Rb. Gelderland, 24-12-2014, nr. 264835
ECLI:NL:RBGEL:2014:8124
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
24-12-2014
- Zaaknummer
264835
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:8124, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 24‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 24‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering tot nakoming. gedaagde niet geslaagd in het tegenbewijs tegen de inhoud van de schriftelijke overeenkomst. (art 151 lid 2 Rv.) Vraag wat de omvang is van de overeenkomst. Uitleg. Geen schuldeisersverzuim. Geen opschortingsbevoegdheid. Geen beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Geen dwaling
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/264835 / HA ZA 14-293
Vonnis van 24 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
gevestigd te Helmond,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. M. Ripmeester te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POLSKAMP B.V.,
gevestigd te Harskamp, gemeente Ede,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.
Partijen zullen hierna VDW en Polskamp genoemd worden.
1. De procedure in het incident en in de hoofdzaak
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 23 juli 2014 waarin in het incident en in de hoofdzaak een comparitie van partijen is gelast,
- -
een door VDW toegezonden brief van de Provincie Limburg (productie 27),
- -
een door Polskamp toegezonden verklaring van de heer [naam](productie 34),
- -
het door beide partijen toegezonden proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 15 oktober 2014,
- -
het verkort proces-verbaal van de comparitie van 29 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident en in de hoofdzaak.
2. De feiten
2.1.
VDW is een familiebedrijf, dat is begonnen als brooddrogerij ten behoeve van de diervoederindustrie. Thans verwerkt het bedrijf uiteenlopende afvalstromen door middel van scheiden en drogen. Bij VDW zijn onder meer de twee dochters van bestuurder [naam] werkzaam: [naam]. Op 23 december 2012 is een van de drie hallen van het bedrijfspand in Panningen volledig afgebrand.
2.2.
Polskamp houdt zich bezig met de verkoop en verwerking van pluimveevlees. In het productieproces houdt Polskamp bot met vleesresten over (hierna: de kippenbotjes). De enig bestuurder van Polskamp is G.J. [naam](hierna: [naam]).
2.3.
Polskamp voerde de kippenbotjes doorgaans af aan het destructiebedrijf Sonac. Omstreeks 8 februari 2013 heeft Polskamp VDW benaderd voor het drogen van de kippenbotjes. In een e-mail van 8 februari 2013 van [naam]aan [naam] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Zoals besproken.
Analyse kippenbeenderen. Geschikt voor menselijke consumptie. Fris geen afval
Vet. 7 procent. Vocht. 55 procent. Eiwit. 21 procent. As. 14 procent. Is goed te drogen op een fluitbed droger lijkt mij.
Graag maak ik een afspraak voor een bezoek waarbij ik een monster mee zal nemen. Mocht dit bij jullie passen. Dan hebben we ca 350 a 400 ton per week. Dit volume zal gaan groeien.
2.4.
Op 25 februari 2013 hebben [naam]en de heer [naam], sales manager bij Polskamp (hierna: [naam]), een kennismakingsbezoek gebracht aan het bedrijf van VDW, waarbij zij zijn rondgeleid door [naam] en partijen hebben gesproken over hun bedrijfsactiviteiten en de plannen die Polskamp had met en voor VDW.
2.5.
Per e-mail van 5 maart 2013 heeft Visser van Polskamp onder meer het volgende aan VDW bericht:
Zoals besproken, leveren wij deze week aan t.b.v. drogen:
1. MT verse residu vanuit Harskamp, in bulk, lossen woensdagmiddag (…).
1. MT verse residu vanuit Harskamp, in bulk, lossen donderdagmiddag (…).
Producten zullen worden aangeleverd per vrachtwagen / container. (…).
(…)
Mocht de test (nog) niet naar tevredenheid verlopen en u moet de tweede container ‘afbestellen’, graag dan op donderdagochtend zo vroeg als mogelijk bericht.
(…).
2.6.
VDW heeft de aangeleverde kippenbotjes in het kader van de proefdroging gedroogd met broodresten en daarna vermalen tot beendermeel. Het beendermeel is vervolgens door Polskamp opgehaald en de daartoe door VDW gezonden factuur van 22 maart 2013 is door Polskamp voldaan.
2.7.
Bij de tweede proefdroging op 18 en 19 april 2013 is op initiatief van Polskamp besloten verenmeel bij te mengen in plaats van broodresten. Dit verenmeel is in opdracht van Polskamp aangeleverd door Cagemax, een bedrijf dat dierenvoer produceert. Nadien is het beendermeel door of namens Polskamp bij VDW opgehaald. Ook de hiertoe gezonden factuur van 27 mei 2013 is door Polskamp voldaan. Op deze factuur is de omschrijving ‘loondrogen’ vermeld en is voor de aangeleverde hoeveelheid van 37,12 ton een tarief van € 100,00 per ton berekend.
2.8.
Op 29 mei 2013 heeft op het kantoor van Polskamp een bespreking tussen partijen plaatsgevonden waarbij de voortgang van de samenwerking is besproken.
2.9.
Per e-mail van 9 augustus 2013 heeft [naam]van Polskamp, voor zover van belang, het volgende aan VDW geschreven:
Het betreft ca 500 ton per week. Kunnen leveren naar behoefte om een grotere run te draaien. (…).
2.10.
[naam] heeft in augustus 2013 een schriftelijke ‘Overeenkomst drogen’ bij Polskamp (bij [naam]) afgegeven.
2.11.
In de e-mail van 4 september 2013 van VDW aan Polskamp is het volgende opgenomen:
Geachte heer [naam],
Vorige week hebben we contact gehad i.v.m. enkele analyses heeft u hierover al wat meer informatie?
Is het mogelijk om binnen kort een afspraak in te plannen zodat wij een getekende overeenkomst hebben en dan kunnen we gelijk nog enkele punten bespreken voor het verwerken.
2.12.
[naam] van Polskamp antwoordt daarop, eveneens bij e-mail van 4 september 2013, het volgende:
Sorry voor de slechte bereikbaarheid.
Onze residu bevat wel degelijk bloed en vleesresten, dit zal ook niet veranderen.
Ik zal de overeenkomst morgenochtend met [naam], toevoeging rechtbank) doornemen.
2.13.
Op 13 september 2013 hebben [naam]van Polskamp en [naam] van VDW de ‘Overeenkomst drogen’ ondertekend. [naam] was daarbij aanwezig. In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
1.01
Drogen kippenbotjes
De verwerker verbindt zich met ingang van november 2013 de kippenbotjes van de aanbieder te drogen. Geschatte aangeleverde hoeveelheid zal circa 500 ton per week zijn. De aangeboden kippenbotjes bestaan alleen uit botjes en pezen, de aangeboden kippenbotjes zullen volledig vrij van vlees en of vleesresten zijn.
