Hof Amsterdam, 06-04-2021, nr. 200.280.218/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:1012
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-04-2021
- Zaaknummer
200.280.218/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1012, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1089
ECLI:NL:GHAMS:2021:583, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑03‑2021; (Hoger beroep kort geding)
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2021-0137
JOR 2021/111 met annotatie van Wintgens-van Luijn, J.M.A.
Uitspraak 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Verbetering van ECLI:NL:GHAMS:2021:583.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.280.218/01 SKG
zaaknummer rechtbank C/13/684624/ KG ZA 20-479
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 april 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.L.D. Van den Brink te Mijdrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en SIO genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 2 maart 2021 een arrest uitgesproken.Dit arrest zal op na te noemen wijze ambtshalve verbeterd worden op de voet van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2. Beoordeling
Gelet op het feit dat het vonnis in eerste aanleg is gewezen tussen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland enerzijds en [appellant] anderzijds, en alle processtukken in hoger beroep ook zijn gesteld op naam van de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland, berust het achterwege laten van het woord “Nederland” in de partijnaam in de aanhef van het arrest op een verschrijving.
Het hof zal voornoemde kennelijke fout daarom verbeteren.
3. Beslissing
Het hof:
verbetert het in deze zaak op 2 maart 2021 uitgesproken arrest aldus dat -in de aanhef van het arrest in plaats van STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS gelezen dient te worden STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, A.S. Arnold en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
Uitspraak 02‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Ontslag van appellant als bestuurder/directeur van het Haga Lyceum en X als lid van het Algemeen Bestuur van SIO. Uitleg van de statuten. Verhouding tussen Algemeen Bestuur en Uitvoerend Bestuur. Betekenis Huishoudelijk Reglement.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: SKG 200.280.218/01
zaaknummer rechtbank C/13/684624/ KG ZA 20-479
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 maart 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS,
gevestigd te Amsterdam
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.L.D. Van den Brink te Mijdrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en SIO genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020, in kort geding gewezen tussen [appellant] en [X] als eisers in conventie en verweerders in reconventie, en SIO als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding met producties;
- memorie van antwoord met producties;
[appellant] heeft onder randnummer 18 van de appeldagvaarding zijn eis in hoger beroep gewijzigd ten opzichte van zijn vorderingen in eerste aanleg, en – samengevat en zakelijk weergegeven - gevorderd (naar het hof begrijpt) dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:I. bij wijze van voorlopige maatregel en in afwachting van de vernietiging van het besluit tot schorsing en ontslag van [appellant] , deze schorsing en ontslag op te heffen althans buiten werking te stellen totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist;II. SIO te veroordelen [appellant] weder te werk te stellen;
III. bij wijze van voorlopige maatregel en in afwachting van de vernietiging van het ontslagbesluit van [X] , dit besluit buiten werking te stelle totdat hierover in een bodemprocedure zal zijn beslist;IV. bij wijze van voorlopige (orde)maatregel en in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure te oordelen dat uitsluitend [appellant] en [X] gerechtigd zijn om als interim bestuurders en vertegenwoordigers van SIO op te treden;V. SIO te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit arrest een rectificatie aan derden met betrekking tot de schorsing en het ontslag van [appellant] ;VI. een dwangsom te stellen op overtreding van (naar het hof begrijpt) al de voorgaande veroordelingen;VII. met veroordeling van SIO in de proceskosten.
SIO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten in hoger beroep.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 december 2020 doen bepleiten door hun advocaten voornoemd, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak van [X] tegen SIO, bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.280.119/01, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft [appellant] het hof gewraakt. Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 27 januari 2021. Bij arrest van 3 februari 2021 is het wrakingsverzoek afgewezen.
[appellant] heeft vervolgens een schriftelijk ‘slotwoord’ ingediend van vier pagina’s. SIO heeft hiertegen schriftelijk bezwaar gemaakt, stellend dat dit stuk feitelijk een nieuwe conclusie is. Vervolgens heeft [appellant] schriftelijk gesteld dat van een nieuwe conclusie gene sprake is, en verzocht om, in geval het hof het ‘slotwoord’ niet zou accepteren, een nieuw slotwoord te mogen indienen. Het hof is van oordeel dat het slotwoord op zich zelf toelaatbaar is, ook wat betreft de omvang, maar dat de in-beginsel-twee-conclusie-regel wel van toepassing is.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.30, de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn, behoudens voor zover grief 1 zich hiertegen richt, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties, en rekening houdend met voornoemde grief 1, komen de feiten neer op het volgende.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum.
