HR, 04-01-2013, nr. 12/00711
BY7672, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-01-2013
- Zaaknummer
12/00711
- LJN
BY7672
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY7672, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑01‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BV1499, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑01‑2013
- Vindplaatsen
V-N 2013/3.7 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2013/54 met annotatie van M.R.P. de Bruin
BNB 2013/103 met annotatie van S. BOSMA
NTFR 2013/142 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 04‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Is hoogheemraadschap bevoegd precariobelasting te heffen vanwege het hebben van dammen? Door belanghebbende ingebrachte feitelijke stelling ten onrechte tardief verklaard.
Partij(en)
4 januari 2013
nr. 12/00711
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 december 2011, nr. BK-10/00710, betreffende een aanslag in de precariobelasting ingevolge de Waterschapswet.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2008 aanslagen in de precariobelasting opgelegd.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: de heffingsambtenaar) de aanslagen bij in één geschrift vervatte uitspraken gehandhaafd.
De Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 09/671) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en voorts beslist - naar de Hoge Raad begrijpt - dat de aanslagen worden vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraken van de heffingsambtenaar bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur (hierna: het bestuur) van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het hoogheemraadschap) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Op 30 november 2005 heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap de Verordening precariobelasting Schieland en de Krimpenerwaard 2006 (hierna: de verordening) vastgesteld, welke verordening sindsdien jaarlijks is gewijzigd.
3.1.2.
Artikel 2 van de verordening bepaalt dat belasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven de grond van het hoogheemraadschap, voor de openbare dienst bestemd, dan wel van degene te wiens behoeve voorwerpen onder, op of boven de grond van het hoogheemraadschap, voor de openbare dienst bestemd, worden aangetroffen.
3.1.3.
Belanghebbende is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Z, sectie [B], nummers 002 en 003.
3.1.4.
Vanaf de openbare weg geven twee dammen toegang tot die percelen. De dammen zijn door middel van heipalen verbonden met de ondergrond, de bodem van een watergang. In de dammen bevinden zich duikers, waar het water doorheen kan stromen.
3.1.5.
Belanghebbende is eigenaar van de bedoelde dammen. Ter zake van deze dammen zijn aan belanghebbende aanslagen in de precariobelasting opgelegd.
3.1.6.
Het hoogheemraadschap is eigenaar van een perceel waarop onder meer de hiervoor in 3.1.4 bedoelde openbare weg is gelegen en dat grenst aan de percelen van belanghebbende.
3.1.7.
Het hoogheemraadschap heeft het in 3.1.6 bedoelde perceel in 2005 verkregen van de gemeente Z (hierna: de gemeente). Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente en het hoogheemraadschap geen wijziging beoogden te brengen in op dat moment tussen de gemeente en particulieren bestaande eigendomsverhoudingen.
3.2.
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar bevoegd is ter zake van het hebben van de dammen precariobelasting van belanghebbende te heffen.
3.3.1.
Het derde middel keert zich tegen 's Hofs beslissing om geen acht te slaan op de op 11 november 2011 ter griffie per fax ingekomen brief met bijlagen van belanghebbende, in zoverre daarin een nieuwe stelling met feitelijke inhoud wordt ingenomen. Die stelling luidt dat het hoogheemraadschap ter hoogte van de dammen in 2005 geen water heeft gekocht, maar slechts stroken berm, en dat de dammen op een aan belanghebbende toebehorend waterperceel liggen, zodat voor het heffen van precariobelasting geen ruimte is. Het derde middel strekt kennelijk ertoe, evenals een onderdeel van het eerste middel, dat geen precariobelasting kan worden geheven omdat belanghebbende door koop eigenaar is geworden van de grond onder de dammen voorafgaand aan de onder 3.1.7 bedoelde transactie tussen de gemeente en het hoogheemraadschap.
3.3.2.
Het derde middel slaagt. Voor de Rechtbank had belanghebbende al onder verwijzing naar de koopakten aangevoerd dat hij de ondergrond van de dammen reeds in 1986 van de gemeente door koop had verworven. De Rechtbank is aan een beoordeling van deze stelling niet toegekomen. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende opgenomen dat hij ervan uitgaat dat zijn stellingnames in beroep, in hoger beroep opnieuw aan de orde zijn. Voorts is de grens tussen de percelen van belanghebbende en het hoogheemraadschap ter zitting van het Hof besproken en heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verschaffen omtrent die grens.
3.3.3.
De hiervoor in 3.3.1 bedoelde door het Hof tardief verklaarde stelling van belanghebbende hangt zozeer samen met
hetgeen hij voorafgaand aan zijn brief van 11 november 2011 had aangevoerd omtrent de eigendom van de ondergrond van de dammen, dat niet kan worden gezegd dat de heffingsambtenaar door die stellingname is benadeeld in zijn processuele positie.
