type: MNcoll: CB
Rb. Amsterdam, 21-09-2016, nr. C/13/597243 / HA ZA 15-1031
ECLI:NL:RBAMS:2016:5983
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-09-2016
- Zaaknummer
C/13/597243 / HA ZA 15-1031
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:5983, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑09‑2016
Uitspraak 21‑09‑2016
Inhoudsindicatie
“Twee performancekunstenaars hebben jarenlang, van 1976 tot 1988, gezamenlijke werken gemaakt. In 1999 hebben zij een overeenkomst gesloten over de uitoefening van het gemeenschappelijke auteursrecht. Op grond van de overeenkomst is aan gedaagde het recht verstrekt de gezamenlijke werken te exploiteren, met de verplichting aan eiser een vergoeding te betalen. Over de uitleg van de overeenkomst is een geschil ontstaan. De rechtbank legt de overeenkomst uit aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij ook gekeken is naar de wijze waarop partijen in de praktijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. De heruitvoering van een gemeenschappelijk werk in gewijzigde vorm is onder de overeenkomst niet toegestaan, er is daardoor sprake van auteursrechtinbreuk door gedaagde. De handhaving van een gemeenschappelijk auteursrecht door een deelgenoot jegens de andere deelgenoot is mogelijk. De overeenkomst beperkt het wettelijk toegestaan gebruik van gezamenlijk werk waarbij geen toestemming van de andere deelgenoot nodig is (zoals tentoonstellen en citeren) niet. Publieke uitlatingen van beide kunstenaars over elkaar zijn niet onrechtmatig.”
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/597243 / HA ZA 15-1031
Vonnis van 21 september 2016
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] , [land] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.D.R. Nefkens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 5 november 2015, met producties,
- -
de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- -
de akte van depot door [gedaagde] van 12 februari 2016,
- -
het tussenvonnis van 17 februari 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2016, en de daarin genoemde stukken,
- -
de brief van 11 juli 2016 van mr. Chavannes, met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie,
- -
de brief van 11 juli 2016 van mr. Nefkens, met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] en [gedaagde] houden zich bezig met performance art, een kunstvorm waarbij het lichaam van de artiest het belangrijkste medium is. Zij hebben in de periode tussen 1976 en 1988 een relatie gehad en hebben in die periode ook intensief samengewerkt.
2.2.
De samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] heeft geresulteerd in een aantal gezamenlijke werken die zijn vastgelegd op foto, video en film. Deze werken zijn binnen de kunstwereld zeer bekend. Het betreft bijvoorbeeld Relation in Time, waarbij [eiser] en [gedaagde] 17 uur met hun haren in elkaar gevlochten bewegingloos zitten (links) en AAA-AAA, waarbij beiden in elkaars open mond schreeuwen (rechts):
2.3.
Voorts is een gezamenlijk werk van [eiser] en [gedaagde] de performance Work Relation uit 1978:
2.4.
In 1988 eindigde de relatie en de professionele samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] , met het naar elkaar toelopen vanaf de beide zijden van de Chinese muur.
2.5.
Het (fysieke) archief van objecten, beeld- en geluidsdragers van gezamenlijke werken van [eiser] en [gedaagde] is in de daarop volgende jaren door [eiser] beheerd.
2.6.
[gedaagde] heeft na 1988 haar solocarrière als performance kunstenaar verder uitgebouwd en heeft in de loop der jaren steeds meer bekendheid verworven. [eiser] heeft zich meer toegelegd op (polaroid)fotografie, maar verricht ook (weer) performances.
2.7.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 29 april 1999 een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst), waarin voor zover relevant is opgenomen:
(…)
WHEREAS:
A. as from 1976 until their separation in 1988 [eiser] and [gedaagde] worked together
making art, which works became well known and culminated in their walk along the Great Wall of China in 1988;
B. [eiser] and [gedaagde] captured their performances on photo, video and film;
C. [eiser] and [gedaagde] have archived the recording (i.e. films, video’s, photo’s) and the objects, drawings, books and all other physical material of their joint works and agree that [gedaagde] will buy the complete archive from [eiser] and will be responsible for the further exploitation of these art works;
D. [eiser] and [gedaagde] recognise their mutual interest in entering into a written
agreement which sets forth the respective rights and obligations with respect to the sale of the archive and the exploitation of the joint works.