2.2
In de statuten van SIO is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:“Bestuur Artikel 4 3. Het bestuur bestaat uit maximaal tien toezichthoudende bestuursleden, hierna te noemen het algemeen bestuur en één uitvoerend bestuurslid, hierna te noemen het dagelijks bestuur of de directeur-bestuurder. 4. De directeur-bestuurder maakt deel uit van het bestuur. Hij wordt benoemd door het algemeen bestuur. (…)”5. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur.
Einde in de bestuurslidmaatschapArtikel 5(…)
3. Het lidmaatschap van een bestuurslid eindigt door:(…)e. ontslag door het bestuur. Ontslag door het bestuur kan ook op grond van het feit dat een bestuurslid heeft gehandeld in strijd met de Koran en de Soennah, dan wel de stichting ernstig heeft benadeeld of dreigt te benadelen. Het desbetreffende besluit dient te worden genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12;(…)
Taken en bevoegdheden Dagelijks BestuurArtikel 61. De directeur-bestuurder is belast met het besturen van de stichting met inachtneming van de in dit artikel genoemde beperkingen.2. De directeur-bestuurder is belast met de algehele leiding (…)3. De directeur-bestuurder benoemt, schorst en ontslaat het personeel.(…)Taken en bevoegdheden Algemeen BestuurArtikel 7 (…)Vergaderingen Algemeen BestuurArtikel 101. Ieder jaar worden tenminste vier vergaderingen gehouden (…)2. Vergaderingen zullen voorts worden gehouden wanneer de voorzitter dit wenselijk acht, of indien tenminste twee/derde van de overige bestuursleden, daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen aan de voorzitter het verzoek richten. Indien de voorzitter aan een dergelijk verzoek geen gevolg geeft, zodanig dat de vergadering wordt gehouden binnen drie weken na het verzoek, zijn de verzoekers zelf bevoegd de vergadering bijeen te roepen, met inachtneming van de vereiste formaliteiten. 3. De oproep tot de vergadering geschiedt – behoudens het in lid 2 bepaalde – door of namens de voorzitter, tenminste veertien dagen tevoren, (…)De oproepbrieven vermelden (…) de te behandelen onderwerpen. (…)7. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden als regel bijgewoond door de directeur-bestuurder, tenzij het algemeen bestuur besluit buiten aanwezigheid van de directeur-bestuurder te willen vergaderen.”Bestuursbesluiten Artikel 111. Behoudens het bepaalde in artikel 12, dient de meerderheid van de zittende leden van het algemeen bestuur aanwezig of vertegenwoordigd te zijn om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen.Indien aan voormelde voorwaarde niet wordt voldaan kan de voorzitter van die vergadering een nieuwe vergadering uitschrijven. Deze tweede vergadering zal worden gehouden tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan worden beslist ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden. Dit dient in de oproep voor die vergadering te worden gemeld.2. Alle besluiten -met uitzondering van die genoemd in artikel 12- worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.3. Elk bestuurslid heeft één stem.5. Mocht bij stemming over personen bij de eerste stemming geen meerderheid worden verkregen, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.(…)”
Bijzondere Bestuursbesluiten Artikel 121. (…)2. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid (artikel 4 lid 3 sub e.) kan slechts worden genomen in een vergadering waarin alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zodat de aanwezigheid of vertegenwoordiging niet noodzakelijk is voor degene over wiens ontslag wordt gestemd.3. Indien het volgens de vorige leden vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt een tweede vergadering gehouden, tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan - ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden - het betreffende besluit worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen. 4. In beide gevallen dient in de oproep tot de vergadering te worden vermeld, dat een onderwerp als omschreven in lid 1 dan wel lid 2 aan de orde komt. 5. (…)6. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen over alle aan de orde komende onderwerpen, ook die vallende onder de onderwerpen die zijn genoemd in lid 1, mits alle bestuursleden zich schriftelijk en met algemene stemmen voor het voorstel uitspreken. (…)”
2.3
[Y] (voorzitter) en [X] (secretaris) vormden samen het algemeen bestuur. [appellant] was de directeur-bestuurder.
