Meer precies gezegd heeft het hof de (Promis)bewijsvoering van de rechtbank overgenomen met uitzondering van de daarvan deel uitmakende beslissing op een in eerste aanleg gedaan voorwaardelijk getuigenverzoek op p. 7 en 8 van het vonnis. Verder moet worden opgemerkt dat de overneming van de bewijsvoering van de rechtbank in de aanvulling op het arrest een indirecte vorm van overneming betreft, aangezien het hof het vonnis van de rechtbank in het arrest zelf in zijn geheel heeft vernietigd.
HR, 20-06-2017, nr. 15/03195
ECLI:NL:HR:2017:1122
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
15/03195
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1122, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:499, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:499, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1122, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Falende bewijsmotiveringsklacht. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/00543.
Partij(en)
20 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/03195
AGE/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 juni 2015, nummer 22/005110-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Cantarella, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017.
Conclusie 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Falende bewijsmotiveringsklacht. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/00543.
Nr. 15/03195 Zitting: 9 mei 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 23 juni 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een voorwaardelijk gedeelte van vier maanden en een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren (subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis). In het genoemde arrest heeft het hof daarnaast de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 22.777,21 en aan de verdachte voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] , die onder nr. 16/00543 bij de Hoge Raad aanhangig is. In deze samenhangende zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. M.G. Cantarella, advocaat te ’s-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof de bewezenverklaarde eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging niet uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, noch dat de verdachte deze handelingen heeft gepleegd in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , althans dat de bewezenverklaring van het hof niet toereikend is gemotiveerd.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juli 2013 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meerdere malen) met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 27 juli 2013 te Delft met een ander aan de openbare weg, te weten de Oude Delft te Delft, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het van de fiets af trekken van [slachtoffer] en op de grond gooien en tegen het hoofd schoppen/trappen, en tegen het lichaam slaan en schoppen/trappen van [slachtoffer] .”
4.2. In zijn aanvulling op het bestreden arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het hof wat betreft het bewijs voor de bewezenverklaarde feiten de (Promis)bewijsvoering uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 november 2013 overgenomen.1.Deze luidt als volgt:
“3.5 De beoordeling van de tenlastelegging[1]
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 27 juli 2013, omstreeks 06.50 uur, is [slachtoffer] (“ [slachtoffer] ”) op een bruggetje op de Oude Delft in Delft van zijn fiets getrokken. Hij voelde dat hij geslagen en geschopt werd tegen zijn hele lichaam. Hij werd meerdere malen tegen zijn hoofd getrapt. [slachtoffer] voelde zeer veel pijn aan zijn armen, hoofd en linkerknie. Hij zag dat hij werd geschopt/geslagen door meerdere jongens. De jongens waren blank, hadden kort haar en droegen een spijkerbroek. Eén jongen had een rood shirt aan. Toen de jongens wegliepen, riep [slachtoffer] hen na, omdat hij dacht dat zij zijn sleutels hadden meegenomen. Twee jongens kwamen teruggelopen, onder wie de jongen met het rode shirt. Nadat deze jongens terugkwamen begonnen zij [slachtoffer] weer te trappen en te slaan. Dit deed ook zeer veel pijn van aan zijn hoofd.