NOW THEREFORE, THE PARTIES AGREE AS CONTAINED HEREIN:
1. Definitions
The terms written with an initial capital in this Agreement shall have the meaning as
defined hereunder,
(…)
1.3
Joint Works; the art works and the records of their joint performances during the
period that [eiser] and [gedaagde] performed together starting in January 1976 and
ending in 1988, as listed in Annex 1 hereto, including the Great Wall of China in 1988 but excluding their Solo Works resulting from the project.
1.4
Solo Works; the art works and recordings of solo performances of [eiser] and
[gedaagde] made during, prior or after the period of their Joint Works (i.e. the Berlin Action 12 December 1976 of [eiser] )
1.5
Reproduc(e)(tion); the reproduction of the Joint Works in any manner or form
including but not limited to the publishing, selling, lending, broadcasting (including the reproduction in digitized form) and exhibiting
(…)
3. Inventory of Joint Works
(…)
3.2
The physical archive of any and all works and materials, as described and listed on the inventory in Annex 1 is hereby sold for the total sum of DM 300.000.- to [gedaagde] and shall be transferred (physically) to [gedaagde] . The details and conditions of this transfer have been negotiated and agreed by the parties. The transfer shall take place not later than June 1st 1999. [gedaagde] is , with the completion of this agreement and the full payment to [eiser] , the sole and exclusive physical owner of the archive.
3.3
Parties agree and [eiser] guarantees that the inventory of the Works in Annex 1 is the complete list of the Works and that there are no works left in the possession of [eiser] which could generate any reproduction. If any Joint Works are found or discovered by [eiser] after the completion of the sale and transfer, he is obliged to notify [gedaagde] and to transfer these works to [gedaagde] .
4. Exploitation and moral rights
4.1
[eiser] and [gedaagde] agree that [gedaagde] shall take care of the exploitation of the Joint Works and of certain Solo works as listed in the Annex.. This means that [eiser] grants to [gedaagde] the right to decide at her own discretion whether and where to Reproduce the Joint Works, subject to the duty of [gedaagde] to pay [eiser] the royalties and fees in accordance with article 6.
(…)
4.2
[gedaagde] , however, shall acknowledge the moral rights of [eiser] into the Joint
Works and shall not be allowed to make any changes to the Joint Works without the prior written consent of [eiser] .
4.3
Both parties are entitled to assign their intellectual property rights and any right arising from this agreement to a third party, including but not limited to a will.
(…)
4.5
[gedaagde] and [eiser] agree that they are obliged and shall be allowed to make reference to each other’s name with respect to (the Reproduction of the) Joint Works. Reference must be made to “ [eiser] / [gedaagde] ” regarding joint works from the period 1976 to 1980. Reference must be made to “ [gedaagde] / [eiser] ” regarding joint works from the period 1981 to 1987.
4.6
[gedaagde] agrees to sign 49 photographs agreed upon in the collection of [eiser] . [gedaagde] is further obliged to provide [eiser] with one (1) signed copy of every editioned work (excluding unique works or reproductions) at production costs and to notify [eiser] of every reproduction made.
5. Intellectual Property
5.1
[gedaagde] and [eiser] acknowledge that the intellectual property rights, including but not limited to copyrights and neighbouring rights into the Joint Works, remain vested in [gedaagde] and [eiser] jointly and equally.
5.2
[gedaagde] and [eiser] agree that they shall not transfer or assign the jointly owned intellectual property rights into the Joint Works to any third party.
5.3
[eiser] is entitled to apply for access to the archive on a 72 hour notice, for the purpose of exhibitions i.e. This access will not be denied by [gedaagde] on unreasonable grounds.
6. Fees and payment
6.1
In consideration of the rights granted hereunder with respect to exploitation of the Joint Works, [gedaagde] agrees to pay [eiser] during the term of this Agreement, a royalty equal to 20 % (twenty percent) of the total proceeds (including VAT), calculated over the net income for each Reproduction sold. The net income is the gross income of [gedaagde] after the deduction of the direct production costs.
