Rb. Haarlem, 27-01-2012, nr. 15/996518-08
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2197
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
27-01-2012
- Zaaknummer
15/996518-08
- LJN
BV2197
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2197, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 27‑01‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:655
Uitspraak 27‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Onderzoek Klimop. Vastgoedfraude. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem heeft een vennootschap veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en deelname aan een criminele organisatie. Strafmaatoverweging met betrekking tot overschrijding redelijke termijn en het middels valse facturen fungeren als tussenpersoon en doorgeefluik van gelden. Geldboete 10.000 euro.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996518-08
Uitspraakdatum: 27 januari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 juli 2010, 25 november 2010, 26 november 2010, 1 december 2010, 22 december 2010, 7 februari 2011, 10 februari 2011, 17 februari 2011, 18 februari 2011, 28 februari 2011, 3 maart 2011, 26 september 2011, 27 september 2011, 3 oktober 2011 en 13 januari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
hierna te noemen verdachte,
ter zitting verschenen vertegenwoordigd door [medeverdachte 10],
middellijk bestuurder en aandeelhouder van verdachte.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
1.
1.
(PROJECT SOLARIS):
Zij (van 14 april 1999 tot 26 februari 2009 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7]) op of omstreeks 19 december 2000 te Amsterdam en/of Heemstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een factuur van [vennootschap 7] gericht aan Capelse Maasoever BV ten bedrage van Fl.1.000.000,- (exclusief btw) (D-0992/D-1574/D-1974),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
op/in die factuur vermeld dat door of namens [vennootschap 7] werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van/voor Capelse Maasoever BV, terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet in zijn geheel, door of namens [vennootschap 7] zijn verricht ten behoeve van/voor Capelse Maasoever BV
en/of
op/in die factuur een factuurbedrag vermeld dat in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft op de in die factuur vermelde werkzaamheden en/of diensten,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
(PROJECT SOLARIS):
Zij (van 14 april 1999 tot 26 februari 2009 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7]) in of omstreeks de periode van 17 juli 2000 tot en met 27 december 2000 te Amsterdam en/of Heemstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
vijf, althans een of meer, valse of vervalste factu(u)r(en) van Rohide BV (telkens) gericht aan [vennootschap 7] ten bedrage van in totaal circa Fl.1.100.000,- (exclusief btw) (D-1947 en/of D-1948 en/of D-1951) en/of D-1952 en/of D-1953),
en/of
een valse of vervalste factuur van Saund Monro Consultants BV gericht aan [vennootschap 7] ten bedrage van circa Fl.300.000,- (exclusief btw) (D-1973),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door of namens Rohide BV en/of Saund Monro Consultants BV werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van/voor [vennootschap 7], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet in zijn geheel, door of namens Rohide BV en/of Saund Monro Consultants BV zijn verricht ten behoeve van/voor [vennootschap 7]
en/of
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in die factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten;
- 3.
(PROJECTEN HOLLANDSE MEESTER & SOLARIS & COOLSINGEL):
Zij (van 14 april 1999 tot 26 februari 2009 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7]) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2008 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek en/of 's-Gravenzande en/of Bilthoven en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Heemstede en/of Bemmel en/of Buitenkaag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit haar, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [betrokkene 6] en/of Bloemenoord Groep BV en/of Ildewild Consultants BV en/of [vennootschap 10] (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 8]) en/of [vennootschap 9] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 8]) en/of Capelse Maasoever BV en/of [medeverdachte 13] en/of [vennootschap 5] en/of [vennootschap 13] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- -
oplichting van Bouwfonds (artikel 326 WvSr)
- -
verduistering in dienstbetrekking bij Bouwfonds (artikel 322 WvSr)
- -
valsheid in geschrifte (artikel 225 WvSr)
- -
niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping (artikel 328ter WvSr)
- -
witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
- -
opzetheling (artikel 416 WvSr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het (laten en/of doen) aangaan van valse of vervalste overeenkomsten
en/of
het (laten en/of doen) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of kostenbatenanalyses (KBA) en/of rapportages en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) opnemen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven in bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) verzenden van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven
en/of
het (laten en/of doen) doorbetalen en/of beheren en/of verdelen en/of ontvangen en/of verhullen van geldbedragen (al dan niet via notaris [betrokkene 6]), die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te (laten en/of doen) maken valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn om geldbedragen, die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven, door te (kunnen) sluizen
en/of
het (laten en/of doen) beleggen van vergaderingen/bijeenkomsten met overige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) werven en/of selecteren en/of opleiden en/of coachen van nieuwe leden en/of huidige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) oprichten van bedrijven, die met geen ander doel zijn opgericht voor het (laten en/of doen) plegen van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het verzwijgen tegenover Bouwfonds dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en/of "Solaris" en/of "Coolsingel" door Bouwfonds te veel geld is betaald, althans dit niet heeft gemeld bij Bouwfonds;
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 15.000.
4.
