Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:291 [Toezicht op elke gereglementeerde entiteit]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
09-10-2013, Stb. 2013, 408 (uitgifte: 23-10-2013, kamerstukken: 33575)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2013, Stb. 2013, 552 (uitgifte: 19-12-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 10 van de richtlijn financiële conglomeraten is aangewezen als coördinator, heeft het toezicht overeenkomstig de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298 betrekking op elke gereglementeerde entiteit van het financiële conglomeraat.
2.
In afwijking van het eerste lid oefent de Nederlandsche Bank geen toezicht overeenkomstig de artikelen 3:269a en 3:296 tot en met 3:298 uit op gereglementeerde entiteiten van een financieel conglomeraat waarvan de moederonderneming een gereglementeerde entiteit of een gemengde financiële holding is met zetel in een staat die geen lidstaat is indien zij heeft vastgesteld dat het toezicht door de toezichthoudende instantie van die staat op de gereglementeerde entiteiten van het financiële conglomeraat gelijkwaardig is aan het toezicht op gereglementeerde entiteiten, bedoeld in het eerste lid. De Nederlandsche Bank oefent eveneens geen toezicht uit op een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in de eerste volzin, indien zij niet de coördinator is en de coördinator een vaststelling heeft gedaan die overeenkomt met een vaststelling als bedoeld in de eerste volzin.
3.
De Nederlandsche Bank kan, in geval van een financieel conglomeraat als bedoeld in het tweede lid en indien er geen sprake is van gelijkwaardig toezicht als bedoeld in dat lid, toezicht op de gereglementeerde entiteiten met zetel in Nederland van dat financieel conglomeraat op een andere wijze uitoefenen dan bedoeld in het eerste lid, indien die wijze passend is, waarborgt dat de doeleinden van het toezicht worden bereikt en, indien de Nederlandsche Bank niet zelf de coördinator is, daarvoor toestemming is verleend door de coördinator.
4.
De Nederlandsche Bank stelt, in samenwerking met de relevante toezichthoudende instanties, vast in hoeverre toezicht als bedoeld in deze afdeling wordt uitgeoefend op een gereglementeerde entiteit waarop artikel 5, vierde lid, van de richtlijn financiële conglomeraten van toepassing is.
5.
Indien van een financieel conglomeraat een ander financieel conglomeraat deel uitmaakt, is het toezicht, bedoeld in deze afdeling, slechts van toepassing op het gehele financiële conglomeraat.
6.
In afwijking van het vijfde lid kan de Nederlandsche Bank op verzoek van een financieel conglomeraat dat deel uitmaakt van een ander financieel conglomeraat besluiten dat het toezicht, bedoeld in deze afdeling, van toepassing is op de afzonderlijke financiële conglomeraten die deel uitmaken van dat andere financieel conglomeraat.