Verbalisant heeft ten tijde van de aangifte door aangever [slachtoffer] meerdere wonden waargenomen aan het hoofd, de armen en de linkerknie van [slachtoffer] . Er zijn foto’s genomen van dit letsel. Aangever [slachtoffer] antwoordde traag op vragen van verbalisant en voelde meerdere malen aan zijn hoofd. Hij zei dat hij duizelig was.[2] Op 27 juli 2013 omstreeks 10.00 uur bezochten verbalisanten de aangever [slachtoffer] in het ziekenhuis. Hij moest in het observatorium blijven in verband met de vele zwellingen en blauwe plekken op zijn hoofd. Verbalisanten zagen dat er nog steeds blauwe plekken en zwellingen op zijn hoofd zaten. Aangever [slachtoffer] was zeer geschrokken en van streek.[3] Over het letsel van aangever heeft de arts van de spoedeisende hulp de volgende medische informatie gegeven:
snijwond knie 2cm;
schaafwond onderarmen en knieën;
bloeduitstorting behaarde hoofdhuid;
gering uitwendig bloedverlies;
geschatte duur van genezing: 2-4 weken.[4]
Getuige [getuige 1] , woonachtig op de [a-straat] te Delft, heeft verklaard dat hij op 27 juli 2013 omstreeks 06.45 uur gegil hoorde op straat. Toen hij uit het raam keek zag hij een fiets op de brug liggen. Hij zag een jongen met een witte korte broek en blauw shirt wankelend over zijn fiets staan. [getuige 1] zag dat er drie jongens om de jongen met de korte broek stonden. Eén van de jongens gaf het slachtoffer een duw, waarop deze op de grond viel. De jongen die geduwd had, droeg een roze shirt en een spijkerbroek. Getuige [getuige 1] zag dat de jongen in het roze shirt begon te trappen tegen het slachtoffer. De jongen plaatste meerdere trappen tegen de rug en de zijkant van het hoofd van het slachtoffer. De trappen waren met kracht en doelgericht. [getuige 1] hoorde het slachtoffer schreeuwen van de pijn. De andere jongens stonden op ongeveer anderhalve meter van de jongen met het roze shirt.[5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zich op 27 juli 2013 omstreeks 06.50 uur in Café Rossio aan de Oude Delft te Delft bevond. Ze zag dat er een jongen vanaf de Oude Delft het bruggetje over fietste. [getuige 2] zag dat er een groep van zes jongens vanuit de Peperstraat richting het slachtoffer liepen. Jongen 1 droeg een rood shirt en jongen 2 een grijs shirt. [getuige 2] zag dat de jongens het slachtoffer van de fiets trokken en hem op de grond gooiden. Vier van de zes jongens begonnen op hem in te slaan en te schoppen, met meer dan geringe kracht en vooral gericht op zijn hoofd. Hierna liep de groep richting het station. Het slachtoffer riep nog wat na, waarna jongens 1 en 2 terugkwamen. Zij begonnen opnieuw op het slachtoffer in te slaan en te schoppen.[6]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat toen hij met de andere jongens snackbar Alev te Delft uitliep, erop de brug bij de Oude Delft een jongen kwam aanfietsen. Een jongen die ze zojuist in de snackbar hadden leren kennen (naar de rechtbank heeft begrepen betreft dat de verdachte ) trok de jongen van zijn fiets af. Hij begon de jongen op de grond vervolgens te slaan en te schoppen. [medeverdachte] heeft aanvankelijk verklaard dat hij niet heeft geslagen.[7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij met zijn vrienden in Alev een onbekende jongen ontmoette, waarvan hij dacht dat deze uit Zwijndrecht kwam. Deze jongen ging naar buiten en liep naar een brug waar een jongen op een fiets aan kwam. Plotseling hoorde hij wat en toen hij omkeek, zag hij dat de jongen met de fiets op de grond lag. [getuige 3] zag dat [medeverdachte] bij de jongen die op de grond lag bleef staan. Plotseling begon de jongen uit Zwijndrecht de persoon op de grond te slaan. [medeverdachte] sprong er toen ook op en begon de jongen ook te slaan. [getuige 3] zag dat de jongen uit Zwijndrecht de jongen die op de grond lag ook schopte. [medeverdachte] droeg die avond een rode trui met daaronder een roze shirt.