Bewijs
De rechtbank zal hieronder in de vorm van een lopend betoog aangeven wat zij van de ten laste gelegde feiten bewezen acht. In het kader van dat betoog wordt aandacht besteed aan van de zijde van het openbaar ministerie of van de verdediging ingenomen standpunten. Voor verwijzing naar vindplaatsen wordt gebruik gemaakt van voetnoten. Bij verwijzingen naar stukken van het strafdossier geldt dat steeds rechtstreeks wordt verwezen naar die stukken. Van het zogenaamde bewijsmiddelenoverzicht dat van de zijde van het openbaar ministerie aan de rechtbank en de (raadsman van) verdachte is overgelegd als bijlage bij het uitgesproken en tevens in geschrifte gepresenteerde requisitoir en dat hoofdzakelijk bestaat uit verwijzingen naar stukken van het strafdossier alsmede citaten daaruit, heeft de rechtbank daarbij geen gebruik gemaakt.
4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden1
Feiten 1 en 2
Via [vennootschap 12] is [medeverdachte 10] sinds 5 maart 1999 enig bestuurder van [vennootschap 7]. Per 26 februari 2009 is de naam van [vennootschap 7] gewijzigd in [verdachte] waarvan [medeverdachte 10] middels [vennootschap 14] enig bestuurder is.2 Hoewel [verdachte] de hierna te noemen handelingen in juridische zin heeft verricht zijn deze feitelijk door [medeverdachte 10] als bestuurder van deze rechtspersoon verricht.
[medeverdachte 10] leerde [medeverdachte 1] kennen toen hij met zijn assurantiekantoor verhuisde naar de Kennemerhage te Heemstede, waar ook was gevestigd het bedrijf van [medeverdachte 1], met wie hij vervolgens een zakelijke relatie onderhield. Toen [medeverdachte 1] naar Bouwfonds vertrok (1995, rb) bracht hij een aantal verzekeringen onder bij [vennootschap 11].3 In 1999 wordt [medeverdachte 10] benaderd door [medeverdachte 1] en [betrokkene 14], die hem voorstellen iets in vastgoedontwikkeling te gaan doen. [medeverdachte 10] heeft geen verstand van vastgoed maar [medeverdachte 1] en [betrokkene 14] stellen voor dat zij zullen gaan samenwerken. Zij doen het vastgoed en [medeverdachte 10] kijkt of hij daarvoor verzekeringen of hypotheken kan afsluiten.4 [medeverdachte 10] richt dan "[vennootschap 7]" op.5
De toenmalige echtgenote van [medeverdachte 10], [getuige 6], verkrijgt dertig procent van de aandelen en [medeverdachte 10] de overige zeventig procent.6 Ondanks de verdeling van de aandelen is [medeverdachte 10] de feitelijk leidinggevende binnen [vennootschap 7]. [getuige 6] is slechts middels het verrichten van "typewerk"7 betrokken geweest bij [vennootschap 7]. Zo is zij nimmer aanwezig geweest bij gesprekken tussen [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 10].8
[vennootschap 7] huurt een kantoorruimte bij het WTC in Amsterdam waar [medeverdachte 10] slechts twee of drie keer per maand komt om de postbus te legen. Ook [getuige 6] komt daar om de postbus te legen en een beetje schoon te maken. Voor het overige worden geen activiteiten verricht binnen de vennootschap. [medeverdachte 10] beschrijft het bedrijf als een "luchtballon waartegen hij ja gezegd heeft" maar dat "zakelijk gezien niets om handen had". Met betrekking tot onroerende zaken worden door de vennootschap geen werkzaamheden verricht. Daar hebben [medeverdachte 10] en [getuige 6] absoluut de kennis niet voor in huis.9 [medeverdachte 10] maakt geen businessplan voor de vennootschap.10 Na een half jaar vraagt hij zich af wat hij met een leeg kantoor moet en geeft hij aan dat er inkomsten moeten komen om het kantoor te kunnen bekostigen.11
[medeverdachte 10] voert meerdere gesprekken met [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3], in wisselende samenstelling maar altijd in aanwezigheid van [betrokkene 14] en veelal in aanwezigheid van [medeverdachte 3]. De gesprekken vinden plaats ten kantore van [vennootschap 7] te Amsterdam of ten kantore van [vennootschap 11] te Heemstede. Tijdens deze gesprekken worden aan [medeverdachte 10] teksten verstrekt die als concept hebben te dienen voor facturen van [vennootschap 7]. Door [medeverdachte 1], [betrokkene 14] of [medeverdachte 3] worden de teksten voorzien van een toelichting12 waarna [medeverdachte 10] de teksten afgeeft aan [getuige 6] die op zijn verzoek de facturen opmaakt.13 