3.3.4.
De heffingsambtenaar heeft zich verweerd met het betoog dat het redelijkerwijs niet mogelijk was voorafgaand aan de zitting de feiten die ten grondslag liggen aan de hiervoor bedoelde stellingname van belanghebbende te onderzoeken en een reactie daarop te formuleren. Bij de beoordeling van dit verweer is van belang dat belanghebbende zijn stellingname baseerde op een tekening bij de koopovereenkomst krachtens welke de hiervoor in 3.1.7 bedoelde verkrijging door het hoogheemraadschap heeft plaatsgevonden. Gelet op het verloop van het partijdebat omtrent de eigendom van de grond onder de dammen laten de stukken van het geding geen andere conclusie toe dan dat die koopovereenkomst en de daarbij behorende tekeningen stukken zijn die op de zaak betrekking hebben. In een geval als het onderhavige, waarin een bestuursorgaan beschikt over een stuk dat op de zaak betrekking heeft, en nalaat dit stuk zelf in het geding te brengen, kan het bestuursorgaan een verweer als hiervoor bedoeld niet met succes aanvoeren als de wederpartij dat stuk alsnog in het geding brengt.
3.3.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat verwijzing moet volgen voor nader onderzoek naar de vraag of belanghebbende eigenaar is geworden van de grond onder de dammen voorafgaand aan de onder 3.1.7 bedoelde transactie tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het eerste middel behoeft in zoverre geen behandeling. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag kan geen precariobelasting worden geheven.
3.4.
Voor zover het eerste middel betoogt dat belanghebbende de grond onder de dammen door verjaring heeft verkregen, faalt het. Niet is in geschil dat de dammen in het verleden zijn aangelegd met toestemming van de toenmalige eigenaar van de daaronder gelegen grond. De gedingstukken bevatten geen aanwijzing dat die toestemming gepaard is gegaan met bezitsverschaffing. Zij bevatten ook anderszins geen aanknopingspunt om te oordelen dat belanghebbende het bezit van de grond onder de dammen heeft verkregen. Verder blijkt uit de gedingstukken niet dat belanghebbende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit is af te leiden dat hij zich heeft gedragen als bezitter van de grond onder de dammen. De heffingsambtenaar heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat belanghebbende in het verleden geen onderhoud heeft gepleegd aan de duikers en de watergang waarin de dammen zijn gelegen. Dit heeft belanghebbende niet gemotiveerd weersproken. Aldus laten de gedingstukken geen andere conclusie toe dan dat geen grond bestaat voor het oordeel dat belanghebbende zich heeft gedragen als bezitter van de grond onder de dammen. Reeds daarom kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende de grond onder de dammen door verjaring heeft verkregen.
3.5.1.
Het tweede middel betoogt tevergeefs dat belanghebbende eigenaar van de grond onder de dammen is geworden door een opstalrecht op de dammen. Gelet op artikel 5:20 BW en artikel 5:101 BW kan een opstalrecht op de dammen de eigendom van de daaronder gelegen grond niet natrekken.
3.5.2.
Het tweede middel faalt ook voor zover daarin wordt betoogd dat belanghebbende door verjaring een erfdienstbaarheid op de grond onder de dammen heeft verkregen. De gedingstukken bevatten geen aanwijzing dat aan belanghebbende het bezit daarvan is verschaft. Reeds daarom kan geen sprake zijn van verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid.
3.5.3.
Voor het geval moet worden aangenomen dat de grond onder de dammen geheel of ten dele eigendom is van het hoogheemraadschap, voert het tweede middel aan dat die dammen de enige uitwegen zijn uit de percelen van belanghebbende en het hebben van die dammen daarom niet mag worden verboden. In zoverre kan het tweede middel evenmin tot cassatie leiden. Ook indien die dammen de enige uitweg voor belanghebbende zijn, staat die enkele omstandigheid niet aan heffing van precariobelasting in de weg.
3.6.
Uit hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven en dat verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2013.
Beroepschrift 04‑01‑2013
Geacht college,
Door middel van deze brief wil ik, namens belanghebbende [X] te [Z], cassatieberoep aantekenen tegen bovengenoemde uitspraak van het Gerechtshof's Gravenhage.
Onderwerp van de procedure is een aanslag precariobelasting 2008, die [X] vanwege het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard is opgelegd. Inhoudelijk heeft de aanslag betrekking op het hebben van twee dammen aan de [A-STRAAT] te [Z]. In geschil is de vraag of het Hoogheemraadschap bevoegd is deze aanslag op te leggen, omdat de belangrijkste vraag is of er wel sprake is van dammen op of over het eigendom van het Hoogheemraadschap.