6.2
In the event that efforts of [eiser] lead to the sale of the Joint Works, [gedaagde] shall pay [eiser] a rebate of 13 % (thirteen percent) of the total proceeds for each work. The remaining 87% (eighty-seven percent) of the proceeds shall be apportioned between [eiser] and [gedaagde] pursuant the apportionment key as provided for in article 6.1.
6.3
[gedaagde] , or a third party appointed by her, shall pay to [eiser] the royalties he is entitled to within 30 (thirty) days after the receipt of the payment by [gedaagde] or her agent. The third party to be appointed is [naam 1] in New York (US).
6.4
[gedaagde] shall submit to [eiser] a quarterly statement in writing, setting forth with respect to the preceding period the quantities of Reproductions and sales.
(…)
10. Applicable law
10.1
This Agreement, and any dispute arising as a result thereof or in connection therewith, shall be governed by the laws of The Netherlands. The competent courts in the district of Amsterdam, the Netherlands shall have sole jurisdiction.
2.8.
[gedaagde] heeft vanaf 2007/2008 verschillende nieuwe edities van gezamenlijke werken gemaakt en verkocht. [gedaagde] biedt het gezamenlijke werk aan via diverse galerieën en online via Electronic Arts Intermix (hierna: EAI) en LIMA (voorheen het Nederlands Instituut voor Media Kunst, hierna: NIMK).
2.9.
[gedaagde] heeft [eiser] ter zake de gerealiseerde verkopen van gezamenlijke werken een bedrag van totaal € 31.105,00 betaald, bestaande uit vijf betalingen tussen mei 2008 en december 2012. [gedaagde] heeft [eiser] op 26 november 2014 en op 15 juli 2015 een overzicht verstrekt met betrekking tot door haar gerealiseerde verkopen van gezamenlijke werken. Het eerste overzicht ziet op verkopen en betalingen na juli 2007 en het tweede overzicht ziet op verkopen en betalingen over de periode januari 2015 tot en met juni 2015.
2.10.
[gedaagde] heeft [eiser] vanaf maart 2006 diverse e-mailberichten gestuurd waarin de verdeling van de verkoopopbrengst aan de orde is gekomen.
2.10.1.
In een e-mailbericht van 6 maart 2006 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer bericht:
(…)
For all of the other photo-works in the new editions, as I bought the rights from you, the works will be sold in the following way:
50% Gallery
30% Marina [gedaagde]
20% [eiser]
This is after all production costs are deducted
(…)
2.10.2.
In een e-mailbericht van 14 april 2008 heeft [gedaagde] [eiser] als volgt bericht:
(…)
The Gallery take 50 %.
30 % is for me.
20 % is for you.
(…)
PRICE: € 80.000
APPLIED DISCOUNT: € 24.000 (30%)
GALLERY FEE: 50%
PRODUCTION COSTS: € 3,159.96
ARTIST AMOUNT: € 24.840
[eiser] 20 %: € 4968
(…)
2.10.3.
[gedaagde] heeft [eiser] bij e-mailbericht van 12 januari 2012 onder meer geschreven:
(…)
REPORT OF WORKS SOLD:
1. Work: “Rest Energy”
Price: 80.000,00 EUR – given discount
Final Price: 70.000,00 EUR
Less Production Costs and Shipping (5000,00 EUR): 65.000,00 EUR
Divided by two: 32.500,00 EUR (Marina)
Conversion: 41.275,00 USD
(…)
You can see how the price is broken down. My portion is 41.275,00 US Dollars (at a 1.27 conversion rate). 20% of the total of 65.000,00 before my portion is 13.000,00 Euros. So with the same exchange rate of 1.27 I owe you 16.510,00 US Dollars. I have only been paid 1/3 of my portion so far, but I want to pay you the full amount as soon as you will tell me where to transfer the money. I hope it comes at a good time.
(…)
2.11.
[gedaagde] heeft in een tweetal publicaties, te weten een interview en haar biografie, ook uitlatingen gedaan over de verdeling van de verkoopopbrengst van gezamenlijke werken.
2.11.1.
