NJ 1925, p. 617
Verruiming van de gelegenheid tot getuigenbewijs. Intrekking van art. 1933 B. W. bij de-wet van 22 Juni 1923. Bewijs van een kwijtschelding boven de f 300, welke in 1917 zou hebben plaats gehad, door vermoedens.
HR 19-03-1925, ECLI:NL:HR:1925:107
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 maart 1925
- Magistraten
Mrs. Bosch, Segers, Savelberg, Jhr. Feith en Ort..
- Zaaknummer
[19031925/NJ_1925,_p._617]
- Conclusie
Mr. Noyon
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS100930:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1925:107, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑03‑1925
- Wetingang
(BW art. 1902, 1933; Wet AB art. 4.)
Essentie
Verruiming van de gelegenheid tot getuigenbewijs. Intrekking van art. 1933 B. W. bij de-wet van 22 Juni 1923. Bewijs van een kwijtschelding boven de f 300, welke in 1917 zou hebben plaats gehad, door vermoedens.
Samenvatting
Het afgeschafte artikel is op voormelde kwijtschelding niet van toepassing, nu ten tijde der bewijslevering het artikel was ingetrokken.
Art. 47 Overgangswet 1829 houdt niet in een algemeen rechtsbeginsel. De vraag, welke de toegelaten bewijsmiddelen zijn, moet beantwoord worden naar de wet, die geldt op het oogenblik waarop het bewijs geleverd moet worden.
Partij(en)
T. W. van Rozen, wonende te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.