2.4
In het Huishoudelijk Reglement van SIO is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:Artikel 3- Bestuur en intern toezichtDe verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het bestuur van de stichting is ingericht op basis van de volgende uitgangspunten:* het algemeen bestuur oefent binnen de stichting het intern toezicht uit door middel van een goedkeuringsrecht ten aanzien van het strategisch beleid van de stichting en andere door het dagelijks bestuur te nemen majeure besluiten, alsmede door uitoefening van toezicht op de door het dagelijks bestuur gerealiseerde bestuurlijke processen en resultaten. Artikel 7- Opgedragen taken en bevoegdheden en beperkingen2. Het algemeen bestuur behoudt de volgende taken en bevoegdheden aan zichzelf:(…)b) de benoeming, de schorsing en het ontslag van het dagelijks bestuurslid c.q. directeur bestuurder en, voor zover van toepassing, de directeur;c) de uitoefening van het werkgeverschap ten aanzien van het dagelijks bestuurslid (…)e) het toezien op het dagelijks bestuur, waaronder de naleving door het dagelijks bestuur van wettelijke verplichtingen en algemeen aanvaarde codes voor goed bestuur;n) het gevraagd en ongevraagd adviseren van het dagelijks bestuur;p) het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van het algemeen bestuur en voorzien in de eigen orde.
Artikel 15-Opdracht 1. Het algemeen bestuur houdt toezicht op het functioneren van de stichting in het algemeen en op het dagelijks bestuur en voor zover van toepassing, de directeur in het bijzonder.2. Het algemeen bestuur is belast met de uitoefening van de bevoegdheden als geregeld in de statuten, dit huishoudelijk reglement (…)(…)4. Het algemeen bestuur vervult het werkgeverschap ten opzichte van de directeur en – voor zover vereist – van het dagelijks bestuurslid.”
2.5
In de Code goed onderwijsbestuur VO 2019 van de VO-Raad (Vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs) is onder meer het volgende bepaald:“8. Het intern toezicht beslist als werkgever over de profielschets, benoeming, arbeidsvoorwaarden en beloning en beoordeling, schorsing en ontslag van de leden van het bestuur. (…)”
2.6
Op 9 april 2020 heeft een docent economie van het Haga per e-mail een klacht ingediend over [appellant] , onder meer over twee berispingen die hem door [appellant] zijn opgelegd. Dit heeft tot spanningen in het bestuur geleid waardoor een bestuurscrisis is uitgebroken, waarin [appellant] en [X] tegenover [Y] zijn komen te staan.
2.7
Op 4 mei 2020 heeft [X] in een e-mail aan [appellant] gemeld dat tussen hem ( [X] ) en [Y] een vertrouwensbreuk is ontstaan.
[Y] heeft in een e-mail van 10 mei 2020, 21.01 uur, aan [appellant] een oproep verzonden voor een algemene bestuursvergadering op 25 mei 2020 met op de agenda het voornemen tot schorsing van [appellant] .
2.9
In een e-mail van 10 mei 2020, 21.57 uur, van [X] aan [Y] staat het volgende:“Volgens de vaste vergaderdata staat er op 23 mei a.s. een bestuursvergadering gepland. Bij deze wil ik de volgende agendapunten toevoegen;(…)3. Stemming over wisseling functie voorzitterschap.(…)”
2.10
In een e-mail van 10 mei 2020, 23.07 uur, en een aangetekend verzonden brief van 11 mei 2020 aan [Y] , heeft [X] hem verzocht een bestuursvergadering uit te schrijven, met als onderwerp het ontslag van [Y] als voorzitter en bestuurslid.
Bij brief van 12 mei 2020 heeft [Y] [X] opgeroepen voor een bestuursvergadering op 27 mei 2020. Als onderwerp wordt genoemd de geëscaleerde samenwerking tussen de Medezeggenschapsraad en het Dagelijks Bestuur.