Beslissingen binnen [vennootschap 7] worden feitelijk genomen door [medeverdachte 1] en [betrokkene 14]. Op het moment dat een factuur moet worden opgemaakt of een inkoopfactuur in de administratie moet worden opgenomen wordt [medeverdachte 10] daarvan op de hoogte gesteld.14 [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3] komen nooit op bezoek zonder dat een factuur moet worden opgemaakt.15 [medeverdachte 10] typeert [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3] als een "drie-eenheid" waarin [medeverdachte 1] het boegbeeld is, [betrokkene 14] de adviseur en [medeverdachte 3] een cijferaar.16 De rol van [vennootschap 7] omschrijft [medeverdachte 10] als die van een doorgeefluik.17
[medeverdachte 10] spreekt met [medeverdachte 1] en [betrokkene 14] af dat [vennootschap 7] zakelijke kosten mag declareren en dat hij een provisie krijgt voor de door deze BV te ondernemen activiteiten.18 Met het oog op het binnenhalen van een deel van de ontvangen gelden van [vennootschap 7] kent [medeverdachte 10] zichzelf en zijn toenmalige echtgenote [getuige 6] een ruim salaris toe. [medeverdachte 10] laat aan [getuige 6] weten dat er "nu eens echt grof geld verdiend gaat worden".19
Met dagtekening 19 december 2000 stuurt [vennootschap 7] een factuur aan de Capelse Maasoever BV (een vennootschap van [betrokkene 13] en [betrokkene 12]). Gefactureerd wordt een bedrag van fl. 1.000.000 (exclusief BTW) in verband met door [vennootschap 7] uitgevoerde "begeleiding, advisering, modellering en uitwerking structuren inclusief proposal voor USA" binnen project Solaris.20 Deze factuur is opgemaakt op aanwijzing van [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] of [betrokkene 14] en door [medeverdachte 10] gezien, geparafeerd en verzonden. [medeverdachte 10] heeft niet aan [medeverdachte 3] gevraagd wat de op de factuur staande werkzaamheden inhielden en of deze ook feitelijk verricht waren. Hij kent [betrokkene 13] en [betrokkene 12] niet, hij heeft hen nog nooit gezien en nimmer met hen gesproken.21 [medeverdachte 10] kent ook de Capelse Maasoever BV niet en hij weet niets van de in de factuur gestelde werkzaamheden in verband met "begeleiding, advisering, modellering en uitwerking structuren inclusief proposal voor USA" binnen project Solaris. [medeverdachte 10] of [getuige 6] hebben deze werkzaamheden niet uitgevoerd.22 Sterker nog, zij hebben volgens [betrokkene 12], voor zover deze weet, in het geheel geen werkzaamheden uitgevoerd binnen project Solaris.23 Op het moment dat [medeverdachte 10] de factuur, gericht aan de Capelse Maasoever BV, opmaakt weet hij dat de op de factuur beschreven werkzaamheden niet door [vennootschap 7] zijn verricht.24 [medeverdachte 10] weet niet of [medeverdachte 1], [betrokkene 14] of [medeverdachte 3] de werkzaamheden hebben verricht.25 Hij heeft [medeverdachte 1] of [betrokkene 14] geen opdracht gegeven voor de op de factuur opgenomen werkzaamheden.26 [betrokkene 13] en [betrokkene 12] van de Capelse Maasoever BV voelen zich ongemakkelijk bij de factuur, maar er is geen sprake van dat zij deze niet zouden betalen. Zij krijgen te horen van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 10] betaald moet worden.27 De omschrijving op de factuur komt overeen met hetgeen van [medeverdachte 1] daaromtrent opmerkt.28
Evenals [medeverdachte 10] de Capelse Maasoever BV niet kent, kennen [betrokkene 13] en [betrokkene 12] [vennootschap 7] en [medeverdachte 10] niet.29 Niettemin neemt Capelse Maasoever BV de factuur op in haar administratie onder project Solaris30 en maakt deze BV op 20 december 2000 het factuurbedrag ad fl. 1.175.000 (inclusief BTW) telefonisch over aan [vennootschap 7] welk bedrag op 20 december 2000 op de rekening van [vennootschap 7] wordt ontvangen.31 Behalve voor de provisie en het salaris dat [medeverdachte 10] ontvangt mag hij het ten gevolge van het valselijk opmaken van de factuur en de opname daarvan in de administratie verkregen geldbedrag niet geheel houden. Met incassering van voornoemde factuur beschikt [medeverdachte 10] over voldoende financiële middelen om facturen te betalen die hem door [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3] worden aangereikt.