De aanbieder staat ervoor in dat de kippenbotjes gewassen zijn en niet vervuild zijn met chemicaliën en iedere andere soorten gevaarlijke stoffen en of verontreinigingen.
Het vochtgehalte dient gereduceerd worden tot tenminste 11%.
1.02
Transport
De aanbieder verzorgt het transport.
1.03
Looptijd
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van drie maanden, te weten voor de periode ingaande --------------------------------
Deze overeenkomst wordt na drie maanden besproken door verwerker en aanbieder. Besproken zal worden o.a. de te verwerken hoeveelheden en definitieve droogtarieven. De intentie is uitgesproken door verwerker alsook door aanbieder om voor een langere termijn (langer dan 1 jaar) een samenwerking aan te gaan. Deze termijn zal dan ook verder besproken worden en in wat voor vaste periode deze contractueel vastgezet zal worden.
1.04
Condities
De verwerker ontvangt per 1.000 kg ingekomen product kippenbotjes een vergoeding van € 100,00.De verwerker verzorgt de facturering, de betaling dient te geschieden uiterlijk binnen 14 dagen.
(…).
2.14.
Op 30 september 2013 heeft VDW bij Gedeputeerde Staten van Limburg een omgevingsvergunning aangevraagd voor het opslaan en drogen van andere afvalstoffen dan reeds vergund, te weten beenderen afkomstig van de vleesverwerkende industrie. Nadat op 17 december 2013 het goedkeurende ontwerpbesluit is genomen, is de vergunning op 6 mei 2014 voor onbepaalde tijd verleend.
2.15.
Op 14 oktober 2013 en 5 november 2013 heeft VDW door Polskamp aangeleverde vrachten kippenbotjes, respectievelijk 23,78 ton en 57,86 ton, gedroogd. Deze keer zijn geen broodresten of verenmeel toegevoegd maar is gebruik gemaakt van het resultaat van de tweede droging. De hiertoe gezonden factuur van 20 november 2013 is door Polskamp voldaan.
2.16.
Per e-mail van 13 november 2013 heeft de heer [naam] van Polskamp het volgende aan VDW geschreven:
Deze morgen een langdurig gesprek gehad met de eindafnemer van het gedroogde vleesbeendermeel.
Wat zij nodig hebben aan analyses van het gedroogde product;
- -
Vocht
- -
Vet
- -
Eiwit
- -
As
- -
Entero’s
Zodra deze gegevens bekend zijn zullen zij hier een prijs aan toekennen.
De markt van vleesbeendermeel is op dit moment erg vol en depressief, prijzen zijn bijzonder laag en het blijft een rekensom of het haalbaar is om er op dit moment in te stappen.
2.17.
Op 2 december 2013 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: nVWA) voor het drogen van de kippenbotjes een voorlopige erkenning voor de duur van 3 maanden afgegeven aan VDW. De erkenning is afgegeven voor categorie 3, sectie VIII, als bedoeld in artikel 24 lid 1 sub e van EG-verordening 1069/2009 (hierna: de Verordening). Het gaat hier om een erkenning voor het vervaardigen van voedsel voor gezelschapsdieren.
2.18.
Polskamp heeft na 5 november 2013 geen kippenbotjes meer aan VDW geleverd. Hierover heeft de advocaat van VDW op 20 december 2013 aan Polskamp een brief gestuurd. In deze brief heeft hij Polskamp erop gewezen dat VDW ter zake al wel investeringen heeft gedaan en dus schade lijdt en heeft hij erop aangedrongen dat Polskamp de overeenkomst nakomt.
2.19.
Bij brief van 31 december 2013 heeft de heer [naam], de controller van Polskamp (hierna: [naam]), het volgende geantwoord:
Bij deze wil ik u mededelen, dat de heer [naam]op 20 december j.l. telefonisch met de heer H. [naam] heeft gesproken. Begin januari wordt er een afspraak gemaakt om over de huidige situatie van het drogen te spreken.
De betreffende overeenkomst waaraan u refereert, is op uitdrukkelijk verzoek van de heer H. [naam] getekend met enkel en alleen als doel om vergunningen te kunnen verkrijgen.
2.20.
In een e-mail van 10 januari 2014 heeft de heer [naam] van Cagemax onder meer het volgende aan VDW bericht:
Wij zouden graag een kopie ontvangen van de begeleidende documenten welke jullie meesturen met de goederen die wij zouden moeten ontvangen.U meldde ons dat jullie contact bij de nVWA goedkeuring had gegeven dat de gedroogde goederen worden aangeleverd bij een erkende opslaglocatie, dat is goed nieuws!
Het knelpunt volgens ons zou eventueel kunnen liggen bij de term onverwerkte dierlijke eiwitten, zoals aangegeven op de documenten welke door Polskamp worden meegegeven met de vracht naar jullie toe.
De erkenning voor de opslaglocaties is in principe voor verwerkte dierlijke eiwitten, dus het is afhankelijk van het droogproces of de goederen dan akkoord zijn als zijnde verwerkte dierlijke eiwitten.
U gaf al aan dat het nVWA zeer onder de indruk was van het proces en dat zij akkoord gaan met deze methode, het lijkt er dan op dat we een goede ingang hebben.
Zoals vermeld wil ik wel graag ook de goedkeuring hebben van de veterinair die ons op de opslaglocaties komt controleren, zodat we achteraf eventueel niet voor verrassingen komen te staan.
(…).
2.21.
VDW heeft daarop, eveneens op 10 januari 2014 het volgende geantwoord:
Productie verwerkte dierlijke eiwitten dit is de erkenning die wij van het nVWA ontvangen hebben. Dus dan is er na verwerking bij ons geen sprake meer van onverwerkte dierlijke eiwitten.
Verder gaat het vervoerd worden met een cmr zoals deze naar behoren ingevuld dient te zijn met daaraan toegevoegd de volgende melding.
2.22.
Op 8 en op 21 januari 2014 hebben opnieuw besprekingen tussen VDW en Polskamp plaatsgevonden, eerst bij Polskamp, daarna bij VDW. Bij brief van 28 januari 2014 heeft de advocaat van VDW onder meer het volgende aan [naam] geschreven:
Na onze correspondentie eind 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen u en VdW. Tijdens die bespreking is uwerzijds (wederom) het nodige toegezegd. Van nakoming van de verplichtingen uit de relevante overeenkomst is het evenwel nog steeds niet gekomen.
In diezelfde brief is Polskamp in gebreke gesteld en gesommeerd de overeenkomst na te komen. Polskamp is hiertoe niet overgegaan.
2.23.
In een e-mail van 14 februari 2014 van de heer Kooi van Cagemax aan [naam] van Polskamp is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Langs deze weg wil ik u op de hoogte brengen van de negatieve ervaringen welke wij hebben mogen ondervinden door de aanlevering van uw “residumeel” in de verschillende gedaanten tot nu toe.