2.12
Op 13 mei 2020 hebben [appellant] en [X] aan [Y] een brief verzonden, waarin het volgende is gesteld:“Voorts hebben twee bestuursleden u als voorzitter bij brief van 11 mei 2020 verzocht een vergadering uit te schrijven met als onderwerp stemming voorzitterschap en uw ontslag als bestuurslid (…). U als voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan, doch in plaats daarvan twee andere vergaderingen op 25 en 27 mei 2020 aangekondigd. Dit is aan te merken als weigering de gevraagde vergadering uit te roepen, zodat verzoekers thans gerechtigd zijn deze gevraagde vergadering zelf uit te roepen (…). Gelet daarop nodig ik u namens verzoekers uit voor deze extra vergadering te houden op 23 mei a.s. na afloop van de reguliere vergadering om 21:00 uur.”
Op 15 mei 2020 heeft [X] opnieuw een aangetekende brief verzonden aan [Y] met daarin – kort gezegd – het verzoek om uiterlijk op 18 mei 2020 een oproep voor een bestuursvergadering te zenden en de mededeling dat als hij hieraan geen gehoor geeft, de overige bestuursleden zelf zullen overgaan tot het uitroepen van een vergadering op 3 juni 2020.
Op 19 mei 2020 heeft [X] een oproepingsbrief voor een bestuursvergadering op 3 juni 2020 aangetekend verzonden aan [Y] , met als agendapunt stemming over de positie van [Y] als voorzitter en zijn ontslag als bestuurslid.
2.15
[Y] heeft in een e-mail van 22 mei 2020 met als onderwerp “(aangepast) algemeen bestuursvergadering SIO datum 25 mei 2020” aan [X] het volgende geschreven:“(…) Ten behoeve van onze ingelaste Algemeen bestuursvergadering op maandag 25 mei a.s. om 09.00 uur (…) verwijs ik je graag i.v.m. een aanvulling op de agenda naar onderstaande 2 krantenartikelen (…).Mocht u om wat voor reden dan ook niet op tijd aanwezig kunnen zijn, laat mij dat dan voortijdig weten zodat we e.e.a. maandag 25 mei a.s. om 9:00 uur middels een conference call alsnog telefonisch kunnen beleggen.” Als bijlage bij deze e-mail is gevoegd de hiervoor onder 2.8 genoemde e-mail van [Y] aan [appellant] voor de vergadering van 25 mei 2020 met als agendapunt (onder meer) het voornemen tot schorsing van [appellant] . 2.16 In een brief van 23 mei 2020 heeft [X] aan [Y] bericht op de vergaderingen van 25 en 27 mei 2020 niet aanwezig te kunnen zijn. 2.17 Op 25 mei 2020 om 09.31 uur heeft [Y] gedurende 32 seconden gebeld met [X] .
2.18
Tijdens de bestuursvergadering van 25 mei 2020 is [appellant] geschorst als statutair bestuurder en als bestuurder-directeur. In de brief van 25 mei 2020 met als bijlage de notulen van de bestuursvergadering, waarin zijn schorsing wordt bevestigd, staat onder meer het volgende:“Ondertussen verzoek ik u met klem om alle bescheiden (sleutels van en horende bij het schoolgebouw, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes, etc en alles wat nog meer van belang is) van de school c.q. de stichting in te leveren zodat de dagelijkse gang van zaken c.q. het onderwijs op de school kunnen (kan) doorgaan. Overhandiging van deze bescheiden dient persoonlijk, doch binnen 24 uur, aan mij als voorzitter van de stichting te geschieden (…)”.2.19 In een brief van 25 mei 2020 hebben [appellant] en [X] aan [Y] geschreven dat de besluitvorming op de vergadering van die dag nietig is vanwege hun afwezigheid en hebben zij hem verzocht het schorsingsbesluit in te trekken.
Bij brief van 27 mei 2020 heeft [Y] aan [X] bericht dat hij per die datum werd ontslagen als bestuurder. In de notulen van de vergadering van 27 mei 2020 staat onder het besluit [X] te ontslaan het volgende:“Dit besluit in deze vergadering is tot stand gekomen middels 1 stem voor en géén stem tegen waarbij met de aanwezigheid van de voorzitter wordt voldaan aan de statutaire bepaling dat “alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn” (…).”