Met dagtekening 17 juli 2000 (factuur met documentnummer D-1947) en 27 december 2000 (facturen met documentnummers D-1934, D-1935, D-1936 en D-1937) ontvangt [vennootschap 7] een vijftal facturen van Rohide BV. In totaal wordt daarmee een bedrag van fl. 1.100.000 (exclusief BTW) gefactureerd in verband met door Rohide BV uitgevoerd locatieonderzoek en finders fee (D-1947) en regioanalyse en conceptuitwerking in de regio Utrecht (D-1934), Amsterdam/Hoofddorp (D-1935), Rotterdam (D-1936) en Den Haag (D-1937).32
De factuur van 17 juli 2000 (D-1947, bijlage 7 bij AH-0593) wordt door [medeverdachte 1] of [betrokkene 14] aan [medeverdachte 10] ter hand gesteld. [medeverdachte 10] heeft geen idee wat met locatieonderzoek en finders fee bedoeld wordt en heeft nooit opdracht gegeven de op de factuur omschreven werkzaamheden te verrichten. Desondanks neemt hij de factuur op in de administratie van [vennootschap 7] en betaalt hij het factuurbedrag op 17 augustus 2000 aan Rohide BV.33 Ten aanzien van de facturen die in het dossier zijn opgenomen onder de documentnummers D-1934, D-1935, D-1936 en D-1937 geldt hetzelfde. [medeverdachte 10] weet inhoudelijk niets van de facturen, hij weet niet wat bedoeld wordt met een regioanalyse, hij heeft geen opdracht gegeven om de in de facturen genoemde werkzaamheden te verrichten. [medeverdachte 10] betaalt deze facturen in één keer op 8 februari 2001 in opdracht van [medeverdachte 1] en [betrokkene 14] die er voor zorgen dat bij [vennootschap 7] voldoende financiële middelen aanwezig zijn om de facturen te kunnen betalen.34
[getuige 7] is sinds de oprichting van de vennootschap in 1998 de enig feitelijk leidinggevende van Rohide BV. De werkzaamheden die zij voor [vennootschap 7] heeft verricht bestaan uit consultancy en advies voor alle facturen. De juiste werkzaamheden weet zij zich niet meer precies te herinneren. Zij kan niet aangeven met wie zij bij [vennootschap 7] contact had. De facturen zijn door haar opgemaakt; welke berekeningen daaraan ten grondslag liggen en wie deze berekeningen heeft gemaakt, weet zij niet.35
Met dagtekening 14 december 2000 ontvangt [vennootschap 7] een factuur van Saund Monro Consultants BV. Gefactureerd wordt een bedrag van fl. 300.000 (exclusief BTW) ter zake "bemiddelingsfee inzake advies- en begeleidingskosten met betrekking tot de verhuur van het nieuwbouwkantoor Solaris te Capelle aan den IJssel aan UPC Nederland".36 De factuur is door [medeverdachte 10] ontvangen van "de heren" ([medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [medeverdachte 3]). [medeverdachte 10] weet niets van de beschreven werkzaamheden, de werkzaamheden zijn niet in opdracht van [vennootschap 7] verricht. [medeverdachte 10] kent Saund Monro Consultants BV niet.37 Hij weet op dat moment niet dat Saund Monro Consultants BV een vennootschap van [betrokkene 15] is.38 [medeverdachte 10] heeft "never nooit" contact gehad met [betrokkene 15] over project Solaris of over de factuur en heeft hem nooit een opdracht verstrekt. [vennootschap 7] heeft nimmer een positie gehad in Solaris, [medeverdachte 10] kent het project niet eens.39 Op 19 december 2000 wordt het gefactureerde bedrag (inclusief BTW) door [vennootschap 7] overgemaakt aan Saund Monro Consultants BV.40
Ten aanzien van een groot aantal andere facturen erkent [medeverdachte 10] dat de daarin vermelde werkzaamheden niet door [vennootschap 7] zijn verricht. Zo zegt de inhoud van de brief van 28 maart 200041 en de daarbij behorende factuur42, gericht aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, [medeverdachte 10] niets terwijl wel een bedrag van fl. 390.000 (exclusief BTW) wordt gedeclareerd in verband met courtage voor perceel Meibergdreef 2-4 te Amsterdam Zuidoost. Voorts heeft [vennootschap 7], ondanks de van deze vennootschap afkomstige factuur ter hoogte van fl. 1.250.000 (exclusief BTW), gericht aan Maapron Vastgoed Maarssen BV van 3 juli 200043, nooit werkzaamheden voor Maapron Vastgoed Maarssen BV verricht terwijl daarvoor wel wordt betaald.44 Ook de werkzaamheden zoals genoemd in de factuur van Rooswijck Properties BV aan [vennootschap 7] van 9 augustus 200045 zijn "natuurlijk" niet verricht terwijl de factuur ad fl. 240.000 (exclusief BTW) wel wordt betaald.46 Een factuur d.d. 16 oktober 2002, groot € 1.061.845,70 (exclusief BTW), afkomstig van [vennootschap 7] en gericht aan Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV ter attentie van [betrokkene 16] betreffende Paasheuvelweg/Meibergdreef te Amsterdam Zuidoost47 betreft eveneens een door [medeverdachte 1], [betrokkene 14] of [medeverdachte 3] opgegeven factuur. Er zijn volgens [medeverdachte 10] geen werkzaamheden verricht voor deze factuur. Er is door [medeverdachte 10] nooit over deze factuur met [betrokkene 16] gesproken. De factuur is wel betaald.48