In een interview met [gedaagde] door [naam tijdschrift] van 1 november 2010 is opgenomen:
(…)
So he [ [eiser] , de rechtbank] wanted to have cash money, and he got cash money. But the contract was really tough for me because everything, our work together, he always gets 20 percent from every sale. And I can’t sell without a gallery. So if we have 100 percent, the gallery would get 50 percent, I’d get 50 percent. From this 50 percent, he’d get 20. I’d get 30.
(…)
2.11.2.
In de in 2010 verschenen biografie van [gedaagde] getiteld “When [naam gedaagde] dies”, geschreven door [naam 2] , is opgenomen:
(…) On April 29, 1999, [gedaagde] finally bought the entire archive (…). [gedaagde] gained complete control over the reproduction, exhibition, and sale of the work, though when she did sell it, [eiser] was guaranteed 20 percent of the net proceeds. Taking into account [naam 1] standard 50 percent dealer’s share from sales, [gedaagde] would be left with only 30 percent of the proceeds from each sale. (…)
2.12.
[eiser] heeft [gedaagde] , voor zover relevant, in mei 2008 een tweetal e-mailberichten gestuurd.
2.12.1.
Op 10 mei 2008 schreef [eiser] [gedaagde] als volgt:
(…)
one last question, when am i supposed to get one exemplar from each of the editions you re-make or reproduce from our joint works, like AAA-AAA (one of the two A.P.’s) please hand those over with a certificate or dedicate these to me personally.
these works dear [gedaagde] , will remain as long as i am able to in my personal collection, to eventually pass on to my legal heirs ( [naam 3] , [naam 4] and [naam 5] ).
(…)
2.12.2.
Op 13 mei 2008 schreef [eiser] [gedaagde] het volgende:
(…)
if i can sell something which by any means is related to our joint oeuvre,
i will at any time first inform and consider you, also for the works in my possession. that’s a promise.
(…)
2.13.
In 2014 heeft [gedaagde] ter gelegenheid van het WK voetbal in samenwerking met Adidas Work Relation, 2014 gemaakt, een heruitvoering van het gezamenlijke werk Work Relation. Adidas heeft het werk op de videowebsite Youtube geplaatst met het volgende commentaar:
Work Relation 2014 – A film by [gedaagde] , in collaboration with Adidas(…)First performed in 1978 by [gedaagde] and her partner at the time [eiser] , the original “Work Relation” was a groundbreaking form of performance art (..) The original peace – seen reenacted in this film for the first time since 1979 – consisted of three sequences, each presenting a unique model for transporting stones form one end of a room to another. Using only buckets and human labor, the three models compare and contrast systems of cooperation and efficiency, with the participants’ bodies serving as the medium.
(…)Based on the original “Work Relation” by [gedaagde] and [eiser] (…)
2.14.
Ter illustratie zijn enkele stills uit de video opgenomen:
2.15.
[eiser] heeft medewerking verleend aan de totstandkoming van het in september 2014 verschenen boek getiteld “Whispers: [eiser] on [eiser] ”, een biografie over het leven van [eiser] , geschreven door [naam 6] en [naam 7] . Het boek bevat een aantal foto’s van gemeenschappelijke werken. In het boek staat onder meer een interview met [gedaagde] . Ook is een aantal uitlatingen van [eiser] opgenomen over [gedaagde] .
2.16.
De uitgever van het boek heeft [gedaagde] voorafgaand aan de publicatie op 18 maart 2014 onder meer bericht:
(…) We are almost in the final phase of the editing, correcting and typesetting of [eiser] ’s book and I think it would be a good idea that you have a look at it before it goes into print. I understand that you and [eiser] have mutual copyright agreements on images of specific periods of time, and therefore I would want to send you the latest pdf of the book in order to inform you how we have dealt with all courtesies for citations and copyrights. (…)
2.17.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2014 heeft de advocaat van [gedaagde] de uitgever onder meer geschreven:
(…) For all those reasons, defamation, violation of reproduction and moral rights, my client does not give you her consent for this publication, and asks me to give you a legal formal notice to respect her rights. (…)
2.18.
Naar aanleiding van de hiervoor weergegeven en ook nadere correspondentie, is een aantal foto’s van gezamenlijke werken niet in het boek gepubliceerd. In plaats daarvan zijn roze vlakken opgenomen.