2.21
SIO heeft [appellant] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als bestuurder van de SIO en als dagelijks bestuurder van de school. In de ontslagbrief staat:“(…) Namens het bestuur van Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) (…) bericht ik u als volgt. Recentelijk heb ik kennis genomen van het feit dat u beelden en persoonsgegevens van mij die dateren van 25 mei jl op camera hebt vastgelegd en deze beelden, onder uw verantwoordelijkheid, heeft doorgesluisd naar anderen om zodoende mijn eer en goede naam te schaden (…)Ondertussen is mij duidelijk geworden dat ook bij meerdere betrokkenen (waaronder ouders) het sterke vermoeden; althans de angst heerst dat ook van hen beelden zijn vastgelegd door u, en dat zij zich hierdoor niet veilig voelen op onze school (…).Daarnaast houdt u spullen, zoals genoemd in uw schorsingsbesluit van 25 mei jl. in uw bezit die niet aan u toebehoren (…). Het gevolg hiervan is dat de school nu dicht is en het Onderwijs vast komt te zitten; althans niet optimaal verloopt.”
Bovengenoemde redenen zijn dringende redenen die ten gevolge hebben dat van het algemeen bestuur redelijkerwijs niet gevergd kan worden de samenwerking met u voort te zetten.(…)”
2.22
Op 3 juni 2020 heeft het door [X] en [appellant] gevormde bestuur besloten [Y] te ontslaan als bestuurslid van SIO.2.23De Inspectie van het onderwijs (de Inspectie) heeft op 29 mei 2019 een rapport vastgesteld betreffende het Haga Lyceum en SIO. In dit rapport worden tekortkomingen geconstateerd als het gaat om de kwaliteit van bestuur, het financieel beheer en het onderwijs. De Inspectie heeft aan het bestuur herstelopdrachten gegeven en aanbevelingen voor verbetering gedaan. De Inspectie heeft ook te kennen gegeven er geen vertrouwen in te hebben dat het huidige bestuur in staat zal zijn om aan de herstelopdrachten te voldoen. De minister heeft op basis van het Inspectierapport geoordeeld dat sprake is van ernstig bestuurlijk tekortschieten door SIO.
Volgens de minister was sprake van wanbeheer in de zin van artikel 103g, tweede lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). De situatie vereiste volgens de minister in dit geval dat het gehele schoolbestuur zou worden wordt vervangen, reden waarom de minister een aanwijzing met die strekking aan SIO heeft gegeven. Dit besluit is door de rechtbank Amsterdam op 20 januari 2020 vernietigd (ECLI:NL:RBAMS: 2020:226). In de periode maart-juli 2020 is de Inspectie begonnen met het herstelonderzoek bij SIO, welk onderzoek zich richtte op de vraag of de tekortkomingen zoals geconstateerd in het rapport uit mei 2019 hersteld waren. Hangende dit (tweede) onderzoek van de Inspectie gedurende de eerste helft van 2020, ontstond de hierboven weergegeven bestuurscrisis.
2.24
Nadat het bestreden vonnis in kort geding door de voorzieningenrechter te Amsterdam was gewezen op 10 juni 2020, zijn met instemming van de medezeggenschapsraad twee nieuwe bestuursleden benoemd, te weten aanvankelijk [A] en nadien met ingang van 16 oktober 2020 [B] als nieuwe directeur-bestuurder, en [C] als nieuwe algemeen bestuurder. Daarnaast is [D] aangesteld als (operationeel) interim-schooldirecteur.
2.25
Door SIO is een Tussenrapport Onderwijsinspectie in het geding gebracht dat de stand van zaken bij het Haga per 1 september 2020 beschrijft. Daarin wordt – samengevat en verkort weergegeven – vermeld dat er met de komst van een interim bestuurder en een interim directeur eind juni 2020 toenemend vooruitzicht is op herstel van de tekortkomingen in het bestuur van de stichting. In het rapport wordt gesteld dat het huidige bestuur duidelijke intenties laat zien om te komen tot meer spreiding van taken en bevoegdheden en versterking van het intern toezicht. Aan het bestuur wordt een termijn gegeven tot 1 februari 2021 om alsnog aan de herstelopdrachten te voldoen.
3. 3. Beoordeling
Procedures tussen partijen
Kort geding vonnis van 10 juni 2020 (C/13/684624/KG ZA 20-479, het in de onderhavige appelprocedure bestreden vonnis)
3.1
Tussen [appellant] en [X] enerzijds en SIO anderzijds is op 10 juni 2020 onder het in de aanhef van dit arrest genoemd zaak- en rolnummer vonnis in kort geding gewezen.
