Rb. Breda, 02-09-2009, nr. 198383 HAZA 09-35
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK6973
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
02-09-2009
- Zaaknummer
198383 HAZA 09-35
- LJN
BK6973
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK6973, Uitspraak, Rechtbank Breda, 02‑09‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BX5828
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5905
Uitspraak 02‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Nietigverklaring van een testament in verband met wilsonbekwaamheid van erflaatster door een stoornis van haar geestvermogens."
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198383 / HA ZA 09-35
Vonnis van 2 september 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Oosterhout,
eiseres,
advocaat mr. M. Czarnota,
tegen
[gedaagde],
wonende te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Terpstra.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 3 juni 2009, met de daarin genoemde stukken
- -
de brief van de zijde van [gedaagde] van 26 juni 2009, met bijlage
- -
de brief van de zijde van [eiseres] van 29 juni 2009, met producties 7, 8, 9 en 10
- -
de brief van de zijde van [gedaagde] van 30 juni 2009, met bijlage
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2009.
2. Het geschil
[eiseres] vordert:
- -
verklaring voor recht dat het testament van mevrouw [JD], overleden op 2 november 2008, opgemaakt op 26 augustus 2008, nietig is omdat het testament onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand is gekomen,
- -
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten,
- -
voorwaardelijk, veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van de goederen en zaken van de nalatenschap, nader omschreven in de punten 15 tot en met 17 van de dagvaarding, binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan dit vonnis voldoet, met een maximum van EUR 50.000,00.
3. De beoordeling
3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van de overgelegde producties het volgende vast:
- -
[eiseres] is de dochter van mevrouw [JD], hierna te noemen erflaatster. [gedaagde] is de zuster van erflaatster. Erflaatster is overleden op 2 november 2008.
- -
Erflaatster heeft op 23 juli 2008 een herseninfarct gehad, als gevolg waarvan zij in het ziekenhuis en vervolgens op 7 augustus 2008 in een verpleeghuis is opgenomen.
- -
Het CIZ heeft op 30 juli 2008 een indicatiebesluit afgegeven ten aanzien van erflaatster met als grondslag “somatische aandoening” (productie 4 bij conclusie van antwoord).
- -
Op 22 augustus 2008 heeft een psychologisch onderzoek van erflaatster plaatsgevonden door de psycholoog drs. [DR] ter beantwoording van de vraag of erflaatster beter op haar plaats zou zijn op een psychogeriatrische afdeling. De rapportage van dit onderzoek is als onderdeel van productie 9 bij brief van 29 juni 2009 door [eiseres] overgelegd.
- -
Op 26 augustus 2008 heeft erflaatster een testament gemaakt waarin zij haar twee kinderen heeft onterfd en [gedaagde] als enige erfgenaam heeft benoemd.
- -
Het CIZ heeft op 8 september 2008 een indicatiebesluit afgegeven ten aanzien van erflaatster met als grondslag “psychogeriatrisch” (onderdeel van productie 9 bij brief van 29 juni 2009 van de zijde van [eiseres], welke betreft productie 5 zoals overgelegd door [gedaagde] bij brief van 5 februari 2009 in de procedure bij het Gerechtshof ‘s Hertogenbosch).
- -
[gedaagde] en haar zoon, de h[S], hebben op 5 september 2008 een verzoek tot instelling van meerderjarigenbewind en mentorschap ten behoeve van erflaatster ingediend.
- -
Bij beschikking van 16 oktober 2008 heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind en mentorschap toegewezen en [eiseres] tot bewindvoerder en mentor benoemd.
3.2.
[eiseres] grondt haar vordering tot nietigverklaring van het testament van erflaatster op wilsonbekwaamheid van erflaatster door een stoornis van haar geestvermogens op het moment van het maken van het testament. Zij voert daartoe aan dat als gevolg van het herseninfarct erflaatster leed aan afasie en apraxie, terwijl een vermoeden bestond van dementie. Daarnaast was sprake van geheugenproblemen, het niet begrijpen van instructies, onrust, afhankelijkheid en het zich niet begrijpelijk uiten. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar het rapport van indicatiestelling van 3 september 2008 en de beschikking van de kantonrechter van 16 oktober 2008.