In bezwaar is deze kwestie ongegrond verklaard. In beroep (aangetekend door ons) bij de rechtbank Rotterdam is ons beroep gegrond verklaard. In hoger beroep (aangetekend door het Hoogheemraadschap) is vervolgens de uitspraak in beroep vernietigd en de beslissing in bezwaar bevestigd. In het afschrift van de uitspraak treft u een uitgebreider weergave van deze procedure aan.
Mijn cassatieberoep is drieledig.
In de eerste plaats heeft het Gerechtshof overwogen (overweging 8.1.4.) dat de dammen die hier aan de orde zijn, krachtens horizontale natrekking berusten bij het perceel van [X], en dat de bodem waarom deze dammen rusten eigendom is van het Hoogheemraadschap. Naar mijn oordeel is hier sprake van een schending van het recht. Nog daargelaten of een belastingrechter bevoegd is eigendomsverhoudingen vast te stellen, miskent het genoemde uitgangspunt dat er noch in de wet of jurisprudentie enig aanknopingspunt is te vinden, waarbij de bovengrond van een bepaald stuk grond wordt nagetrokken door een naastgelegen perceel, en de ondergrond niet. Integendeel, artikel 5:20 BW, eerste lid, is er duidelijk in dat het eigendom van grond zowel de boven- als ondergrond omvat. Het vraagstuk natrekking, of dit nu horizontaal of verticaal is, behoort in deze kwestie in het geheel niet aan de orde te komen, het gaat om aarden dammen die uit grond bestaan, en waar de bovenkant ook niet kan bestaan zonder ondergrond, of daarvan ongeschonden weggenomen kan worden. In de beroepszaak heeft de Rechtbank Rotterdam naar mijn mening een juiste beslissing genomen, door artikel 5:20 BW voorop te stellen, en bovendien zich als belastingrechter er verre van te houden wat nu de exacte eigendomsverhouding van de desbetreffende dam is. Voldoende was de vaststelling dat er geen basis is voor een precarioaanslag. Overigens is in de redenering van het Hof nog onbegrijpelijk waarom de gehele dam door een van de twee aanliggende percelen wordt nagetrokken, en niet voor de helft door elk van beide aangrenzende percelen, respectievelijk het ander perceel.
Als tweede middel wil ik de onbegrijpelijke motivering in overweging 8.3 van het Hof aanvoeren. Deze overweging gaat er aan voorbij dat de desbetreffende dammen de enige uitwegen, zijn uit de percelen van [X]. In de verordening van het Hoogheemraadschap is onder meet de beperking opgenomen dat geen precariobelasting wordt opgeleid, wanneer het hebben van de betreffende voorwerpen (in dit geval de dammen) niet kan worden verboden. Dit laatste is hier van toepassing, en in de procedure ook aangevoerd. Het Hof passeert ten onrechte dit verweer met de verwijzing naar de eigendomsverhoudingen.
In de derde en laatste plaats heeft het Hof, in overweging 8.1.2. een aantal stukken die 12 dagen voor de zitting waren ingediend door mij, gepasseerd, met de onderbouwing dat deze het Hoogheemraadschap benadelen in haar processuele positie. Zoals in het proces-verbaal ter zitting ook is aangegeven, betrof het hier stukken die voor het grootste deel al in een eerdere fase van de procedure waren gewisseld. Bovendien betrof het stukken van het Hoogheemraadschap zelf, die middels een WOB-verzoek compleet waren verkregen, en die ook in hun omvang beperkt waren. Artikel 8:58 AWB en de bijbehorende jurisprudentie laat de ruimte om tijdig ingediende stukken toch buiten beschouwing te laten, indien de omvang van de stukken een zinvolle bespreking niet meer toelaat. Echter noch de omvang (10 pagina's), noch de omstandigheid dat het Hoogheemraadschap de stukken al kende zijn in de afweging meegewogen. Daarmee is een cruciaal element in de afweging voorbij gegaan, namelijk de stelling onzerzijds dat het Hoogheemraadschap ter hoogte van de dammen in het geheel geen eigenaar is van het water waarin de dammen liggen. Het Hof heeft daarmee het recht, te weten artikel 8:58 AWB geschonden.
Ik verzoek u tot slot dan ook om de uitspraak van het Hof te vernietigen en zo mogelijk zelf een oordeel over deze zaak te vellen, dan wel de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam voor recht te verklaren.
Dit cassatieberoep is tevens ondertekend door [X] zelf, opdat inzichtelijk is dat hij mij, [A] machtigt om deze procedure namens hem te voeren, Ik verzoek u alle correspondentie te richten naar het adres in de aanhef van deze brief.