Zoals u weet is Cagemax een handelsonderneming welke zich sinds circa 17 jaar bijna uitsluitend bezig houdt met de handel in dierlijke eiwitten en vetten. Als zodanig waren/zijn wij dan ook zeer geïnteresseerd in uw project of uw reststroom kippenkarkassen via verwerking in reguliere en wettelijk toegestane productie-eenheden als pluimveebeendermeel in te kopen.
Als zodanig hebben wij met interesse aan uw traject tot totstandbrenging van bovengenoemd meegewerkt.
Daarbij dient ten aanzien van de tot nu toe afgenomen proefpartijtjes volgend gezegd te worden:
1. Proeflevering van 30.640kg op 13.03.2013 na droging met broodmeel
Het eindproduct als zodanig bleek voor ons bij voorbaat al onbruikbaar maar zoals gezegd hebben wij vanuit onze interesse in een puur eindproduct meegewerkt aan een “ontwikkeling”
2) Proeflevering van 31.200kg op 22.04.2013 na droging met verenmeel
Na gebleken onbruikbaarheid van product 1 hebben wij zelf voorgesteld om eventueel met verenmeel te drogen. Wij wisten op dat moment dat het product voor onze doeleinden ook onbruikbaar zou zijn maar met deze oplossing zouden we beter in de buurt komen van het door ons beoogde eindresultaat, namelijk: een puur “pluimveemeelachtige”
3) Proeflevering van 9.720kg op 19.11.2013 na droging met puur residu
Na de tweede proeflevering heeft u ons meegedeeld dat een derde proeflevering gemaakt was en klaarstond en dat het product nu aan onze verwachtingen zou moeten voldoen. Helaas bleek het eindresultaat ook van bedroevende kwaliteit. Niet alleen bleek het PO-gehalte veel te hoog te zijn, ook het veel te hoge as-gehalte en het daardoor te lage eiwit-gehalte maakte het product, niet alleen voor ons, onbruikbaar.
Grootste “bottleneck” echter bleek voor ons het feit dat de door u gebruikte drogerij niet over de juiste toelatingen bleek te beschikken om het eindproduct als zodanig als Categorie 3 Verwerkt Dierlijk Eiwit te mogen bestempelen. Weliswaar mag het eindproduct direct, dus zonder tussenopslag, naar de petfoodindustrie geleverd worden echter zal geen enkele petfoodproducent dit afnemen. Dit enkel en alleen vanwege de enorm slechte waarden en het ontbreken van een deugdelijk productieproces.
Vanwege bovenstaand moeten wij u helaas verantwoordelijk houden voor alle kosten en consequenties die voort kunnen vloeien uit het leveren van ondeugdelijke goederen.
(…).
2.24.
Bij dagvaarding van 28 februari 2014 heeft VDW in kort geding nakoming van de overeenkomst door Polskamp gevorderd. In het kort gedingvonnis van 8 april 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van VDW tot nakoming van de overeenkomst na belangenafweging afgewezen.
2.25.
Op verzoek van VDW heeft de heer Heijen van de nVWA in een e-mail van 17 april 2014 uitleg gegeven omtrent het verkrijgen van een erkenning als verwerkingsbedrijf VDE. Voor zover hier relevant, luidt deze uitleg als volgt:
(…)
Verwerkingsnormen:
Vo(EG) 142/2011 bijlage X, Hfdst III afd. 1 B punt 2 schrijft voor dat;
2. Verwerkte dierlijke eiwitten van andere dieren dan zoogdieren, uitgezonderd vismeel, moeten met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, behandeld zijn.
Voor uw bedrijf komen 2 opties in aanmerking:
- -
Methode 1 (…)
- -
Na analyse van uw verhitting cq droogproces komt de verwerkingsmethode 7 (zie bijlage IV hfst III Vo 142/2011) momenteel het meest in aanmerking. De wetgever geeft met methode 7 bedrijven de mogelijkheid om op een andere wijze de verwerking van VDE toe te passen als er aan aanvullende eisen voldaan wordt.
Aanvullende eisen gesteld verwerkingsmethode 7 bijlage III Vo 142/2011;
Voor wat betreft methode 7:
Dit is elke andere verwerkingsmethode dan genoemd in methoden 1 t/m 6 waarbij proces toegestaan wordt indien o.a. uit 30 dagen test blijkt dat product vrij is van Clostridium (na behandeling) en Salmonella en Entero’s (in de opslag). (…)
Samenvattend;
Uw bedrijf kan erkend worden als “Verwerkingsbedrijf” Productie verwerkte dierlijke eiwitten D120301, uit categorie 3 materiaal.
Als uit de 30 dagen test blijkt dat het product vrij is van Clostridium (na behandeling) en Salmonella en Entero’s (in de opslag).
2.26.
Polskamp heeft op 22 april 2014 bij deze rechtbank een verzoekschrift ex artikel 186 Rv tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend om ‘duidelijkheid te verkrijgen over de totstandkoming en de ondertekening van de overeenkomst d.d. 13 september 2013, alsmede de daaraan ten grondslag liggende redenen. Meer in het bijzonder wenste Polskamp ‘haar stelling te bewijzen dat de overeenkomst namens Polskamp alleen is ondertekend, omdat [naam] haar meedeelde dat zij voor het verkrijgen van een vergunning een ondertekende overeenkomst nodig had’. Bij beschikking van 21 mei 2014 is dit verzoek ingewilligd waarna Polskamp op 15 oktober 2014 vijf getuigen heeft doen horen.
2.27.
In een schriftelijke verklaring van 27 oktober 2014 heeft de heer [naam]van Cagemax het navolgende verklaard:
Polskamp B.V. heeft mij voorgehouden dat mevrouw [naam] in een getuigenverklaring heeft verklaard dat zij met mij telefonisch contact heeft gehad en dat ik haar in dat telefoongesprek heb meegedeeld dat een erkenning van de NVWA voor de productie van beendermeel voor de vervaardiging van voer voor gezelschapsdieren voldoende was voor ons om het beendermeel af te nemen. Dit is niet juist. Ik ben ook geen deskundige op het gebied van erkenningen, vergunningen e.d. en heb tegen mevrouw [naam] gezegd dat zij voor de vraag naar de juiste erkenning als verwerkingsbedrijf het NVWA moest bellen.
Ik ben bereid deze verklaring zo nodig onder ede te bevestigen.