3.3.
[gedaagde] betwist dat erflaatster als gevolg van een stoornis in haar geestvermogens niet in staat was haar wil te bepalen op het moment waarop zij het testament maakte. Zij voert daartoe aan dat afasie en apraxie slechts de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid belemmeren en niet de intellectuele vermogens van de patiënt beschadigen. Daarnaast wijst [gedaagde] op het feit dat bij erflaatster niet de diagnose dementie is gesteld. Ten aanzien van de beschikking van de kantonrechter van 16 oktober 2008 is [gedaagde] van mening dat stukken die gedateerd zijn na het maken van het testament op 26 augustus 2008 geen aanwijzing kunnen geven omtrent de geestelijke vermogens van erflaatster op laatstgenoemde datum. Volgens [gedaagde] heeft de notaris zich bij het opmaken van het testament vergewist van de wilsbekwaamheid van erflaatster. Het rapport van indicatiestelling is niet ondertekend en niet opgemaakt met het oog op vaststelling van de wilsbekwaamheid van erflaatster, zodat ook hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken. De huisarts van erflaatster heeft verklaard dat hij haar kende als een vrouw met een helder bewustzijn, zonder cognitieve problematiek. Bovendien wijst [gedaagde] op het CIZ-besluit van 30 juli 2008 waaruit blijkt dat de AWBZ-zorg werd verleend op grond van een somatische aandoening. Ten slotte beroept [gedaagde] zich op het bij brief van 30 juni 2009 overgelegde deskundigenrapport van dr. R.M. van Mechelen (revalidatiearts) van 26 juni 2009.
3.4.
Bij de beoordeling van de vraag of erflaatster wilsbekwaam was op het moment van het maken van het testament, stelt de rechtbank voorop dat de kantonrechter erflaatster bij beschikking van 16 oktober 2008 onder bewind heeft gesteld. Onderbewindstelling is uitsluitend mogelijk indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft onder meer het volgende overwogen.
“(…)2.2 Op grond van de hem op 14 oktober 2008 door de verpleeghuisarts verstrekte informatie en zijn eigen waarneming tijdens het gesprek met de rechthebbende op 25 september 2008 is de kantonrechter van oordeel dat de rechthebbende niet in staat is om zelf ten volle haar belangen van vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen.(…)
- 2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter verkeerde de rechthebbende ten tijde van de ondertekening van de volmacht in een zodanige afhankelijkheidspositie ten opzichte van haar zuster en haar neef dat de volmacht niet geacht kan worden haar eigen, zelfstandig gevormde en bestendige werkelijke wil weer te geven. De inhoud van de overgelegde indicatiestelling van 3 september 2008, waarin ondermeer wordt vermeld dat de rechthebbende geen besluiten kan nemen, dat sprake is van afasie en apraxie en dat het vermoeden bestaat van dementie, ondersteunt dit oordeel.
- 2.6.
Dat geldt eens te meer nu de verpleeghuisarts en het hoofd van de afdeling Crocus het onwaarschijnlijk achten dat de volmacht de wil van de rechthebbende weergeeft en dit oordeel baseren op hun eigen kennis omtrent de cognitieve vermogens van de rechthebbende ten tijde van haar bezoek aan de notaris op 26 augustus 2008.(…)”
3.5.
Uit de beschikking van de kantonrechter dient dus afgeleid te worden dat erflaatster op 16 oktober 2008 niet meer in staat was haar wil met betrekking tot haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te bepalen. De rechtbank is van oordeel dat erflaatster ook op 26 augustus 2008, de datum van het passeren van het testament, hiertoe niet in staat was. Immers, tussen de datum van het verzoek tot onderbewindstelling en de datum van het passeren van het testament ligt minder dan twee weken, tussen de datum van het passeren van het testament en het gesprek van de kantonrechter met erflaatster op 25 september 2008 ligt ongeveer een maand en tussen de datum van het passeren van het testament en het gesprek van de kantonrechter met de verpleeghuisarts en het hoofd van de afdeling op 14 oktober 2008 ligt ongeveer anderhalve maand. Het gaat dus om een zeer kort tijdsbestek. Bovendien was [gedaagde] kennelijk zelf van mening dat erflaatster op 5 september 2008 (datum verzoekschrift) niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, nu [gedaagde] degene is geweest die het verzoek tot onderbewindstelling heeft ingediend. Weliswaar heeft de zoon van [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij en zijn moeder, hoewel zij over een allesomvattende volmacht beschikten, gedwongen waren om het verzoek tot instelling van meerderjarigenbewind en mentorschap ten behoeve van erflaatster in te dienen, omdat de verpleeghuisarts een BOPZ-machtiging zou gaan aanvragen wanneer zij het verzoek niet zouden indienen, maar daarmee heeft [gedaagde] de ongerijmdheid in deze standpunten onvoldoende verklaard.