[8]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij met de jongens met wie hij was, onder wie medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 3] , wat gingen eten bij Alev in Delft. De jongens waarmee hij was hadden in Alev of daarvoor een andere jongen ontmoet. Deze onbekende jongen had een woordenwisseling met een jongen op de brug en dat hij en zijn vrienden daar ook bij stonden. Het slachtoffer lag op de grond en [getuige 4] zag dat deze een schop in zijn gezicht of tegen zijn hoofd kreeg, volgens hem van de onbekende jongen. [medeverdachte] droeg een rode trui met daaronder een roze shirt.[9]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 27 juli 2013 in Delft naar snackbar Alev is geweest en dat hij toen een grijs shirt met het opschrift “Bet ter” aan had. Hij heeft daar een paar jongens ontmoet, onder wie medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 3] . Op het bruggetje kwam hij een student tegen, die hij aansprak. De student werd boos, waarop verdachte zijn fiets vast heeft gepakt en die van hem weg heeft getrokken. Hierdoor kwam de jongen ten val. Verdachte heeft hem vervolgens met gebalde vuist 2 à 3 flinke tikken gegeven. Aan verdachte zijn ook camerabeelden getoond. Hij heeft verklaard dat hij zichzelf herkent op de beelden.[10] Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij aangever [slachtoffer] twee of drie klappen, waarschijnlijk in het gezicht, heeft gegeven. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aan de fiets van aangever [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor hij viel. Toen aangever [slachtoffer] wegrende, is verdachte hem achterna gerend.
Van hetgeen in de vroege ochtend van 27 juli 2013 op en nabij het bruggetje op de Oude Delft te Delft heeft plaatsgevonden zijn camerabeelden van de aldaar gesitueerde ‘poller’ veiliggesteld. Van deze poller zijn van twee zijdes beeldmateriaal beschikbaar. Deze camerabeelden zijn ter terechtzitting van 5 november 2013 vertoond. Met betrekking tot die beelden heeft verdachte verklaard dat hij degene is met een grijs t-shirt aan.
De beelden zijn door de politie uitgekeken en als volgt beschreven.
Op de beelden van de ene zijde van de poller is te zien dat om 6:45:20 aangever linksboven in beeld komt aangerend met achter zich aan medeverdachte [medeverdachte] (hierna: Z.) en een ander persoon die in het proces-verbaal wordt aangeduid met verdachte NN 1. Op grond van het signalement van NN 1 stelt de rechtbank vast dat NN 1 verdachte (hierna: G) betreft.
G. maakt schoppende beweging met zijn rechterbeen in de richting van aangever ( [slachtoffer] ). G. geeft een duwtrap tegen de onderrug/kont van aangever [slachtoffer] . Z. geeft met zijn rechterbeen een duwtrap tegen de rug van aangever [slachtoffer] . G. balt zijn rechtervuist en haalt zijn rechterarm naar achter en geeft aangever [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht. Het hoofd van aangever [slachtoffer] maakt door de klap een beweging naar achteren en hij verliest zijn evenwicht. G. geeft aangever [slachtoffer] met zijn linkerhand een duw. Aangever [slachtoffer] komt ten val met zijn rug en schouder tegen de bedieningspaal van de polier. Door de klap beweegt de paal. Aangever [slachtoffer] ligt geknield op de grond met zijn rug naar Z. en G. toegekeerd met zijn rechterarm geheven om zich kennelijk te beschermen tegen de klappen. Z. duwt G. opzij en maakt met zijn rechterbeen een zwaaiende beweging en schopt tegen het onderlichaam van aangever [slachtoffer] . Om 6:45:24 haalt Z. zijn rechterbeen terug en maakt opnieuw een zwaaiende beweging en schopt hierna tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] .
Op de beelden van de andere zijde van de polier is te zien dat om 6:45:22 aangever [slachtoffer] linksonder in beeld komt gerend met zijn armen omhoog en benen gespreid. G. komt direct erachteraan in beeld en maakt een zwaaiende/duwende beweging tegen de rug van aangever [slachtoffer] . Hij komt ten val tegen de paal. Z. komt direct hierna in beeld. G. staat bij de op de grond liggende aangever [slachtoffer] met gebalde vuist. Z. duwt G. opzij en haalt zijn rechterbeen naar achteren, draait zijn heup in en trapt met zijn geschoeide voet tegen het rechterbovenbeen van de op de grond geknielde aangever [slachtoffer] .