3. De verdere beoordeling in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
VDW vordert kort samengevat nakoming van de door beide partijen ondertekende overeenkomst voor de duur van een jaar, althans tenminste voor de duur van drie maanden, op straffe van een dwangsom. Voorop staat dat de schriftelijke overeenkomst op grond van artikel 157 lid 2 Rv tussen partijen dwingend bewijs oplevert. In deze overeenkomst ligt de verklaring van Polskamp besloten dat zij met ingang van november 2013 aan VDW gedurende drie maanden wekelijks ongeveer 500 ton kippenbotjes aan zal leveren ter verwerking door VDW, tegen een door Polskamp te betalen prijs van € 100,00 per 1.000 kg. Ingevolge artikel 151 lid 2 Rv kan tegen de inhoud van de overeenkomst tegenbewijs worden geleverd.
schriftelijke overeenkomst met ander doel ondertekend
3.2.
Polskamp heeft in deze bodemprocedure haar reeds in kort geding gevoerde verweer gehandhaafd, inhoudende dat de overeenkomst niet is opgesteld en ondertekend door partijen om te dienen als vastlegging van datgene wat rechtens tussen partijen geldt maar om VDW in staat te stellen de door haar benodigde vergunningen te verkrijgen. Dit blijkt volgens Polskamp uit het feit dat de overeenkomst niet is aangepast aan de opmerking van Polskamp (‘Ons residu bevat wel degelijk vlees- en bloedresten, dit zal ook niet veranderen’) en het feit dat VDW vrijwel direct na ondertekening van de overeenkomst een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Bovendien blijkt dit uit de tijdelijke erkenning voor de duur van drie maanden (van 2 december 2013 tot 2 maart 2014) die VDW van de nVWA heeft gekregen, aldus Polskamp. Tenslotte meent Polskamp door middel van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen voldoende tegenbewijs te hebben geleverd. Polskamp heeft de volgende vijf getuigen opgeroepen, die zijn verschenen: [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam].
3.3.
VDW heeft het verweer van Polskamp, dat de overeenkomst enkel is ondertekend met het oog op het spoedig kunnen verkrijgen van de benodigde vergunningen, gemotiveerd weersproken. Volgens VDW is voor het aanvragen van een omgevingsvergunning geen ondertekende overeenkomst nodig en zij verwijst hiervoor onder meer naar een brief van de provincie Limburg van 10 juli 2014 waarin dit wordt bevestigd. Zij heeft slechts op ondertekening van de overeenkomst aangedrongen omdat voor de verbouwing van de afgebrande hal, bedoeld voor het drogen van de kippenbotjes, investeringen moesten worden gedaan en een lening moest worden aangegaan. Na de laatste succesvolle droging van 5 november 2013, hebben [naam] en [naam] afgesproken het tonnage de week erna op 250 ton te zetten en de week dáárna op 500 ton, een en ander om de machines ‘in te regelen’ en een tijdige en volledige aanvoer voor Polskamp te garanderen. Tijdens de bespreking van 20 november 2013 hebben [naam]en [naam] erkend dat Polskamp niet (meer) voldeed aan de overeenkomst en aangegeven dat het niet lukte om voldoende afzetmogelijkheden van de gedroogde kippenbotjes te vinden. VDW hebben aangeboden mee te willen denken over afzetmogelijkheden voor Polskamp, waarop Polskamp heeft toegezegd de leveringen te hervatten. Deze feiten, alsmede uitlatingen van de zijde van Polskamp van latere datum, duiden erop dat Polskamp zich om financiële redenen aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst wenst te onttrekken, aldus VDW.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat Polskamp er niet in is geslaagd het onder 3.1 genoemde tegenbewijs te leveren. De Provincie heeft in haar eerdergenoemde brief verklaard dat een Wabo-vergunning (omgevingsvergunning) aan de daarvoor in de Regeling omgevingsrecht (Mor) gestelde eisen moet voldoen en dat een contract van een leverancier van grondstoffen of afvalstoffen geen vereiste is. Ook in de overige stukken en in de getuigenverklaringen is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de stelling van Polskamp dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning en/of een erkenning van de nVWA een ondertekende overeenkomst nodig was. Ook de stelling van Polskamp dat VDW aan Polskamp heeft medegedeeld dat ondertekening van de overeenkomst noodzakelijk was voor het verkrijgen van vergunningen en [naam]van Polskamp (alleen) daarom heeft ondertekend, blijkt niet uit de overgelegde correspondentie en blijkt, met uitzondering van de verklaring van [naam], niet uit de getuigenverklaringen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.5.
[naam], bestuurder van Polskamp, heeft – kort samengevat – verklaard dat hij zijn handtekening onder de overeenkomst heeft geplaatst omdat [naam] vertelde dat dat nodig was voor het verkrijgen van de vergunningen. Hoewel hij normaliter nooit overeenkomsten tekent zonder deze gelezen te hebben, heeft hij dat toen wel gedaan omdat hij een prima verhouding had met VDW. Hij heeft de overeenkomst pas gelezen toen er problemen ontstonden.
3.6.
[naam] heeft verklaard dat [naam] geen toelichting bij de overeenkomst heeft gegeven toen ze deze bij hem afleverde. Volgens [naam] heeft [naam] hem niet gezegd waarom de overeenkomst moest worden getekend. Hij heeft de overeenkomst gelezen, heeft er niks spannends in ontdekt en heeft de overeenkomst niet inhoudelijk met [naam], die met vakantie was, besproken. [naam], de controller van Polskamp, heeft voor januari 2014 geen contact gehad met Nicole en [naam] en heeft dan ook niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren omtrent mededelingen die [naam] voor of ten tijde van de ondertekening zou hebben gedaan.
3.7.
De verklaring van [naam]dat [naam] voor en tijdens de ondertekening van de overeenkomst aan hem heeft medegedeeld dat de overeenkomst (alleen) moest worden getekend om vergunningen te verkrijgen, wordt derhalve niet bevestigd door [naam] of [naam] en wordt bovendien weersproken door Nicole en [naam]. [naam] heeft verklaard dat zij een à twee weken voor het langsbrengen van de schriftelijke overeenkomst maar ook daarvoor al in een telefoongesprek met [naam]heeft aangegeven dat ze investeringen moesten gaan doen en dat ze de zekerheid van een overeenkomst wilden hebben voordat ze hiertoe overgingen. Ze heeft dit toegelicht door erop te wijzen dat zij het niet breed hebben, dat het geschikt maken van de afgebrande hal voor het drogen van de producten van Polskamp aanzienlijke investeringen vergde, dat daarvoor een kortdurende lening van € 300.000,00 is aangegaan en ongeveer eenzelfde bedrag is geïnvesteerd. Zij heeft tevens verklaard dat VDW naar aanleiding van de overeenkomst met Polskamp een toevoeging op haar omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Ook [naam] heeft verklaard dat de overeenkomst door zijn dochters is opgesteld om de afspraken vast te leggen en dat er bij de ondertekening van de overeenkomst niet is gesproken over de reden waarom zij die overeenkomst nodig hadden.
3.8.