[appellant] en [X] hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (waarbij de nummering uit het vonnis in eerste aanleg wordt aangehouden):
I en II: de schorsing en het ontslag van [appellant] opheft althans buiten werking stelt totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;
III: SIO gebiedt [appellant] weer tot het werk toe te laten met een verbod om hem opnieuw te schorsen of ontslaan;
IV: het ontslagbesluit van [X] buiten werking stelt totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;V: SIO beveelt tot het verzenden van een rectificatie aan derden;VI: bepaalt dat SIO een dwangsom van € 10.000,- verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 100.000,-;VII. althans zodanige voorzieningen jegens SIO treft als de voorzieningenrechter redelijk en billijk voorkomt;VIII. met veroordeling van de SIO in de proceskosten.
3.2
SIO heeft in eerste aanleg – samengevat – in reconventie gevorderd (waarbij de nummering uit het vonnis in eerste aanleg wordt aangehouden):I. [appellant] te veroordelen over te gaan tot het overhandigen aan [Y] van alle bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten.
II. [appellant] en [X] te veroordelen zich gedurende het nader te verrichten onderzoek naar de handelswijze van [appellant] binnen het Cornelius Haga Lyceum;- niet te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw;- op geen enkele manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen, de ouders van de leerlingen en alle andere op enigerlei wijze bij het Haga Lyceum betrokken personen;III. [appellant] en [X] te veroordelen om zich blijven te onthouden van alle mogelijke uitlatingen, al dan niet via de (sociale) media, die op enigerlei wijze schadelijk kunnen zijn voor de eer en goede naam van [Y] , het Cornelius Haga Lyceum en de daarbij betrokken personen;IV. [appellant] en [X] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij handelen in strijd met het jegens hen gevorderde, tot een maximum van € 100.000,- en hen te veroordelen in de proceskosten.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de door [appellant] en [X] in conventie gevorderde voorzieningen geweigerd en de vorderingen van SIO in reconventie toegewezen op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat [appellant] en/of [X] met nakoming in gebreke zou(den) blijven tot een maximum van €50.000,-, een en ander met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en met veroordeling van [appellant] en [X] in de proceskosten.
b. kort geding vonnis van 28 oktober 2020 rechtbank Amsterdam inzake executiegeschil [appellant] (C/13/690347/KG/ZA 20-681)
3.4
SIO heeft bij deurwaardersexploot van 14 augustus 2020 [appellant] aangezegd dat hij€ 50.000,-- aan dwangsommen had verbeurd omdat hij niet had voldaan aan het vonnis van 10 juni 2020. SIO heeft executoriaal loonbeslag gelegd onder zichzelf op het loon van [appellant] . De vordering van [appellant] tot opheffing van dit loonbeslag is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 oktober 2020 afgewezen.
c. kort geding vonnis 7 augustus 2020 kantonrechter Amsterdam, gewezen tussen [appellant] en SIO (zaaknummer 8642603 KK EXPL 20-412)
3.5
[appellant] heeft op 16 juli 2020 een kort geding bij de kantonrechter te Amsterdam aanhangig gemaakt waarbij hij – samengevat – heeft gevorderd dat SIO veroordeeld zou worden tot intrekking van het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 en het ontslagbesluit van 2 juni 2020 en waarin hij voorts wedertewerkstelling en doorbetaling van loon heeft gevorderd. De kantonrechter heeft [appellant] in zijn vorderingen strekkende tot intrekking van het ontslag- en schorsingsbesluit niet ontvankelijk geacht omdat over de kwestie van schorsing/ontslag van [appellant] als bestuurder reeds was geoordeeld in het kort geding vonnis van 10 juni 2020. De kantonrechter heeft de vordering tot doorbetaling van loon toegewezen en de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen.
d. bodemzaak beschikking 12 november 2020 kantonrechter Amsterdam, gewezen tussen [appellant] en SIO onder zaaknummer 8685713 EA 20-567 3.6
De kantonrechter heeft zich onbevoegd geacht ten aanzien van de vorderingen tot intrekking van het schorsings- en ontslagbesluit van [appellant] als bestuurder. Ten aanzien van de arbeidsrechtelijke kant van de zaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet geldig was, op basis van de hiervoor onder 2.21 weergegeven derde ontslaggrond, te weten de weigering tot afgifte van de in het schorsingsbesluit van 25 mei 2020 genoemde zaken. De kantonrechter overweegt:-samengevat – dat de weigering van [appellant] om de genoemde zaken af te geven de school in ernstige problemen heeft gebracht, onder meer omdat de salarissen over de maand juni 2020 niet betaald konden worden.
