825 minus € 8.164). De afschrijving bedraagt dan 78,94% en de verschuldigde BPM € 464.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de bepaling van de verschuldigde BPM rekening gehouden met worden met een extra leeftijdskorting van twee maanden gelet op de datum van registratie van 13 april 2015. Rekening houdend met deze extra leeftijdskorting stelt de rechtbank de verschuldigde BPM vast op € 437. Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van € 282 (€ 437 minus € 155). Gelet op het vermelde onder 7. zal de rechtbank de boetebeschikking vernietigen.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 282;
- vernietigt de boetebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.238;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 december 2016 | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |