Rb. Zwolle, 12-05-2004, nr. 92922 / HA ZA 04-32
ECLI:NL:RBZWO:2004:AP0617
- Instantie
Rechtbank Zwolle
- Datum
12-05-2004
- Zaaknummer
92922 / HA ZA 04-32
- LJN
AP0617
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2004:AP0617, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 12‑05‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2009:BI2560
- Wetingang
art. 59 Flora- en faunawet
- Vindplaatsen
JM 2004/130 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 12‑05‑2004
Inhoudsindicatie
Afwijzing van incidentele vordering ertoe strekkende dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren, aangezien grondslag van de hoofdvordering geen betrekking heeft op de door de incidenteel eiser voorgeschreven en naar zijn mening exclusieve procedure.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE
civiele sector
enkelvoudige handelskamer
zaaknr/rolnr: 92922 / HA ZA 04-32
uitspraak: 12 mei 2004
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[A],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. J.T. Fuller,
en
1 [B],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
advocaat mr. F.W. van Dijk te Wageningen, en
2 de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. C.M.J. Ribbers te 's-Gravenhage.
PROCEDURE
De zaak is bij op 15 en 18 december 2003 uitgebrachte dagvaardingen aanhangig gemaakt. [B] en de Staat zijn verschenen. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- -
een akte van [A];
- -
een incidentele conclusie van onbevoegdheid van de Staat;
- -
een incidentele conclusie van antwoord van [A];
- -
een incidentele conclusie van antwoord van [B].
Ten slotte is door partijen in het incident vonnis gevraagd.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De incidentele vordering van de Staat strekt ertoe dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [A] kennis te nemen, althans tot niet-ontvankelijkheid van [A] in zijn vorderingen, onder veroordeling van [A] in de kosten van dit geding.
[A] heeft tegen de vordering verweer gevoerd, met conclusie de Staat niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele vordering om de rechtbank niet bevoegd te verklaren althans haar deze incidentele vordering te ontzeggen, met veroordeling van de Staat in de kosten van het incident.
[B] heeft tegen de incidentele vordering van de Staat geen verweer gevoerd, met conclusie tot referte.
MOTIVERING
- 1.
In de hoofdprocedure heeft [A] gesteld, kort weergegeven en voor zover voor dit incident van belang, dat hij een boerderij heeft aan [adres A] te [plaats], gelegen binnen het grondgebied van de Ruilverkaveling [grondgebied ruilverkaveling]. Onderdeel van zijn bedrijf is een op grond van de Flora- en Faunawet geregistreerde eendenkooi. [A] heeft voorts gesteld dat hij het van het recht van eendenkooi afgeleid zakelijk recht van afpaling heeft; op het perceel waar dit afpalingsrecht op rust dient een ieder zich te onthouden van handelingen waardoor de rust in de eendenkooi kan worden verstoord. Voorts is er volgens [A] een publiekrechtelijke bescherming voor de eendenkooi: op grond van het bepaalde van artikel 59, lid 2 Flora- en Faunawet is het verboden om binnen de afpalingskring van de eendenkooi buiten noodzaak handelingen te verrichten, indien daardoor eenden binnen de afpalingskring kunnen worden verstoord of verjaagd.
In het kader van genoemde ruilverkaveling heeft de Landinrichtingscommissie (hierna: de commissie) in haar plan van toedeling een kavel aan [adres B] te [plaats] aan [B] toebedeeld, waarnaar diens boerderij is verplaatst. Deze kavel ligt binnen de afpalingskring van de eendenkooi. Ter realisering van de verplaatsing heeft de commissie voor een gedeelte van ongeveer 2,5 ha het afpalingsrecht van [A] opgeheven. Deze opheffing impliceert volgens [A] niet dat de afpalingskring van de eendenkooi is komen te vervallen; dat kan naar zijn mening alleen als de registratie van de eendenkooi komt te vervallen.
De commissie heeft op het perceel van [B] binnen de afpalingskring kavelaanvaardings-werkzaamheden uitgevoerd zonder toestemming van [A] als bedoeld in genoemd artikel van de Flora- en Faunawet. Ook [B] is zonder toestemming van [A] met de bouw van zijn boerderij c.a. binnen de afpalingskring begonnen. [A] is van mening dat de bouw van de boerderij en de kavelaanvaardingswerkzaamheden handelingen zijn die onrust binnen de afpalingskring van de eendenkooi veroorzaken. Nu die werkzaamheden zijn verricht zonder toestemming van [A] ex artikel 59, lid 2 Flora- en Faunawet, heeft hij in de hoofdzaak een verklaring voor recht gevorderd dat de handelwijze van [B] en de Staat in strijd is met dat artikel en derhalve onrechtmatig, en voorts veroordeling van hen tot voldoening van alle door [A] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.
- 2.
Door de Staat is primair gesteld, voor zover voor zijn incidentele vordering van belang, dat de door [A] ten gevolge van de gedeeltelijke opheffing van het afpalingsrecht eventueel geleden schade, bijvoorbeeld ontstaan door het verontrusten van de eenden in de eendenkooi door handelingen van de Staat binnen de afpalingskring, moet worden gekwalificeerd als schade veroorzaakt door handelen van de commissie in het kader van de uitvoering van de wettelijke taak c.q. de bedrijfsverplaatsing van [B] en de kavelaanvaardingswerken. Op grond van de toepasselijke Landinrichtingswet kan dergelijke schade ten gevolge van rechtmatig handelen van de commissie ter uitvoering van het landinrichtingsplan worden vergoed via de procedure van de lijst der geldelijke regelingen, zoals de commissie reeds heeft aangeboden. Een onregelmatigheid in de uitvoering, indien daar in deze zaak sprake van is, maakt het op zich rechtmatig handelen nog niet tot een onrechtmatige daad, aldus de commissie. De rechtsgang is exclusief en met voldoende waarborgen omkleed.
Subsidiair heeft de Staat betoogd, kort en voor zover van belang weergegeven, dat [A] in zijn vorderingen jegens de Staat niet kan worden ontvangen, omdat (niet hij maar) de commissie in rechte had moeten worden betrokken. Naar de mening van de Staat zijn gedragingen van de commissie, die geen orgaan van de Staat is, niet aan hem toe te rekenen.
- 3.
[B] heeft zich ter zake de incidentele vordering van de Staat aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
- 4.
Met [A] is de rechtbank van oordeel dat de primaire incidentele vordering van de Staat tot onbevoegdheid van de rechtbank moet worden afgewezen. In de hoofdzaak heeft [A] aan zijn vorderingen onrechtmatig handelen van de Staat jegens hem ten grondslag gelegd door in de uitvoering van de landinrichtingswet in strijd met artikel 59, lid 2 Flora- en Faunawet zonder zijn toestemming binnen de afpalingskring van zijn eendenkooi handelingen te verrichten die storend voor eenden kunnen zijn. Deze specifieke grondslag heeft dus geen betrekking op (schade ten gevolge van) de gedeeltelijke opheffing van het afpalingsrecht. Gelet op deze grondslag is de rechtbank bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, dus ook van de vordering tot vergoeding van de uit de gestelde onrechtmatige handelwijze voortvloeiende, nader bij staat op te maken schade van [A].
- 5.
De subsidiaire vordering van de Staat dient eveneens te worden afgewezen. Het door de Staat opgeworpen verweer dat [A] de commissie in rechte had moeten betrekken is een verweer ten gronde dat in de hoofdzaak aan de orde dient te komen.
- 6.
De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
BESLISSING
in het incident
De civiele sector van de rechtbank wijst de vorderingen af en verklaart zich bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
De beslissing omtrent de proceskosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
Bepaald wordt dat de zaak op de rol van woensdag 9 juni 2004 te 10.00 uur weer zal worden opgeroepen voor conclusie van antwoord door de Staat en [B].
Gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op woensdag 12 mei 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.