3.7
[appellant] heeft ter zitting van dit hof op 22 december 2020 verklaard dat hij geen bodemprocedure is begonnen met betrekking tot zijn schorsing en ontslag als bestuurder, maar dat hij bezig was om voorbereidingen te treffen voor het instellen van hoger beroep tegen voornoemde uitspraak van de kantonrechter van 12 november 2020 inzake zijn arbeidsrechtelijk ontslag en tegen het kort geding vonnis van 28 oktober 2020 inzake de executie van het kort geding vonnis van 10 juni 2020.
Beoordeling van het appel
3.8
[appellant] komt tegen voormeld vonnis van de kantonrechter van 10 juni 2020 op onder aanvoering van vijf grieven.
3.9
Grief 1 richt zich tegen de vaststelling van een aantal feiten en tegen de overweging sub 5.1 van het bestreden vonnis. Nu noch deze feiten, noch deze overweging bijdragen aan na te noemen oordeel van het hof behoeft deze grief geen bespreking.
3.10
De grieven 2 tot en met 5 richten zich, samengevat, tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure het schorsings- en ontslag besluit ten aanzien van [appellant] stand zal houden.
3.11
De grieven op dit onderdeel stellen de vraag aan de orde hoe in de statuten de verhouding tussen het algemeen bestuur enerzijds en de directeur-bestuurder anderzijds, is geregeld. SIO stelt zich op het standpunt dat de artikelen 11 en 12 uitsluitend de leden van het algemeen bestuur betreffen. [appellant] heeft betoogd dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3 en lid 4 van de statuten, ervan uit moet worden gegaan dat met “bestuur” in de artikelen 11 en 12 gedoeld wordt op het voltallige bestuur, derhalve inclusief de bestuurder-directeur.
3.12
Het hof stelt voorop dat in artikel 4 lid 4 bepaald is dat de directeur-bestuurder deel uitmaakt van het bestuur, en dat zijn benoeming geschiedt door het Algemeen Bestuur. In artikel 4 lid 5 is bepaald dat de leden van het Algemeen Bestuur worden benoemd door het Algemeen Bestuur.
3.13
Vervolgens is in de artikelen 6 en 7 van de statuten een duidelijk onderscheid aangebracht tussen enerzijds de taken van het Dagelijks Bestuur (de directeur-bestuurder) en anderzijds de taken van het Algemeen Bestuur. In het kopje van artikel 10 van de statuten is vermeld dat dit artikel de vergaderingen van het Algemeen Bestuur betreft. In het kopje van de artikelen 11 en 12 van de statuten is niet vermeld of deze artikelen alleen zien op besluitvorming door het Algemeen Bestuur of op besluitvorming door het volledige bestuur, inclusief de bestuurder-directeur. Anders dan door [X] betoogd, volgt hieruit echter niet zonder meer dat (dus) bedoeld is dat deze artikelen gaan over besluitvorming door het voltallige bestuur, dat wil zeggen inclusief de directeur-bestuurder.
3.14
Bij de vraag hoe artikelen van statuten moeten worden uitgelegd, dient naast de tekst van de betreffende bepalingen ook belang gehecht te worden aan de overige tekst van de statuten, de wettekst en de bedoelingen van de wetgever, alsmede aan een toepasselijk Huishoudelijk Reglement. Tevens kan meewegen de aannemelijkheid van de (rechts)gevolgen waartoe de onderscheidene interpretaties leiden en de vraag in hoeverre deze redelijk zijn.
3.15
Zowel de artikelen 24d, 24 e en 24e1 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) als de Code VO voorzien in een (strikte) scheiding tussen enerzijds het uitvoerend bestuur in de persoon van de bestuurder-directeur en eventuele (school)directeuren, en anderzijds het toezicht op het bestuur. Ook in het Huishoudelijk Reglement is een dergelijke scheiding geborgd. In artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement onder p) is bepaald dat het Algemeen Bestuur “aan zichzelf houdt “ de benoeming, schorsing en ontslag van leden van het Algemeen Bestuur. Met een dergelijke scheiding tussen enerzijds het uitvoerend bestuur en anderzijds het toezichthoudend bestuur, is onverenigbaar dat de bestuurder-directeur deelneemt aan besluitvorming aangaande benoeming, ontslag en schorsing van leden van het Algemeen Bestuur.
3.16
Daarnaast bevat het hiervoor genoemde artikel 4 lid 4 van de statuten een sterke aanwijzing voor de zienswijze dat niet alleen de benoeming van de directeur- bestuurder, maar ook zijn schorsing en ontslag alleen door het Algemeen Bestuur kan plaatsvinden, en dat hij zelf (de directeur bestuurder) geen deel uitmaakt van deze besluitvorming. In artikel 11 lid 1 van de statuten is bepaald dat “behoudens het bepaalde in artikel 12” de meerderheid van de zittende leden van het algemeen (onderstreping hof) bestuur aanwezig dient te zijn om rechtsgeldig besluiten te kunnen nemen.
3.17
Concluderend is het hof van oordeel dat met “bestuur” in de artikelen 11 en 12 van de statuten, (uitsluitend) gedoeld wordt op het algemeen bestuur, derhalve exclusief de directeur-bestuurder. Dit voert tot de volgende conclusies met betrekking tot de ten aanzien van [appellant] genomen schorsings- en ontslagbesluiten.
Ontslagbesluit op 2 juni 2020 3.18 Het hof is voorshands van oordeel dat het ontslagbesluit van 2 juni 2020 ten aanzien van [appellant] als bestuurder in een bodemprocedure stand zal houden. Het volgende is daartoe redengevend. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de verhouding tussen enerzijds het algemeen bestuur en anderzijds de directeur-bestuurder, en voorts naar de motivering van het hof in het gelijktijdig met het onderhavige arrest uitgesproken arrest in de zaak tussen [X] en SIO onder rol- en zaaknummer 200.280.119/01, staat de geldigheid van het ontslagbesluit van 27 mei 2020 ten aanzien van [X] als lid van het algemeen bestuur voorshands vast.
3.19
Dit betekent dat [Y] op 2 juni 2020 als enig overgebleven lid van het algemeen bestuur op grond van artikel 12 lid 1 van de statuten rechtsgeldig een ontslagbesluit ten aanzien van [appellant] kon nemen. Aan dit ontslag heeft [Y] , kort gezegd, ten grondslag gelegd het vertrouwen in [appellant] als bestuurder te hebben verloren.
Niet is gebleken dat die ontslaggrond onverenigbaar is met de daar aan (op grond van boek 2 BW) te stellen eisen.
Schorsingsbesluit van 25 mei 2020 3.20 Het schorsingsbesluit valt onder de reikwijdte van artikel 11 van de statuten. Op grond van artikel 11 lid 1 dient – behoudens het bepaalde in artikel 12 van de statuten – de meerderheid van de zittende leden van het algemeen bestuur aanwezig te zijn om rechtsgeldig besluiten te kunnen nemen. Vast staat dat tijdens de bestuursvergadering op 25 mei 2020 [Y] aanwezig was en [appellant] niet. Over de vraag of het 32 seconden durende telefoongesprek tussen [Y] en [X] op 25 mei 2020 kwalificeert als “aanwezigheid” van [X] tijdens de bestuursvergadering, verschillen partijen van mening. De beantwoording van deze vraag kan echter in het midden blijven op grond van het feit dat [appellant] reeds enkele dagen daarna rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder. Ook indien het schorsingsbesluit van 25 mei 2020, achteraf bezien, onterecht was, blijft overeind dat hij vanaf 2 juni 2020 rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder.
Conclusie 3.21 Voor zover de vorderingen van [appellant] gebaseerd zijn op de stelling dat zijn schorsing op 25 mei 2020 onterecht was, heeft hij hierbij onvoldoende belang nu het hof voorshands van oordeel is dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is genomen. De overige vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op zijn stelling dat het ontslagbesluit van 2 juni 2020 ongeldig was, welk betoog faalt. De slotsom is dat de grieven voor zover gericht tegen de twee voornoemde besluiten falen en dat hetgeen overigens in het kader van de grieven is aangevoerd zelfstandige betekenis mist in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.22
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SIO begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, A.S. Arnold en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.