Om 6:45:24 haalt Z. wederom zijn rechterbeen naar achteren. Aangever [slachtoffer] probeert op te gaan staan. Z. draait zijn rechterheup weer in en trapt met zijn geschoeide voet tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] . Het hoofd van aangever [slachtoffer] beweegt door de trap naar achteren en zijn haar komt door de impact omhoog en naar achteren. G. staat hier direct naast. Aangever [slachtoffer] valt hierdoor weer op zijn linkerheup en arm op de grond. Hij heft zijn rechterarm boven zijn hoofd, kennelijk om het geweld af te weren. Aangever [slachtoffer] heeft gedurende de trappen zijn rug naar G. en Z. toegekeerd.
Om 6:45:25 lopen Z. en G. uit beeld. Om 6:45:28 kijkt aangever [slachtoffer] om en staat langzaam en wankelend op. Om 6:45:29 draait aangever zich richting de weggelopen Z. en G. en houdt zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd.[11]
De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden ter terechtzitting, vastgesteld dat op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] voor de tweede keer schopt in de richting van aangever [slachtoffer] , het moment van (eventueel) contact tussen de voet van medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] niet zichtbaar is omdat het hoofd van verdachte dit beeld blokkeert. Om die reden kan de rechtbank, anders dan weergegeven in de beschrijving van de beelden door politie, niet onomstotelijk vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] schopt. Uit de beelden kan echter evenmin worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment niet tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] schopt. De rechtbank ziet dat medeverdachte [medeverdachte] een schop geeft richting het hoofd, op een moment dat de arm van aangever [slachtoffer] naar beneden is terwijl zichtbaar is dat zijn hoofd/haar een beweging naar achteren maakt.
Op grond van de aangifte, het letsel van aangever, de voornoemde getuigenverklaringen, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de beelden, een en ander in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] hebben geschopt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarbij in vereniging heeft gehandeld met medeverdachte [medeverdachte] , gelet op de gezamenlijk gepleegde geweldshandelingen jegens aangever [slachtoffer] en gelet op de omstandigheid dat ze na die geweldshandelingen tezamen zijn vertrokken.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] had kunnen leiden tot de dood van aangever [slachtoffer] en of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans hierop. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is niet komen vast te staan op welke manier, met hoeveel kracht en met welk soort schoeisel tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt. Derhalve kan in onvoldoende mate worden vastgesteld dat door het trappen tegen het hoofd van het slachtoffer aangever [slachtoffer] de aanmerkelijke kans op diens dood bestond en dat de verdachte door het door hem en zijn mededader trappen tegen het hoofd van het slachtoffer die aanmerkelijke kans had voorzien en heeft aanvaard.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen het in het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde medeplegen van poging doodslag, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het eveneens in het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde medeplegen van de poging tot zware mishandeling acht de rechtbank wel bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] door het meermalen schoppen tegen het hoofd van een persoon, terwijl deze op de grond ligt, (in ieder geval) bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
De rechtbank acht tevens het als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen bewezen.
De rechtbank zal, voor zover dit het schoppen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] betreft, de feiten als eendaadse samenloop kwalificeren. Voor het overige wordt het eerste en het tweede cumulatief tenlastegelegde als één voortgezette handeling geduid.
[1] Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1581-2013147517, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 149).
[2] Proces-verbaal van aangifte, blz. 23 - 24.
[3] Proces-verbaal van bevindingen, blz. 31.
[4] Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring ten name van [slachtoffer] , blz. 149.
[5] Proces-verbaal verhoor getuige, blz. 6-7.