[medeverdachte 10] typt brieven - bijvoorbeeld de brief van [vennootschap 7] aan Maapron Vastgoed Maarssen BV van 18 maart 200249 betreffende het perceel Meibergdreef 2-4 te Amsterdam Zuidoost en een brief d.d. 7 november 2002 van [vennootschap 7] aan [medeverdachte 14] betreffende project Paasheuvelweg Amsterdam Zuidoost fase I, II en III50- die hem worden gedicteerd of in concept worden aangereikt zonder dat hij daarbij nadere vragen stelt over de inhoud van die brieven.51
Dat het opmaken, ontvangen en betalen van valse facturen zich gedurende geruime tijd heeft voorgedaan, blijkt onder meer ook uit de factuur van 11 november 2002 afkomstig van [medeverdachte 14]52 waarvan de inhoud door [medeverdachte 1], [betrokkene 14] of [medeverdachte 3] is aangereikt.53 [medeverdachte 10] kent [medeverdachte 14] noch [medeverdachte 5]. [medeverdachte 14] heeft geen werkzaamheden verricht voor [vennootschap 7]. Dat [vennootschap 7] de factuur in de administratie heeft opgenomen, komt door [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [betrokkene 14]. [medeverdachte 10] heeft feitelijk op aanwijzing van [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [betrokkene 14] gehandeld.54
Feit 3 (criminele organisatie)
Wil sprake kunnen zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr, dan moet daarin een gestructureerd samenwerkingsverband aanwijsbaar zijn waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken. Ofschoon het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie, dient men - om deelnemer te zijn - wel te behoren tot de organisatie en een aandeel te hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel die gedragingen te ondersteunen. Deelneming aan de organisatie is hier de strafbaar gestelde gedraging. Deze vereist niet het meedoen aan door de organisatie beoogde misdrijven, zelfs opzet op die misdrijven is niet vereist. Wel is voor wetenschap van de deelnemer dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, opzet in onvoorwaardelijke zin vereist.
De vraag die beantwoord moet worden is of uit de verzameling van gegevens die als de resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het strafdossier alsmede uit de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, in voldoende mate onderbouwd kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een samenwerkingverband van de aard en duur, dat voldaan wordt aan de hierboven voor het bestaan van een criminele organisatie gestelde voorwaarden. Dat een dergelijk samenwerkingsverband heeft bestaan wordt overigens door of namens verdachte niet betwist, volstaan wordt met de stelling dat verdachte niet als deelnemer kan worden aangemerkt omdat hij geen weet heeft gehad van een organisatie die - onder leiding van [medeverdachte 1] - tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Huiselijk gezegd is in die visie eerder sprake geweest van gelegenheidscombinaties dan van een jarenlang opereren in clubverband.
Het openbaar ministerie heeft zich in dit verband uitdrukkelijk op het standpunt gesteld, dat de organisatie hier heeft gegolden als een noodzakelijke voorwaarde: zonder een gestructureerd samenwerkingsverband had het overgrote deel van de afzonderlijk ten laste gelegde strafbare feiten, voor de voltooiing waarvan vele handlangers nodig waren, niet eens gepleegd kunnen worden.55 Dat betekent tevens dat de aan verdachte ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie, bepaald niet moet worden gezien als een nodeloze toevoeging aan de tevens geformuleerde verdenkingen van betrokkenheid bij het plegen van specifieke delicten. De fraudes konden in zijn opvatting alleen worden gepleegd bij de gratie van het bestaan en de instandhouding van een crimineel samenwerkingsverband. Om die reden is aan verdachte deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegd. De criminele organisatie - zo stelt het openbaar ministerie - maakt juist het hart uit van het fraudecomplex, van de verdenkingen en van de verwijtbaarheid.
Het noodzakelijke samenwerkingsverband kreeg een gestructureerd karakter door investeringen in juist die samenwerking waardoor een eigen normen- en waardenkader ontstond. De toegezegde - vaak op termijn te incasseren - beloning voor geleverde prestaties bond de deelnemers aan de organisatie en zorgde voor een eigen dynamiek, omdat uittreding zeer nadelig zou uitpakken. Naar de opvatting van het openbaar ministerie raken de zojuist genoemde karakteristieken - de noodzaak van een gestructureerd samenwerkingsverband voor het verwezenlijken van de fraude en de eigen dynamiek van dat verband - het wezen van het fraudeproces dat de afronding vormt van het Klimop-onderzoek.
De samenwerking onder de deelnemers van de organisatie werd ingegeven door de bij hen bestaande wetenschap dat het geheel (de organisatie) groter, sterker en corrumperender is dan de som der delen, zo stelt het openbaar ministerie, daarmee rakend aan de problematiek van het zogenaamde "dubbelop-karakter" van artikel 140 Sr, waarmee wordt bedoeld dat het gevaar bestaat dat een vervolging ter zake van hetgeen is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr niet meer zou zijn dan "een som der delen".