3.6.
Voorts blijkt uit diverse stukken dat erflaatster cognitieve stoornissen ondervond. Verwezen wordt naar het volgende.
De psycholoog mevrouw [DR] heeft in haar rapport van 25 augustus 2008 onder meer opgenomen:
“(…)Op de afdeling is mevr. de laatste tijd erg onrustig. (…) Mevr. probeert ’s nachts uit bed te klimmen en wordt nu gefixeerd. Mevr. heeft tot nu toe eenmalig medicatie onder dwang gespoten (in de nacht) gekregen omdat zij toen extreem onrustig was en medicatie niet wilde innemen. (…) Het gevoel voor decorum is matig. Ze praat buitengewoon veel, eigenlijk continu. Ze heeft daarbij niet in de gaten dat dit niet helemaal passend is. Evenmin lijkt ze door te hebben dat het onbegrijpelijke taal is die ze spreekt. Dit is opvallend omdat ze korte opdrachtjes van mijn kant wel lijkt te begrijpen. Ze begrijpt dus “onze taal”, maar lijkt niet in te zien dat “haar taal” echt anders is. (…) Een volledig normale zin heb ik haar niet horen spreken. Wel spreekt ze soms normale woorden. Ook kan ze met gesloten vragen van mijn kant duidelijk maken dat ze niet begrijpt wat er gebeurt is. (…) Het bewustzijn is helder. Mevr. maakt geen suffe indruk. Ze is rustig en kalm. Het geheugen is niet testbaar. Ook in het gesprek is niet te achterhalen wat mevr. nog wel of niet meer weet. Haar laten kiezen uit 3 antwoorden op schrift lukt evenmin. (…) Wanneer ik haar met de rolstoel weer terug breng naar de huiskamer geef ik haar de opdracht haar kamer te zoeken. Dat lukt haar op basis van herkenning van de spulletjes die er in staan. Wel is ze vergeten dat ik achter de rolstoel liep. Ze is blij verrast mij weer te zien! (…) Afgezien van de eerder genoemde stoornissen valt vooral een gestoord ziekte-inzicht en een vermoeden van geheugenstoornissen op.(…)”
In haar brief van 31 maart 2009 (productie 2 bij conclusie van antwoord) schrijft mevrouw mr. drs. [BB], (bestuurssecretaris van het verpleeghuis waar erflaatster was opgenomen) naar aanleiding van door [gedaagde] en haar zoon ingediende klachten bij het Regionaal Tuchtcollege dat de kantonrechter door het hoofd van de afdeling en de verpleeghuisarts slechts is medegedeeld dat er een aanvraag psychogeriatrie was gedaan vanwege de gedragsproblemen die erflaatster op de afdeling vertoonde. Verder schrijft zij onder meer het volgende:
“(…) De heer [B] (nb. de verpleeghuisarts) heeft, omdat de afdeling had gehoord dat mevrouw [S] met haar zoon met mevrouw [CD] naar de notaris was geweest de manager behandeling op de hoogte gebracht, omdat er vraagtekens werden gezet bij het cognitief functioneren van mevrouw [CD]. (…)
De medicatie die is toegediend, was volgens protocol geïndiceerd omdat mevrouw [CD] ernstig onrustig was ten gevolge van cognitieve stoornissen opgelopen door een CVA. Zij riep, gilde, kleedde zich steeds uit en was de hele nacht wakker (…)
Aan het CIZ zijn geen onjuiste gegevens verschaft. Er is een kopie van het psychologisch onderzoek en het zorg/behandelingsplan toegestuurd. De diagnose dementie is nooit vermeld. Wel CVA met forse gedragsstoornissen en cognitieve stoornissen, daardoor niet handhaafbaar in een somatische verpleeghuissetting, maar wel in een psychogeriatrische verpleeghuissetting. Aldus heeft CIZ besloten. (…)
Op basis van observaties, rapportages, dossier-onderzoek en WCN-lijsten is een uitspraak gedaan over het cognitief functioneren (vermoeden van geheugenstoornissen) en is een plaatsingsadvies (psychogeriatrie-afdeling) gegeven. (…)
3.7.