Daarbij komt dat de door [naam]geschetste gang van zaken de rechtbank onaannemelijk voorkomt. Het is moeilijk voorstelbaar dat een bestuurder van een groot bedrijf als Polskamp de gestelde mededeling van [naam], welke mededeling gelet op de aard van de vergunning al niet voor de hand ligt, voor waar heeft aangenomen zonder dit (te laten) verifiëren en dat hij de betreffende overeenkomst ongelezen heeft getekend zonder voorbehoud te maken of schriftelijk vast te leggen dat door VDW geen rechten aan die ondertekende overeenkomst konden worden ontleend. Bovendien had Polskamp de overeenkomst op 13 september 2013 al enkele weken in haar bezit en heeft [naam] in zijn e-mail van 4 september 2013 aan VDW geschreven dat hij de overeenkomst de volgende ochtend zou doornemen met [naam], zodat ook hierom onaannemelijk is dat [naam]de overeenkomst ongelezen heeft getekend. Daarbij komt tevens dat, hoewel de overeenkomst uitgaat van een zeer aanzienlijke hoeveelheid kippenbotjes (500.000 kg) die Polskamp wekelijks dient aan te voeren, deze hoeveelheid overeenstemt met de hoeveelheid die [naam]in zijn e-mail van 9 augustus 2013 aan VDW heeft doorgegeven (‘Het betreft ca 500 ton per week’). De stelling van Polskamp dat [naam] aan [naam]heeft medegedeeld dat ondertekening van de overeenkomst noodzakelijk was voor het verkrijgen van vergunningen en [naam](alleen) daarom heeft ondertekend is dan ook niet aannemelijk geworden.
3.9.
Het voorgaande wordt niet anders doordat [naam], [naam] en [naam] bij gelegenheid van het getuigenverhoor hebben verklaard dat [naam] tijdens de bespreking van januari 2014 heeft uitgesproken dat de overeenkomst toch alleen was getekend voor de vergunning, waarop [naam] (Nicole of [naam], aldus [naam]) heeft geantwoord dat dat zo was. Deze bewering is door Nicole en [naam] weersproken en is bovendien onaannemelijk in het licht van hiervoor onder 3.8 getrokken conclusie. Een dergelijke bevestiging van [naam] zou ook in strijd zijn geweest met het standpunt van VDW, zoals verwoord in de brieven van haar raadsman van 20 december 2013 en 28 januari 2014, waarin er juist vanuit wordt gegaan dat de overeenkomst bindend is en dient te worden nagekomen. Wel ligt het voor de hand dat [naam] heeft aangedrongen op spoedige ondertekening van de overeenkomst aangezien VDW pas kosten wilde gaan maken en voorbereidende maatregelen wilde treffen, waaronder het aanvragen van de vergunning, nadat zij voldoende zekerheid had verkregen dat partijen met elkaar in zee gingen. Indien en voor zover [naam]dit verkeerd zou hebben begrepen, kan Polskamp ingevolge artikel 3:35 BW geen beroep doen op het ontbreken van een met deze overeenkomst overeenstemmende wil.
3.10.
Ook het gegeven dat in de overeenkomst alsmede in de aanvraag voor de omgevingsvergunning ten onrechte wordt vermeld dat de kippenbotjes volledig vrij zijn van vlees of vleesresten werpt geen ander licht op de zaak. Onduidelijk is waarom deze passage in de overeenkomst niet is gecorrigeerd voordat tot ondertekening werd overgegaan terwijl [naam] in zijn e-mail van 4 september 2013 reeds had geschreven dat het residu van Polskamp wel degelijk bloed en vleesresten bevat. Polskamp insinueert dat VDW dit bewust niet heeft gecorrigeerd in verband met geuroverlastproblematiek en met als doel om de vergunning gemakkelijker te verkrijgen. VDW heeft dit weersproken en gesteld dat het al dan niet ontdaan zijn van vleesresten voor de beoordeling van de aanvraag door de Provincie niet uitmaakt. Op basis van pagina 14 van de verleende vergunning van 6 mei 2014 kan niet worden uitgesloten dat deze stelling juist is aangezien hier is vermeld dat de wijze van aanleveren van de kippenbotjes geen onderdeel uitmaakt van de voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning is afgegeven en dat de regelingen en eisen die voorvloeien uit de voor de verwerking van beenderen vereiste erkenning van de nVWA buiten het kader van de aangevraagde Wabo-vergunning vallen. Een en ander kan in het midden blijven nu dit niet van belang is voor de vraag of Polskamp erin is geslaagd het vereiste tegenbewijs te leveren.
3.11.
Polskamp is derhalve niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat VDW en Polskamp een overeenkomst zoals onder r.o. 3.1 bedoeld zijn aangegaan en dat VDW erop heeft vertrouwd en heeft mogen vertrouwen dat Polskamp zich na ondertekening van de overeenkomst hieraan gebonden zou achten.
de vereiste erkenning van de nVWA
3.12.
Voorts heeft Polskamp aangevoerd dat, voor zover partijen geacht moeten worden de overeenkomst van 13 september 2013 te zijn aangegaan, de vordering tot nakoming niet kan worden toegewezen omdat verzuim aan haar zijde ontbreekt. Zij is niet in verzuim geraakt doordat VDW in schuldeisersverzuim verkeert. VDW verkeert in schuldeisersverzuim doordat zij haar verplichtingen niet kan nakomen vanwege het ontbreken van de juiste erkenning en bovendien doordat zij zelfs met de bestaande erkenning niet deugdelijk nakomt, aldus Polskamp.
3.13.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een vordering tot nakoming niet vereist is dat de schuldenaar in verzuim verkeert. Voor zover Polskamp bedoeld heeft te stellen dat het gestelde schuldeisersverzuim haar van de op haar rustende verbintenis tot het wekelijks leveren van kippenbotjes ontslaat, kan zij hierin niet worden gevolgd. Is de schuldeiser in verzuim, dan kan de rechter op vordering van de schuldenaar bepalen dat deze van zijn verbintenis zal zijn bevrijd (artikel 6:60 BW) maar een dergelijke vordering heeft Polskamp niet ingesteld. Polskamp heeft de overeenkomst ook niet ontbonden noch vordert zij in deze procedure ontbinding van de overeenkomst wegens een (dreigende) tekortkoming van VDW. De vraag is hier dan ook of Polskamp zich kan beroepen op een opschortingsrecht waardoor zij de nakoming van haar verplichting kan uitstellen. Hoewel Polskamp zich niet met zoveel woorden op een opschortingsbevoegdheid beroept, kan haar verweer naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen. Polskamp stelt immers dat VDW haar verplichtingen niet nakomt en ook niet kan nakomen, waardoor Polskamp niet geacht kan worden haar verplichting tot levering van de botjes na te komen.