Het zogenaamde "dubbelop-karakter" onderkent de rechtbank als een aspect dat aandacht verdient, maar dan toch hoofdzakelijk bij de vraag van de straftoemeting. Het bepaalde in artikel 140 Sr betreft immers de verwoording van een zelfstandig strafbaar feit. Van het begaan van dat strafbare feit kan reeds sprake zijn als (nog) geen (andere) strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede collectieve deelneming in de zin van het bepaalde in artikel 140 Sr. Waar sprake is van samenloop met andere strafbare feiten, lossen problemen van overdreven samentelling van straffen zich op in de matigende werking van de zogenaamde samenloopregeling.
De bewijsmiddelen die zijn gebruikt bij de beschrijving van de redengevende feiten en omstandigheden voor bewezenverklaring van naast de criminele organisatie ten laste gelegde feiten, doen tevens dienst als bewijs voor dat zojuist bedoelde bewustzijn.
Zoals van de zijde van het openbaar ministerie aangegeven, kan onderscheid gemaakt worden op het punt van de bij de diverse misdrijven betrokken verdachten, de projecten waarbinnen de verweten strafbare gedragingen plaatsvonden en daarmee ook van de periode waarbinnen werd geopereerd.
Zoals hierboven al is opgemerkt is deelneming aan een organisatie hier de strafbaar gestelde gedraging. Daarvoor is niet nodig dat wordt deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en evenmin dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Wel is vereist dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ofschoon van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat in het Klimop-dossier weliswaar sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven maar dat verdachte niet kan worden aangemerkt als deelneemster aan deze organisatie, leidt de rechtbank uit de bespreking van de naast deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegde feiten af dat verdachte over een periode van enkele jaren heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. In die periode heeft [medeverdachte 10] immers middels zijn bedrijf [vennootschap 7] (verdachte) opzettelijk meerdere facturen verstuurd, ontvangen, betaald gekregen en betaald waardoor grote geldbedragen zijn ontvangen en doorbetaald zonder dat daar reële werkzaamheden of prestaties tegenover stonden. De betrokkenheid van [medeverdachte 10] strekt zich daarmee uit over een geruime periode en betreft niet (slechts) een enkel incident. Gedurende deze periode was sprake van een min of meer vaste samenstelling van de organisatie. [medeverdachte 10] wist dat de door hem opgemaakte en de hem toegezonden facturen, die hij betaalde en in de administratie van [vennootschap 7] verwerkte, vals waren. De facturen waren bedoeld ter verantwoording van geldstromen van vele tonnen terwijl [medeverdachte 10] wel wist dat de werkzaamheden of diensten waarop de facturen zagen, niet verricht waren.
Met deze vaststelling is niet in overeenstemming dat - zoals van de zijde van de raadsman van verdachte is aangevoerd - verdachte niet het vereiste onvoorwaardelijke opzet had op deelneming aan die criminele organisatie omdat [medeverdachte 10] niets wist van een organisatie achter of onder [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3] en nooit enige wetenschap heeft gehad ten aanzien van de werkelijke bedoeling van [medeverdachte 1] en diens organisatie, namelijk het verduisteren van gelden afkomstig van Bouwfonds.
Ook als zou worden uitgegaan van de juistheid van het namens verdachte gevoerde verweer, dat [medeverdachte 10] nooit heeft deelgenomen aan enig crimineel overleg en nooit betrokken is geweest bij geheimzinnige constructies, is daarmee niet vastgesteld dat verdachte niet kan worden aangemerkt als deelneemster aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. [medeverdachte 10] hield zich tezamen met onder andere [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3] bezig met het valselijk (doen) opmaken van facturen en het gebruik maken van die facturen als waren deze echt en onvervalst. Hij was op die wijze een onmisbare schakel in het doorsluizen van gelden die door misdrijf van Bouwfonds verkregen werden naar (vennootschappen van) andere deelnemers aan de criminele organisatie. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte 10] wist dat hij in deze hoedanigheid van doorgeefluik een wezenlijke rol speelde binnen deze criminele organisatie. En daarmee is sprake van een andere situatie dan die waarin een verdachte een aantal malen samen met een derde valsheid in geschrift pleegt en waarvan de raadsman van verdachte heeft aangegeven, dat die voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie onvoldoende is, omdat dan slechts sprake zou zijn van medeplegen van valsheid in geschrift.
Met de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat verdachte niet in de gehele ten laste gelegde periode van 1 januari 1998 en tot en met 1 april 2008 aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. Gelet op de data van de hiervoor besproken brieven en facturen alsmede andere onderzoeksbevindingen waaruit moet worden opgemaakt dat verdachte buiten de hierna te noemen periode geen rol speelde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, verder onder meer bestaande uit [medeverdachte 1], [betrokkene 14] en [medeverdachte 3].
4.2.
Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
- 1.