Uit deze stukken leidt de rechtbank af dat de verpleeghuisartsen van het verpleeghuis waar erflaatster verbleef, ervan overtuigd waren dat erflaatster cognitieve stoornissen had als gevolg van het herseninfarct. Immers, de notaris geeft aan dat verpleeghuisarts dr. Teeuwis telefonisch contact met hem heeft opgenomen naar aanleiding van het bezoek van erflaatster aan de notaris. Het feit dat dit telefonisch contact heeft plaatsgevonden op het moment dat de akten al waren gepasseerd, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat dr. Theeuwis kennelijk in het cognitief functioneren van erflaatster aanleiding zag om contact op te nemen met de notaris. Mevrouw van Gorp Bruijninckx verklaart in haar brief van 31 maart 2009 dat erflaatster medicatie kreeg toegediend in verband met ernstige onrust als gevolg van cognitieve stoornissen en dat is vastgesteld dat sprake was van “CVA met forse gedragsstoornissen en cognitieve stoornissen, daardoor niet handhaafbaar in een somatische verpleeghuissetting, maar wel in een psychogeriatrische verpleeghuissetting”. Ze geeft aan dat het CIZ op basis van observaties, rapportages, dossier-onderzoek en WCN-lijsten heeft aangenomen dat er sprake was van cognitieve stoornissen en het plaatsingsadvies voor een psychogeriatrie-afdeling heeft gegeven. Bovendien heeft de zoon van [gedaagde] ter zitting aangegeven dat de verpleeghuisarts dreigde een BOPZ-machtiging te gaan aanvragen indien geen verzoek tot onderbewindstelling zou worden ingediend. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verpleeghuisarts kennelijk geen belemmering zag ter zake het verkrijgen van de voor een BOPZ-machtiging benodigde medische verklaring omtrent een stoornis van de geestvermogens van erflaatster.
3.8.
Het door [gedaagde] aangevoerde feit dat de huisarts heeft verklaard dat hij erflaatster tot de datum van opname in het ziekenhuis gedurende lange tijd heeft gekend als een vrouw met een helder bewustzijn, zonder cognitieve problematiek, doet aan het voorgaande niet af. De cognitieve problemen van erflaatster zijn immers ontstaan als gevolg van het herseninfarct waarvoor erflaatster in het ziekenhuis werd opgenomen en openbaarden zich pas in de periode vanaf de opname.
3.9.
Het verweer van [gedaagde] dat de diagnose dementie nimmer is gesteld, doet niet af aan de geconstateerde cognitieve stoornissen zoals hiervoor omschreven. Weliswaar kan uit diverse passages uit het verslag van drs. Van Roy worden afgeleid dat erflaatster diverse opdrachten goed heeft uitgevoerd, maar dat is te weinig om daaruit te concluderen dat er geen cognitieve stoornissen zijn geconstateerd. Het etiketteren van de cognitieve stoornis die erflaatster in de weg stond om haar wil te uiten is niet nodig. Voldoende is dat als vaststaand kan worden aangenomen, zoals in het onderhavige geval, dat sprake was van een stoornis van de geestvermogens waardoor erflaatster niet in staat was tot het uiten van haar wil.
3.10.