Eerst zal dan ook worden beoordeeld wat de omvang van de overeenkomst is, meer in het bijzonder welke verplichtingen voor VDW voortvloeien uit de overeenkomst.
3.14.
Polskamp stelt dat zij, gelet op de bedoelingen van partijen, van VDW mocht verwachten dat VDW het botresidu conform de voor dierlijke bijproducten geldende Europese regelgeving zou drogen tot pluimveebeenderenmeel, opdat het ook voor andere doeleinden dan voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren zou kunnen worden bestemd. Meer specifiek mocht zij verwachten dat VDW een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7, beschreven in Hoofdstuk III van Bijlage IV van EU-verordening 142/2011 (de bij de Verordening behorende Uitvoeringsverordening) hanteerde. Dit is niet het geval doordat de vereiste erkenning, aangeduid als de erkenning voor categorie 3 sectie IV, ontbreekt en ook niet kan worden verkregen waardoor het product niet verhandelbaar is. Het product is zelfs niet verhandelbaar als voeder voor gezelschapsdieren aangezien het een te hoog as-gehalte bevat en is bovendien niet puur genoeg. Zij stelt dat zij al in de eerste bespreking met VDW heeft aangegeven dat Cagemax haar beoogde afnemer was en dat zij noch Cagemax heeft ingestemd met de nVWA erkenning voor categorie 3 sectie VIII.
3.15.
VDW stelt dat nimmer is overeengekomen dat de gedroogde botjes aan bepaalde (kwaliteits)eisen moesten voldoen en dat pas in oktober 2013, derhalve ruim na de ondertekening van de overeenkomst, voor het eerst over een erkenning van de nVWA is gesproken. Toen VDW Polskamp hierover benaderde, werd zij doorverwezen naar de heer [naam]van Cagemax, die aan [naam] heeft medegedeeld dat kon worden volstaan met een erkenning voor de vervaardiging van beenderenmeel voor gezelschapsdieren. Bovendien kan VDW alsnog de kennelijk door Polskamp gewenste erkenning verkrijgen, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat Polskamp de leveringen hervat. Voor deze erkenning dient VDW immers een positieve 30 dagen-test te verkrijgen (zie e-mail van nVWA van 17 april 2014, r.o. 2.25). Opmerkelijk is dat Polskamp stelt dat de gedroogde botjes niet voldoen aan de overeengekomen eisen, terwijl zij voor alle drogingen heeft betaald, geen klachten heeft geuit en na de tweede proefdroging zelfs tegen [naam] is gezegd dat de laatste test succesvol was en ze van start konden gaan. Het erkenningsverhaal wordt door Polskamp aangevoerd om onder haar verplichtingen uit te komen, aldus VDW.
3.16.
Partijen twisten over de vraag of is overeengekomen dat VDW over een erkenning voor categorie 3 sectie IV moest beschikken, althans dat de gedroogde botjes geschikt moesten zijn voor de vervaardiging van voeder voor dieren, niet uitsluitend zijnde voor gezelschapsdieren. Bij de beantwoording van deze vraag draait het om de uitleg van de overeenkomst. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium (naar HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635), waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) volgt dat bij de uitleg van een geschrift de taalkundige betekenis die de gebruikte bewoordingen, gelezen in de context van het geheel, in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben van groot belang is.
3.17.
In de schriftelijke overeenkomst is niets bepaald over de eisen waaraan het eindproduct moest voldoen of volgens welke verwerkingsmethode moest worden gedroogd. Gesteld noch gebleken is dat partijen hierover mondeling afspraken hebben gemaakt. Polskamp impliceert dat VDW had moeten begrijpen dat de omstandigheid dat Cagemax de afnemer van Polskamp was, meebracht dat het beenderenmeel ook bestemd moest zijn voor de vervaardiging van andere diervoederproducten dan diervoeder voor gezelschapsdieren en dat zij derhalve niet kon volstaan met een erkenning categorie 3 sectie VIII. Nog daargelaten dat VDW stelt en Nicole en [naam] in hun getuigenverklaringen hebben bevestigd, dat VDW pas in oktober 2013 wist dat Cagemax de afnemer van Polskamp was, kan de enkele wetenschap van de beoogde afnemer van Polskamp niet de door Polskamp gestelde eis of voorwaarde meebrengen. Gesteld noch gebleken is dat Cagemax geen dierenvoeder voor gezelschapsdieren vervaardigt. Evenmin is gesteld op grond waarvan VDW had behoren te weten welke producten Cagemax vervaardigt en op grond waarvan het tot haar verantwoordelijkheid behoorde om de aangevraagde erkenning te laten aansluiten bij de wensen van Cagemax. Voor zover Cagemax en Polskamp afspraken hebben gemaakt over de eisen waaraan de gedroogde botjes moesten voldoen, had het op de weg van Polskamp gelegen om deze eisen tevens onderdeel te laten uitmaken van de overeenkomst die zij met VDW aanging, dan wel de overeenkomst met VDW aan te gaan onder een opschortende of ontbindende voorwaarde in verband met de te verkrijgen goedkeuring van Cagemax. Ook indien VDW bekend is geweest met het doel van Polskamp, te weten het genereren van een hogere opbrengst door het drogen van het botresidu tot een product dat door Cagemax zou worden afgenomen, is daarmee niet gezegd dat VDW hieruit heeft moeten begrijpen dat de overeenkomst werd aangegaan onder de opschortende of ontbindende voorwaarde dat Polskamp dat doel zou bereiken. Behoudens afwijkende afspraken, waarvan niet is gebleken, lag het immers op de weg van Polskamp om zich ervan te vergewissen dat zij het eindproduct voor een voor haar aantrekkelijke prijs kon verkopen alvorens tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan. VDW had de overeenkomst ook niet op de door Polskamp gestelde wijze moeten begrijpen, nu in de overeenkomst juist wordt voorzien in een ‘testperiode’ van drie maanden, waarna partijen afhankelijk van de opgedane ervaringen, gebleken afzetmogelijkheden en haalbare prijzen, tot wijziging van de overeenkomst konden overgaan. Kortom, voor de stelling van Polskamp dat VDW de botjes volgens een bij erkenning categorie 3 sectie IV behorende verwerkingsmethode moet drogen tot pluimveebeenderenmeel, opdat het ook voor andere doeleinden dan voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren zou kunnen worden bestemd, bestaan geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten.
3.18.
Evenmin kan worden vastgesteld dat partijen het voorgaande naderhand, derhalve na ondertekening van de overeenkomst, zijn overeengekomen. Eerst in oktober 2013 heeft Polskamp VDW verwezen naar Cagemax in verband met de aan te vragen erkenning. Over hetgeen [naam]van Cagemax bij die gelegenheid zou hebben gezegd tegen [naam] lopen de meningen uiteen, maar zelfs [naam]verklaart niet dat van de zijde van Cagemax aan VDW is medegedeeld dat een erkenning voor categorie 3 sectie IV van de nVWA moest worden verkregen dan wel dat het beenderenmeel zou worden gebruikt voor ander dierenvoeder dan voeder voor gezelschapsdieren. Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd die op een dergelijke nadere afspraak kunnen duiden.