(PROJECT SOLARIS):
Zij optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7] op 19 december 2000 te Amsterdam en/of Heemstede, tezamen en in vereniging met anderen,
een factuur van [vennootschap 7] gericht aan Capelse Maasoever BV ten bedrage van fl. 1.000.000 (exclusief BTW),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid
op die factuur vermeld dat door of namens [vennootschap 7] werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van Capelse Maasoever BV, terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet door of namens [vennootschap 7] zijn verricht ten behoeve van Capelse Maasoever BV
en
op die factuur een factuurbedrag vermeldt dat in werkelijkheid geen betrekking heeft op de in die factuur vermelde werkzaamheden en/of diensten,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
- 2.
(PROJECT SOLARIS):
Zij optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7] in de periode van 17 juli 2000 tot en met 27 december 2000 te Amsterdam en/of Heemstede, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
vijf valse facturen van Rohide BV telkens gericht aan [vennootschap 7] ten bedrage van in totaal fl. 1.100.000 (exclusief BTW),
en
een valse factuur van Saund Monro Consultants BV gericht aan [vennootschap 7] ten bedrage van fl. 300.000 (exclusief BTW),
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededaders telkens wisten dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als waren die geschriften echt en onvervalst, en bestaande die valsheid telkens hierin
dat op die facturen is vermeld dat door of namens Rohide BV of Saund Monro Consultants BV werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van [vennootschap 7], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet door of namens Rohide BV en Saund Monro Consultants BV zijn verricht ten behoeve van [vennootschap 7]
en
die facturen factuurbedragen vermelden die in werkelijkheid geen betrekking hebben op de in die facturen vermelde werkzaamheden en/of diensten.
- 3.
(PROJECTEN HOLLANDSE MEESTER, SOLARIS en COOLSINGEL):
Zij optredend onder de handelsnaam [vennootschap 7] in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Heemstede en/of Buitenkaag, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit onder meer haar, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [medeverdachte 3] welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- -
valsheid in geschrifte
bestaande die deelneming onder meer uit:
- -
het (laten) opmaken van valse facturen en/of brieven en/of
- -
het (laten) opnemen van valse facturen en/of brieven in bedrijfsadministraties en/of
- -
het (laten) verzenden van valse facturen en/of brieven en/of
- -
het (laten) doorbetalen en/of beheren en/of verdelen en/of ontvangen van geldbedragen, die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven en/of
- -
het doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te maken valse facturen en/of brieven en/of bedrijfsadministraties.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon
feit 2:
medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
feit 3:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon.
6.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7.
Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hoewel van de zijde van de verdediging te dien aanzien niet expliciet verweer is gevoerd, heeft de rechtbank zich ambtshalve gebogen over de vraag of rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat de vervolging in eerste aanleg bijna vier jaar heeft geduurd en of dit een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Ervan uitgaande dat bedoelde termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat [medeverdachte 10] voor het eerst is gehoord door de FIOD-ECD, te weten op 7 april 2008, kan worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen de vervolging van verdachte bijna vier jaar in beslag heeft genomen. Deze duur acht de rechtbank onwenselijk maar niet onredelijk lang, in aanmerking nemend de omvang van het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek dat ook nog na 7 april 2008 heeft plaatsgevonden, de enorme omvang en de complexiteit van het Klimop-dossier, het uitgebreide onderzoek dat mede op verzoek van de verdediging in de zaak van verdachte en in de zaken van medeverdachten in het kabinet van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden alsook de tijd die de behandeling van verdachtes zaak ter terechtzitting als gevolg van de gelijktijdige berechting van diverse in dit megaproces terechtstaande verdachten, in beslag heeft genomen. De rechtbank zal aan de hiervoor gedane vaststelling omtrent de lange duur van de vervolging dan ook geen consequenties verbinden die van invloed zijn op de strafmaat.
In het bijzonder heeft de rechtbank nog het volgende in aanmerking genomen.
Ten voordele van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte wordt vervolgd en gestraft voor strafbare feiten die haar weliswaar in juridische zin kunnen worden toegerekend maar die feitelijk zijn uitgevoerd door haar bestuurder [medeverdachte 10]. [medeverdachte 10] zelf wordt voor deze strafbare feiten eveneens vervolgd.
Met als drijfveer op een gemakkelijke wijze veel geld te verdienen heeft [medeverdachte 10] - als eigenaar van een goedlopend assurantiebedrijf daartoe bepaald niet genoodzaakt - zich ervoor geleend enige jaren middels verdachte als tussenpersoon en doorgeefluik te functioneren. Als schakel in een samenwerkingsverband dat door de duurzaamheid en gestructureerde vorm daarvan door de rechtbank als een criminele organisatie wordt gekwalificeerd, heeft hij zich aan een aantal valsheiddelicten schuldig gemaakt. Dergelijke delicten kunnen nadeel teweeg brengen en leiden tot schending van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in de juistheid van bepaalde geschriften.