In het boek is daarover de volgende verklaring opgenomen:
2.19.
[eiser] heeft in januari 2015 in het Stedelijk Museum te Amsterdam een performance gegeven, genaamd “Skeleton in the Closet”, waarbij hij voor een groot roze vlak stond en de nummers van de pagina’s uit het boek Whispers: [eiser] on [eiser] opschreef, waar roze vlakken zijn opgenomen:
2.20.
In 2016 heeft [eiser] zijn medewerking verleend aan een tentoonstelling in het Nederlands fotomuseum, getiteld “ [eiser] | Polaroids”. Bij deze tentoonstelling is (onder meer) een filmdocumentaire van [naam 8] (hierna: [naam 8] ) en [naam 9] getoond, getiteld “Where did the image go”. In deze filmdocumentaire van 22 minuten, wordt aan het einde gedurende 26 seconden gezamenlijk werk van [eiser] en [gedaagde] getoond. De documentaire is vanaf 24 januari 2016 in het Nederlands fotomuseum getoond.
2.21.
Op 24 februari 2016 schreef de advocaat van [gedaagde] aan [naam 8] :
(…) My client is the owner of the worldwide exclusive exploitation rights to all the joint work of [gedaagde] / [eiser] , among others the filmed and photographed performances. (…) You did not receive her consent. (…) Herewith I ask you, demand you if necessary, to confirm to me that you will delete all joint works of [gedaagde] / [eiser] you have in your possession and delete them from the films/documentaries. (…)
2.22.
Op 25 maart 2016 heeft de advocaat van [gedaagde] [naam 8] onder meer bericht:
(…) Through you and this argumentation, [eiser] , who gave you illegal access to all the Joint Works that you illegally used in the film, tries to challenge the monopole he granted to Marina [gedaagde] . (…) For all these reasons, [gedaagde] will sue you if you make any new use of your films. You decided to force her hand for the short version broadcasted in the Dutch Fotomuseum. My client takes good note that the damage is done. (…)
2.23.
In een e-mail van 23 maart 2016 van de advocaat van [gedaagde] aan de directeur van het Musée d’art et d’histoire te Genève is onder meer opgenomen:
(…) Vous annoncez que [eiser] “revient sur les traces de sa performance Balance Proof qui s’est tenue au MAH il y a 39 ans avec [gedaagde] ». Cette présentation impropre – puisque ce n’est pas sa performance mais une oeuvre de collaboration – inquiète ma cliente qui est seule détentrice des droits d’exploitation sur les oeuvres communes, et qui est co-titulaire du droit moral sur l’oeuvre Balance Proof. (…)
2.24.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in de onderhavige zaak is op 11 november 2015 over het geschil in The Guardian een artikel verschenen. Hierin is onder meer vermeld:
(…)[gedaagde] sued by former lover and collaborator [eiser]
(....) This month, it faces its greatest crisis: in the law courts, where [eiser] claims that [gedaagde] has been writing him out of his own history. In this lawsuit he alleges that she has withheld money from him for 16 years, and failed to give him proper credit for their joint legacy. Those numbers in A Skeleton in the Closet? They refer to the collaborative works which, he says, [gedaagde] has censored. She vigorously contests the claims, and says she is confident she will win the case. (…)He says he has received surprisingly little money- no more, he reckons, than half of what he should have received. (…) [eiser] claims she has paid him only four times – and that [gedaagde] argues he should receive only 20% of her 30% profit (…) [eiser] explains what he hopes to achieve through litigation: “The points I’m asking of her are: every six months, a statement on sales and my royalties. And I’m asking for absolute proper mentioning of my name. (…)What concerns [eiser] more, though, is his sense that [gedaagde] is trying to write him out of art history. He claims their contract stipulates that their works must be joint credited, but that [gedaagde] has been claiming sole authorship. “She has deliberately misinterpreted things, or left my name out,” he says.(…)Their relationship remained cordial and might have continued so, he says, had [gedaagde] not interfered with the publication of his 2014 book, Whispers: [eiser] on [eiser] . (…)When I was working with her, she was great. But then, you know, the direction she went to, to become a star, is something I do not envy. It’s far away from my intentions (…) it went to her head.”[curator] , who organized [eiser] ’s first show in Slovenia, points out that, until recently, [eiser] showed no interest in maintaining a position in the contemporary art world. Now he is represented by the MOT International gallery, and will have a solo exhibition in London (…) “That meant he started to enter [gedaagde] ’s symbolic space, space until now she ruled over. (…)”When approached to comment on the case, [gedaagde] ’s lawyer replied: “Mrs [gedaagde] totally disagree[s] with [eiser] ’s allegations. My client doesn’t want to comment on them, they are libelous. (...)”