3.19.
Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden aangenomen dat uit de overeenkomst voortvloeit dat VDW over een erkenning voor categorie 3 sectie IV dient te beschikken. Dat VDW (nog) niet over deze erkenning beschikt staat dan ook niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
3.20.
Daar komt bij dat VDW heeft aangeboden de door Polskamp gewenste erkenning alsnog voor Polskamp te willen aanvragen terwijl niet is gebleken dat VDW een dergelijke erkenning niet zou kunnen verkrijgen. In haar e-mail van 17 april 2014 (zie 2.25) schrijft de nVWA immers dat VDW als verwerkingsbedrijf productie verwerkte dierlijke eiwitten D120301, uit categorie 3 materiaal kan worden erkend indien uit de 30 dagen test blijkt dat het product vrij is van Clostridium, Salmonella en Entero’s. Anders dan Polskamp stelt blijkt uit een verklaring van FiMM van 17 juni 2014 niet dat VDW deze test niet zou kunnen doorstaan. FiMM constateert dat om Clostridiumsporen te elimineren, een verhitting voor langere tijd op temperaturen van minimaal 95 graden Celsius nodig is maar verklaart niet dat VDW niet over een dergelijk verhittingsproces beschikt of kan beschikken. Bovendien heeft VDW tijdens de comparitie gesteld dat haar verhittingsproces tot 140 graden Celsius gaat. Zelfs indien de verplichting om over een erkenning categorie 3 sectie IV te beschikken derhalve uit de overeenkomst zou voortvloeien, zou Polskamp haar verplichting tot het leveren van botjes niet volledig kunnen opschorten. Gelet op de eerdergenoemde 30 dagen test is het immers noodzakelijk dat de leveringen voor minimaal 30 dagen worden hervat.
3.21.
Polskamp heeft voorts nog aangevoerd dat er behoudens het ontbreken van de genoemde erkenning, nog andere beletsels zijn die correcte nakoming van de afspraken door VDW onmogelijk maken. Ook dit verweer faalt. De omstandigheid dat de verleende erkenning categorie 3 sectie VIII slechts voor drie maanden was afgegeven staat niet aan nakoming door VDW in de weg. Polskamp heeft immers niet betwist dat de erkenning van de nVWA is geschorst doordat de leveringen na 5 november 2013 zijn gestaakt en dat deze erkenning met één telefoontje naar de nVWA weer kan worden geactiveerd. Ook staat niet aan nakoming door VDW in de weg, de stelling van Polskamp dat het as-gehalte van de gedroogde botjes te hoog zou zijn en het eindproduct niet uit 100% beendermeel bestaat. Ook hier geldt weer dat gesteld noch gebleken is dat partijen hieromtrent iets hebben afgesproken of dat het maximale PO- en as-gehalte zou voortvloeien uit regelgeving. De door Polskamp van Cagemax overgenomen stelling dat de laatste levering een te hoog PO-gehalte en as-gehalte had, is dan ook niet onderbouwd. Voorts kan op basis van de e-mail van Cagemax van 14 februari 2014 (zie onder 2.23) niet worden geconcludeerd dat het product niet puur genoeg was (‘proeflevering…op 19.11.2013 na droging met puur residu’). Daar komt bij dat Polskamp de leveringen al drie maanden vóór ontvangst van deze e-mail had gestaakt, dat zij als reden hiervoor niet heeft aangevoerd dat het eindproduct niet aan de overeengekomen eisen voldeed, dat zij in een eerder stadium geen klachten heeft geuit over de drogingen en dat zij op 23 december 2013 de factuur voor de laatste droging van bijna € 10.000,00 nog integraal heeft voldaan. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat VDW bereid en in staat is om haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen jegens Polskamp na te komen en dat van een (dreigende) tekortkoming niet is gebleken. Er is dan ook geen sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van VDW en Polskamp is niet bevoegd haar verplichtingen op te schorten.
beroep op artikel 6:248 lid 2 BW
3.22.
Tenslotte beroept Polskamp zich erop dat zij niet geacht kan worden de overeenkomst na te komen aangezien zij niets kan met het eindproduct en dat zij bij toewijzing van de vordering een verlies van € 52.550,00 per week zal leiden. Voor zover Polskamp met deze stelling bedoeld heeft een beroep te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals omschreven in artikel 6:248 lid 2 BW, gaat ook dit beroep niet op. Gelet op de conclusie dat tussen partijen niet is overeengekomen dat het beenderenmeel geschikt moest zijn voor de vervaardiging van een bepaalde categorie diervoederproducten of aan andere (kwaliteits)eisen moest voldoen, komt de omstandigheid dat de afzetmogelijkheden beperkt dan wel nihil zouden zijn voor rekening en risico van Polskamp. Daar komt bij dat VDW onderbouwd heeft gesteld dat zij alsnog een erkenning categorie 3 sectie IV kan verkrijgen mits de ’30 dagentest’ positief uitvalt. Van belang is voorts dat VDW voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met het oog op de drogingen voor Polskamp investeringen heeft gedaan en dat zij deze investeringen niet kan terugverdienen indien Polskamp geen kippenbotjes aanlevert. Indien tenslotte nog in aanmerking wordt genomen dat de rechter artikel 6:248 lid 2 BW zeer terughoudend dient toe te passen, moet de slotsom zijn dat ook het beroep van Polskamp op genoemd artikel niet kan slagen.
dwaling
3.23.
Voorts heeft Polskamp zich beroepen op vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van dwaling. Zij stelt daartoe dat zij de overeenkomst heeft gesloten in de veronderstelling dat VDW beschikte over de benodigde erkenning van de nVWA om het botresidu te drogen tot pluimveebeenderenmeel voor de vervaardiging van diervoederproducten, anders dan alleen voor voeder voor gezelschapsdieren. Dit beroep wordt verworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan niet worden aangenomen dat Polskamp die veronderstelling heeft gehad ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en voor zover zij die wel heeft gehad, komt deze dwaling voor haar eigen rekening. Hoewel Polskamp stelt dat dit essentieel is voor haar, heeft zij nagelaten in de overeenkomst op te nemen waarvoor het beenderenmeel was bestemd, althans aan welke vereisten het eindproduct moest voldoen met het oog op de eisen die haar afnemer klaarblijkelijk aan het eindproduct stelde.
looptijd verstreken
3.24.