[medeverdachte 10] bekleedde in de jaren dat hij daaraan deelnam geen vooraanstaande positie binnen de organisatie en aannemelijk is, dat hij niet de volledige omvang overzag van hetgeen zich binnen het samenwerkingsverband afspeelde. Die relatief onbelangrijke positie van [medeverdachte 10] heeft evenwel niet verhinderd, dat [medeverdachte 10] middels verdachte aanzienlijke bedragen incasseerde voor niet verrichte werkzaamheden.
Ook in zijn houding tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting bevestigt [medeverdachte 10] het beeld van een ondergeschikte positie in de organisatie en toont hij zich - anders dan de meeste van zijn medeverdachten - bewust van de onjuistheid van de indertijd gemaakte keuze. Voor de rechtbank is aannemelijk geworden, dat [medeverdachte 10] en middels deze ook verdachte - als hij die bedragen nog beschikbaar had gehad - tot een schikking met het openbaar ministerie zou zijn gekomen, waardoor hem en verdachte behandeling van het hen gemaakte verwijt op een openbare terechtzitting en de daarmee gepaard gaande media-aandacht bespaard zou zijn gebleven.
Die behandeling ter openbare terechtzitting heeft daarnaast aannemelijk gemaakt, dat zowel [medeverdachte 10] als zijn vennootschap er materieel slecht voor staat. Met die situatie alsmede met het feit dat de rechtbank de deelneming aan een criminele organisatie bewezen heeft verklaard voor een aanzienlijk kortere periode dan is ten laste gelegd en door de officier van justitie kennelijk ten grondslag is gelegd aan zijn vordering, houdt de rechtbank rekening bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete, die naar haar oordeel op grond van de hiervoor gegeven overwegingen moet worden opgelegd en iets lager uitvalt dan door de officier van justitie gevorderd. Voor de door de raadsman verzochte toepassing van de door artikel 9a Sr geboden mogelijkheid ziet de rechtbank - gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten - geen grond.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 10.000 (tienduizend euro).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2012.
- 1.
De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De genoemde bewijsmiddelen zijn in de voetnoten verkort aangegeven. Door verdachten afgelegde verklaringen zijn aangeduid met de letter "V", door getuigen afgelegde verklaringen met de letter "G", processen-verbaal van ambtshandeling met "AH" en andere schriftelijke bescheiden met de letter "D".
- 2.
Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van [verdachte] en [vennootschap 14] van 15 juni 2010 (los opgenomen), D-2598 en D-2599.
- 3.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 2 (boven).
- 4.
V65-01 p. 3 (onder).
- 5.
V65-01 p. 4 (laatste alinea).
- 6.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 2 (vierde alinea).
- 7.
V65-02, p. 8 (boven).
- 8.
G100-01, p. 2 en V-65-02, p. 4 (tweede alinea).
- 9.
V65-01, p. 5 (eerste alinea).
- 10.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 8 (eerste alinea).
- 11.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 2 (derde alinea).
- 12.
V65-02, p. 7 (onder).
- 13.
G100-01, p. 3.
- 14.
V65-03, p. 3.
- 15.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 3 (derde alinea).
- 16.
V65-02, p. 8 (onder).
- 17.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 6 (zesde alinea).
- 18.
V65-02, p. 4 (midden).
- 19.
G100-01, p. 2.
- 20.
D-1574, D-0992 en D-1974.
- 21.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 4 (boven en midden).
- 22.
V65-01, p. 9.
- 23.
V09-12, p. 18.
- 24.
V65-02, p. 22 (boven).
- 25.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 3 (laatste alinea).
- 26.
V65-03, p. 3.
- 27.
D-1526, p. 3 (onder).
- 28.
V08-08, p. 14.
- 29.
V08-14, p. 12 en V09-12, p. 18.
- 30.
V08-14, p. 12.
- 31.
D-1966, D-1236 en V65-02, p. 22.
- 32.
D-1947, D-1934, D-1935, D-1936 en D-1937.
- 33.
V65-01, p. 7 en D-1967.
- 34.
V65-01 p. 7 en 8, D-1933
- 35.
V60-01, p. 4
- 36.
D-1973.
- 37.
V65-02, p. 14 (midden).
- 38.
V65-03, p. 4 (midden).
- 39.
V65-03, p. 5.
- 40.
D-1965.
- 41.
D-1925.
- 42.
D-1926.
- 43.
D-2088.
- 44.
D-1968.
- 45.
D-1972.
- 46.
D-1971.
- 47.
D-1940.
- 48.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 3 en V65-02, p. 16 (midden/onder).
- 49.
D-1927.
- 50.
D-1942.
- 51.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 6 (onder) en p. 7 (midden) en respectievelijk V65-01, p. 11 (midden) en V65-02, p. 14 (onder) en 15 (boven).
- 52.
D-1924.
- 53.
Verklaring [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 3 maart 2011: proces-verbaal trz, p. 7 (derde alinea).
- 54.
V65-02, p. 15 (midden).
- 55.
Requisitoir (behorend bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2011), p. 240.