FED 2017/89
Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de heffing van dividendbelasting van buitenlandse beleggingsinstellingen
HR 03-03-2017, ECLI:NL:HR:2017:342, m.nt. dr. mr. C. Maas
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 maart 2017
- Magistraten
Mrs. Overgaauw, Van Loon, Fierstra, Van Kalmthout, Van Hilten
- Zaaknummer
16/03954
- Noot
dr. mr. C. Maas
- JCDI
JCDI:ADS173827:1
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Europees belastingrecht (V)
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Dividendbelasting / Heffingswijze
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:342, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑03‑2017
ECLI:NL:PHR:2016:1106, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑11‑2016
- Wetingang
Art. 10 lid 2 Wet DB 1965 (tekst tot 1 januari 2008); art. 56 EG (thans art. 63 VWEU)
Essentie
Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de heffing van dividendbelasting van buitenlandse beleggingsinstellingen
Samenvatting
In het arrest BNB 2015/203 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet-ingezeten beleggingsinstellingen niet objectief vergelijkbaar zijn met ingezeten fiscale beleggingsinstellingen in de zin van art. 28 Wet VPB 1969 omdat zij niet inhoudingsplichtig zijn voor de Nederlandse dividendbelasting, zodat zij geen aanspraak kunnen maken op dezelfde mogelijkheden tot teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Zeer vele beleggingsinstellingen hebben sindsdien echter hun procedures voortgezet. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in twee van deze zaken op de voet van art. 27ga lid 1 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.