Als laatste is aangevoerd dat de looptijd van de overeenkomst drie maanden is en deze looptijd inmiddels is verstreken omdat de overeenkomst volgens VDW in november 2013 is ingegaan. Daarom kan geen nakoming meer worden gevorderd door VDW, aldus Polskamp.
3.25.
Voor de beoordeling van de vraag of Polskamp gelet op de looptijd van de overeenkomst nog tot nakoming kan worden veroordeeld, is het van belang om de overeenkomst te kwalificeren en de overeenkomst uit te leggen. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van het eerdergenoemde Haviltex-criterium en er moet derhalve worden gekeken naar de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.26.
De rechtbank oordeelt dat het hier gaat om een overeenkomst waarin partijen zich hebben verbonden om gedurende drie maanden wekelijks vooraf overeengekomen aannemingsovereenkomsten met elkaar aan te gaan. Ingevolge artikel 7:750 BW is een aannemingsovereenkomst een overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld. Hier gaat het om het drogen van kippenbotjes tegen een door Polskamp te betalen bedrag per ton kippenbotjes.
3.27.
Bij de uitleg van de overeenkomst zijn de bewoordingen van de overeenkomst van belang maar deze hoeven niet doorslaggevend te zijn. Naast de weergegeven looptijd dient dan ook te worden gekeken naar de bedoeling van partijen. In dit geval is de bedoeling van partijen expliciet opgenomen in de overeenkomst. Artikel 1.03 bevat immers de intentie van partijen om voor een langere termijn (langer dan 1 jaar) een samenwerking aan te gaan en bepaalt daarom dat na drie maanden o.a. de te verwerken hoeveelheden en definitieve droogtarieven zullen worden besproken. Om een zinvolle bespreking als hier bedoeld mogelijk te maken, mag ervan worden uitgegaan dat gedurende de testperiode van drie maanden daadwerkelijk wekelijks omstreeks 500 ton kippenbotjes moet worden aangeleverd en gedroogd. Gelet op de in de overeenkomst vastgelegde bedoeling van partijen kan dan ook worden geconcludeerd dat de overeenkomst niet eindigt door het enkele verstrijken van een periode van drie maanden maar dat de overeenkomst pas eindigt nadat het beoogde totale volume van omstreeks 6500 ton (500 ton x 13 weken) is aangeleverd en gedroogd. De stelling van Polskamp dat de overeenkomst drie maanden na november 2013 is geëxpireerd, ongeacht de hoeveelheid geleverde en verwerkte kippenbotjes, zou impliceren dat Polskamp er zelf voor zou kunnen zorgen dat door VDW geen verdere nakoming van de overeenkomst meer kan worden gevorderd door na de eerste levering simpelweg te weigeren om tot levering over te gaan en te wachten totdat drie maanden zouden zijn verstreken. Dit kan niet de bedoeling van partijen zijn geweest. Gelet op de aard van de overeenkomst en de in de overeenkomst vastgelegde bedoeling van partijen moet dan ook worden aangenomen dat de looptijd van drie maanden is stopgezet nadat de levering begin november 2013 heeft plaatsgevonden en pas weer zal doorlopen indien de wekelijkse leveringen worden hervat.
conclusie
3.28.
De conclusie luidt dan ook dat de in de overeenkomst vermelde looptijd van drie maanden niet aan een veroordeling van Polskamp tot nakoming in de weg staat. Voor toewijzing van de primaire vordering, nakoming gedurende een periode van een jaar, biedt de overeenkomst geen, althans onvoldoende, grond. Uit de overeenkomst (artikel 1.03) kan worden afgeleid dat partijen na de testperiode kunnen kijken of en onder welke voorwaarden en voor welke termijn zij een verdere samenwerking willen aangaan. Voor een dergelijke verlenging is niet meer dan een intentie overeengekomen. De subsidiaire vordering is echter toewijsbaar en Polskamp zal dan ook worden veroordeeld tot nakoming van de verplichting om gedurende een periode van drie maanden de wekelijkse hoeveelheid kippenbotjes te leveren. Daarbij moet worden vermeld dat Polskamp in de eerste week van november 2013 reeds 57,86 ton kippenbotjes heeft geleverd, en dat zij bij hervatting van de leveringen in de eerste week derhalve nog 442,14 ton kippenbotjes zal moeten leveren en in de daaropvolgende weken telkens 500 ton. Voorts geldt dat de verplichting van Polskamp tot hervatting van de leveringen pas ingaat vanaf het moment waarop de geschorste erkenning voor Categorie 3 sectie VIII door de nVWA zal zijn geactiveerd en VDW Polskamp hiervan op de hoogte heeft gesteld.
dwangsom
3.29.
VDW heeft gevorderd Polskamp te veroordelen om aan haar een dwangsom te betalen van € 7.142,86 voor iedere dag of gedeelte daarvan – dus van € 50.000,00 per week – dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 650.000,00 is bereikt. Nu de hoofdveroordeling een verplichting betreft waaraan wekelijks dient te worden voldaan, zal een dwangsom worden opgelegd voor elke week dat Polskamp niet aan haar verplichting heeft voldaan. Voor wat betreft de hoogte van de dwangsom, heeft VDW aansluiting gezocht bij de vergoeding die zij van Polskamp zou ontvangen bij correcte nakoming. De rechtbank zal ook aansluiten bij deze vergoeding en derhalve een dwangsom van € 50.000,00 toewijzen voor elke week dat Polskamp niet aan haar verplichting tot levering van 500 ton kippenbotjes zal voldoen.
3.30.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om aan het vonnis de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden of op de voet van artikel 233 lid 3 Rv aan de uitvoerbaar-verklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door VDW zekerheid wordt gesteld.
3.31.
VDW heeft zowel in de hoofdzaak als in het incident nakoming gevorderd. Nu de vordering in de hoofdzaak kan worden toegewezen, is geen afzonderlijke beslissing in het incident meer nodig. De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.32.
Polskamp zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VDW worden begroot op:
- dagvaarding € 85,06
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.597,06
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
gebiedt Polskamp tot nakoming van de overeenkomst van 13 september 2013, te weten wekelijkse levering aan VDW van 500 ton kippenbotjes ter verwerking, zulks voor de duur van drie maanden, tegen de in der overeenkomst van 13 september 2013 opgenomen prijscondities, een en ander vanaf het moment dat de geschorste erkenning wederom door de nVWA is geactiveerd en VDW Polskamp hiervan op de hoogte heeft gesteld, en met dien verstande dat Polskmap uitsluitend gedurende de eerste week geen 500 ton maar 442,14 ton kippenbotjes aan VDW ter droging dient aan te bieden,
4.4.
veroordeelt Polskamp om aan VDW een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere week dat zij niet aan de onder 4.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 644.000,00 is bereikt,
4.5.
veroordeelt Polskamp in de proceskosten, aan de zijde van VDW tot op heden begroot op € 1.597,06,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.