2.25.
Ook andere media hebben naar aanleiding van de publicatie van The Guardian over het geschil tussen [eiser] en [gedaagde] bericht.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat artikel 6.1 van de overeenkomst aldus dient te
worden uitgelegd, dat de royalty van 20% die [eiser] toekomt berekend dient te
worden over de opbrengst van een werk na aftrek van (alleen) de directe productiekosten van het werk, maar vóór aftrek van enige andere kosten zoals de afdracht aan een galerie;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis een volledige en juiste schriftelijke opgave te verstrekken van (i) de verveelvoudigingen van gezamenlijke werken die zijn gemaakt in de periode tussen 1 juli 2007 en het laatste volledige kwartaal voorafgaand aan het te wijzen vonnis, voor zover deze nog niet conform de overeenkomst aan [eiser] zijn gerapporteerd; (ii) de verkopen van deze reproducties die zijn gerealiseerd in de periode tussen 1 juli 2015 en het laatste volledige kwartaal voor het te wijzen vonnis en de daarbij behaalde verkoopprijs, alsmede in de periode daarvoor voor zover die verkopen niet eerder conform de overeenkomst aan [eiser] zijn gerapporteerd; en (iii) de royalty’s die [eiser] ter zake van de onder (ii) bedoelde verkopen toekomen, met inachtneming van de verklaring voor recht onder 1; zulks steeds op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
3. [gedaagde] te veroordelen om steeds binnen een maand na het einde van elk volledig kalenderkwartaal vanaf betekening van het in dezen te wijzen vonnis (en dus steeds uiterlijk 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober), een volledige en juiste schriftelijke opgave te verstrekken van (i) de reproducties van gezamenlijke werken die zijn gemaakt voor zover die nog niet eerder zijn gerapporteerd; (ii) de verkopen van reproducties die zijn gerealiseerd in het voorgaande kwartaal, of die zijn gerealiseerd in eerdere kwartalen maar nog niet waren gerapporteerd; en (iii) de royalty’s die [eiser] ter zake van de onder (ii) bedoelde verkopen toekomen, met inachtneming van de verklaring voor recht onder 1; zulks steeds op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
4. [gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, aan [eiser] door haar getekende Artist’s Prints te leveren van de edities Expansion in Space (video, edition of 5), Light Dark (video, edition of 5) en Rest energy (video, edition of 5), alsmede van andere edities die zij blijkens het onder 2. te verstrekken overzicht heeft gemaakt maar waarvan zij aan [eiser] nog geen Artist’s Print heeft geleverd; steeds tegen vergoeding door [eiser] van de daadwerkelijke en redelijke productiekosten; en steeds op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag, en iedere Artist’s Print, dat zij dit bevel niet volledig naleeft;
5. [gedaagde] te veroordelen om, steeds nadat zij in de toekomst een nieuwe editie van een gezamenlijk werk maakt, [eiser] binnen twee weken schriftelijk in de gelegenheid te stellen om daarvan een Artist’s Print te verkrijgen tegen betaling van de productiekosten en, indien hij aangeeft daar prijs op te stellen, deze Artist’s Print vervolgens daadwerkelijk binnen vier weken nadien te leveren, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] dit bevel niet volledig nakomt;
6. [gedaagde] te veroordelen om binnen tien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te betalen aan [eiser] de nog niet betaalde de royalty’s van € 252.825,60 (tweehonderdtweeënvijftigduizend achthonderdvijfentwintig euro en zestig cent) alsmede $ 23.156,00 (drieëntwintigduizend honderdzesenvijftig US dollar), te vermeerderen met de wettelijke rente ex. artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) telkens vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty verschuldigd is geworden;
7. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na verstrekking van het onder 2. bedoelde overzicht aan [eiser] de niet reeds betaalde royalty’s te betalen waarop hij blijkens dat overzicht recht heeft, te vermeerderen met de wettelijke rente ex. artikel 6:119 BW telkens vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty verschuldigd is geworden;