[6] Proces-verbaal verhoor getuige, blz. 19 - 20.
[7] Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 72 - 74.
[8] Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 3] , blz. 84 - 86.
[9] Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 4] , blz. 61-62.
[10] Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 133 - 137.
[11] Proces-verbaal van bevindingen blz. 32 - 33.”
4.3. Volgens de toelichting op het middel richten de bezwaren van de steller zich met name tegen het door het hof van de rechtbank overgenomen bewijsoordeel dat uit het voorhanden bewijsmateriaal kan worden afgeleid dat zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft geschopt (zie p. 7 van het vonnis van de rechtbank). De steller wijst in dit verband op de – eveneens uit het vonnis van de rechtbank afkomstige – overweging van het hof dat bij het bekijken van filmbeelden ter terechtzitting niet onomstotelijk is kunnen worden vastgesteld of [medeverdachte] op het moment van de betreffende filmbeelden tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. Gelet op deze overweging acht de steller van het middel het bewijsoordeel van het hof dat zowel [medeverdachte] als de verdachte tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt, ontoereikend gemotiveerd.
4.4. Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. In de eerste plaats hebben de overwegingen van hof en rechtbank met betrekking tot de bekeken filmbeelden betrekking op het moment waarop [medeverdachte] niet voor de eerste maar voor tweede keer in de richting van de aangever schopt. De passage waaruit dit blijkt is door de steller van het middel uit de aanhaling van deze overwegingen in de toelichting op het middel weggelaten. Het gaat om de navolgende passage die ik in de overweging heb onderstreept:
“De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden ter terechtzitting, vastgesteld dat op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] voor de tweede keer schopt in de richting van aangever [slachtoffer], het moment van (eventueel) contact tussen de voet van medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] niet zichtbaar is omdat het hoofd van verdachte dit beeld blokkeert.
Uit de overige bewijsmiddelen kon het hof afleiden dat ook verdachte tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt (zie de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] ).
In de tweede plaats wordt er in de schriftuur aan voorbijgegaan dat de overwegingen van hof en rechtbank met betrekking tot de filmbeelden vooral zien op het bewijsoordeel van het hof met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag waarvan de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vrijgesproken.2.Met betrekking tot de tenlastegelegde en uiteindelijk ook bewezenverklaarde eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging heeft het hof uit de (onderlinge samenhang van de) verklaring van de aangever, de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van getuige [getuige 2] , de verklaring van [medeverdachte] , de verklaring van getuige [getuige 3] , de verklaring van getuige [getuige 4] en de verklaring van de verdachte zelf – ook zonder nadere motivering – zonder meer kunnen afleiden dat door [medeverdachte] en/of de verdachte op de tenlastegelegde datum met kracht op het lichaam en het hoofd van de verdachte is ingeslagen en ingeschopt en dat de eigen bijdrage van de verdachte aan deze geweldsuitoefening op zijn minst ook de kwalificatie ‘poging tot zware mishandeling’ rechtvaardigt. Met de gebruikte bewijsmiddelen is tevens voldoende onderbouwd dat het gepleegde geweld in vereniging is begaan. Het middel kan dan ook niet slagen.
5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2017
Zie in dit verband de volgende overweging uit het vonnis van de rechtbank (p. 7): “De rechtbank dient te beoordelen op het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] had kunnen leiden tot de dood van aangever [slachtoffer] en de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans hierop. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is niet komen vast te staan op welke manier, met hoeveel kracht en met welk soort schoeisel tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt. Derhalve kan in onvoldoende mate worden vastgesteld dat door het trappen tegen het hoofd van het slachtoffer aangever [slachtoffer] de aanmerkelijke kans op diens dood bestond en dat de verdachte door het door hem en zijn mededader trappen tegen het hoofd van het slachtoffer die aanmerkelijke kans had voorzien en heeft aanvaard. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen het in het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde medeplegen van poging doodslag, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.”