Ook het verweer dat afasie en apraxie de intellectuele vermogens ongehinderd laat, neemt niet weg dat sprake kan zijn van wilsonbekwaamheid in de zin van artikel 3:34 BW. [gedaagde] heeft zelf aangevoerd dat niet het denken is aangetast – waarover de rechtbank op grond van het vorenstaande een ander oordeel heeft – maar het mondeling uitdrukking geven is beschadigd. Ook dat probleem moet geacht worden onder wilsbekwaamheid te vallen, omdat zekerheid moet bestaan over de vraag of een bevestiging of ontkenning in overeenstemming is met de wil van de betreffende persoon. In dit geval was die zekerheid er niet, omdat, uitgaande van de lezing die [gedaagde] geeft aan de medische toestand van erflaatster, er niet met zekerheid vanuit kan worden gegaan dat erflaatster in staat was om in woord of gebaar tot uitdrukking te brengen waarop haar wil was gericht.
3.11.
Ook de verklaring van dr. [vM] leidt niet tot een ander oordeel, nu dit een rapport betreft dat in opdracht van slechts één van partijen is opgemaakt en derhalve niet is opgesteld door een onafhankelijke deskundige. Uit die verklaring blijkt overigens duidelijk dat deze is opgesteld uitsluitend op basis van door [gedaagde] verstrekte informatie. Zo wordt in die verklaring vermeld dat erflaatster essentiële woorden zonder zinsverband expliciet duidelijk kon maken (notaris, .. notaris, .. notaris!) hetgeen niet uit de overige stukken blijkt maar slechts een door [gedaagde] ingenomen stelling betreft. Ook wordt in de verklaring vermeld dat het testament is gewijzigd buiten aanwezigheid van derden, terwijl uit de verklaring van de notaris blijkt dat dit uitsluitend geldt voor het passeren van het testament, niet voor de daartoe eerder gehouden besprekingen.
3.12.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat mogelijk de notaris niet over volledige informatie beschikte omtrent de toestand van erflaatster, waaronder haar opname in een verpleeghuis, op het moment van het maken van het testament. De notaris heeft de conceptakte van het testament immers bij brief van 25 augustus 2008 aan erflaatster toegezonden op haar huisadres in plaats van het adres van het verpleegtehuis. De stelling van [gedaagde] dat de notaris rechtstreeks en alleen met erflaatster heeft gesproken, neemt niet weg dat erflaatster druk kan hebben ervaren door de aanwezigheid van [gedaagde] en laat evenmin onverlet dat de verklaring naar het oordeel van de rechtbank onder invloed van een stoornis van de geestvermogens is gedaan.
3.13.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] te verklaren voor recht dat het door erflaatster gemaakte testament nietig is, dient te worden toegewezen. De nietigheid van het testament brengt mee dat [gedaagde] niet als enige en algehele erfgename kan worden beschouwd. Gesteld noch gebleken is dat erflaatster in een eerder testament [eiseres] heeft uitgesloten als erfgename, zodat ook de tweede vordering van [eiseres] tot afgifte van de goederen en zaken van de nalatenschap op straffe van een dwangsom als hierna vermeld zal worden toegewezen.
3.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 85,44
- -
betaald vast recht 63,50
- -
in debet gesteld vast recht 190,50
- -
salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.243,44
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat het testament van mevrouw J.C. [gedaagde], overleden op 2 november 2008, opgemaakt op 26 augustus 2008, nietig is omdat het testament onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand is gekomen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiseres] van de goederen en zaken van de nalatenschap, nader omschreven in de punten 15 tot en met 17 van de dagvaarding binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
4.3.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 4.2. bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van EUR 500,00, tot een maximum van EUR 50.000,00,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.243,44,
4.5.
bepaalt, nu [eiseres] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening:
- A.
aan de griffier van deze rechtbank, door middel van overschrijving op bankrekening-nummer 19.23.25.779, Rabobank Nederland N.V. ten name van Arrondissement Breda, onder vermelding van zaak- en rolnummer, van een bedrag van EUR 1.179,94, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 243 Rv,
- B.
aan [eiseres] van een bedrag van EUR 63,50 wegens het voor haar rekening gekomen deel van het griffierecht,
4.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de onder 4.2., 4.3., 4.4. en 4.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nollen, mr. Meyboom en mr. Van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2009.?