8. [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te verbieden om inbreuk op de aan [eiser] toekomende auteursrechtelijke persoonlijkheids- en exploitatierechten, in het bijzonder door (a) het zonder toestemming van [eiser] opvoeren van gezamenlijke werken in gewijzigde vorm, (b) het op andere wijze zonder toestemming van [eiser] verveelvoudigen in gewijzigde vorm van gezamenlijke werken, alsmede (c) het verveelvoudigen of openbaar maken van werken waarop uitsluitend [eiser] het auteursrecht bezit zonder dat [eiser] daarvoor toestemming heeft gegeven of een auteursrechtelijke beperking daarop van toepassing is, steeds op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 (tienduizend euro) voor iedere keer dat [gedaagde] dit verbod schendt en iedere dag dat een schending voortduurt;
9. [gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser] ten titel van gederfde licentievergoeding een bedrag te betalen groot $ 75.000,00 (vijfenzeventigduizend US dollar) althans ten titel van winstafdracht een vergoeding te betalen van $ 50.000,00 (vijftigduizend US dollar); alsmede steeds om hem een schadevergoeding te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro), dit geheel vermeerderd met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW vanaf 9 juli 2014;
10. [gedaagde] te gebieden om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan alle galerieën en andere derden die in opdracht van [gedaagde] gezamenlijke werken verkopen of aanbieden, of dit hebben gedaan, per aangetekende post een brief te versturen (met gelijktijdige verzending van kopie daarvan aan de advocaat van [eiser] ), op haar gebruikelijke briefpapier, met uitsluitend de volgende tekst:
“Dear sirs,
By decision of [DATE] 1 have been ordered by the District Court of Amsterdam to instruct you as follows:
Together with [eiser] ( [eiser] ), 1 made a large number of copyrightedworks in the period from 1976-1987 (hereinafter: the Joint Works). [eiser] and 1 are the joint owners of the copyright in these works. [eiser] has granted me the right to reproduce and sell these Joint Works. One of the conditions in our agreement is that the Joint Works are accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for Joint Works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for Joint Works from 1981-1987
Your organization is offering or selling such Joint Works on my behalf. Please ensure that you accredit our Joint Works pursuant to the above instructions with immediate effect.
Yours sincerely,
[gedaagde] ”
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
11. [gedaagde] te gebieden het ertoe te leiden dat de door haar of het [gedaagde] Institute aangestelde galerieën, waaronder in elk geval de in Producties 22 t/m 25 genoemde galerieën, binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis deze instructie daadwerkelijk naleven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere publieke aanprijzing van een gezamenlijk werk in strijd met deze instructie en iedere dag dat deze schending voortduurt;
11. [gedaagde] te gebieden om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan EAI per aangetekende post een brief te versturen (met gelijktijdige verzending van kopie daarvan aan de advocaat van [eiser] ), op haar gebruikelijke briefpapier, met uitsluitend de volgende tekst:
“Dear sirs,
By decision of [DATE] 1 have been ordered by the District Court of Amsterdam to instruct you as follows:
Together with [eiser] ( [eiser] ), I made a large number of copyrighted works in the period from 1976-1987 (hereinafter: the Joint Works). [eiser] and I are the joint owners of the copyright in these works. [eiser] has granted me the right to reproduce and sell these Joint Works. One of the conditions in our agreement is that the Joint Works are accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for Joint Works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for Joint Works from 1981-1987
Your organization is offering or selling such Joint Works on my behalf. Please ensure that you accredit our Joint Works pursuant to the above instructions with immediate effect.
Furthermore, your organization is offering the work “There is A Criminal Touch to Art” as part of the Performance Anthology (1975-1980) on my behalf. Copy right of this work is owned exclusively by [eiser] . 1 have no right to reproduce and sell this work. Please remove this work from your catalogue with immediate effect.
Yours sincerely,
[gedaagde] ”
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere dag dat
[gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
13. [gedaagde] te gebieden om aan een ieder aan wie zij toestemming verleent een auteursrechtelijk voorbehouden handeling te verrichten met betrekking tot een gezamenlijk werk, de volgende naamsvermeldingsinstructie te geven:
“Accreditation
The copyright to this work is jointly owned by [eiser] and [gedaagde] . When displaying the work, it must be accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for works from 1981-1987”
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (duizend euro) voor iedere keer dat
[gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
14. te verklaren voor recht dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd, dat zij [eiser] toestaat om zijn rechten uit de overeenkomst en zijn intellectuele eigendomsrechten – zijn aandeel in de auteursrechten op de gezamenlijke werken daaronder begrepen – over te dragen aan een derde partij, onder algemene en bijzondere titel; althans voor recht te verklaren dat artikel 5.2 van de overeenkomst door [eiser] rechtsgeldig vernietigd is; althans daarvan de nietigheid uit te spreken; althans voor recht te verklaren dat artikel 5.2 niet van toepassing is op een overdracht van vorenbedoelde rechten aan de Stichting [eiser] ; althans te bepalen dat het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de wilsovereenstemming van [gedaagde] met de overdracht van rechten aan de Stichting [eiser] ;
14. [gedaagde] te veroordelen in de redelijke en evenredige kosten van deze procedure, te voldoen binnen zeven dagen na de datum van het te wijzen vonnis; althans [gedaagde] te veroordelen in de redelijke en evenredige kosten van deze procedure voor zover deze strekt tot handhaving van intellectuele eigendomsrechten, en haar voor het overige te veroordelen in de proceskosten volgens liquidatietarief; steeds te voldoen binnen twee werkdagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de derde werkdag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
14. te verklaren voor recht dat het [eiser] is toegestaan om ten behoeve van tentoonstellingen gezamenlijke werken openbaar te (doen) maken en te (doen) verveelvoudigen;
14. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door zich tot derden te wenden met de stelling althans suggestie dat zij de exclusief rechthebbende is met betrekking tot de gezamenlijke werken, en/of de stelling althans de suggestie dat deze derden inbreuk maken op haar auteursrechten en/of rechten uit haar overeenkomst met [eiser] terwijl zij wist of behoorde te weten dat van inbreuk door die derden op haar rechten geen sprake was;
14. [gedaagde] te verbieden zich tot derden te wenden met de stelling althans suggestie dat zij de exclusief rechthebbende is met betrekking tot de gezamenlijke werken, en/of de stelling althans de suggestie dat deze derden inbreuk maken op haar auteursrechten en/of contractuele rechten terwijl zij weet of behoort te weten dat van inbreuk op haar rechten geen sprake is, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 (tienduizend euro) voor iedere keer dat [gedaagde] dit verbod overtreedt;
14. te verklaren voor recht dat [eiser] zijn verplichtingen op grond van artikel 3.2 van de overeenkomst is nagekomen en dat [gedaagde] ter zake van de betaalde koopsom geen voor te behouden aanspraak op [eiser] heeft;
14. voorwaardelijk, voor zover de overeenkomst zodanig uitgelegd moet worden dat deze [eiser] verbiedt om enige drager van een gezamenlijk werk in zijn bezit te hebben, de overeenkomst in zoverre te vernietigen;
14. voorwaardelijk, voor zover de overeenkomst zodanig uitgelegd moet worden dat deze [gedaagde] een exclusief recht verleent, de overeenkomst in zoverre te vernietigen; althans subsidiair, voor zover de overeenkomst zodanig uitgelegd moet worden dat deze [gedaagde] een exclusief recht verleent en de overeenkomst in zoverre niet vernietigbaar is, voor recht te verklaren dat de [gedaagde] verleende exclusiviteit alleen van toepassing is op verveelvoudigingshandelingen ten aanzien van gezamenlijke werken;
14. voorwaardelijk, voor zover uit de overeenkomst een verbod volgt voor [eiser] om gezamenlijke werken tentoon te stellen die niet uit het archief van [gedaagde] afkomstig zijn, de overeenkomst in zoverre te vernietigen.
3.2.
[gedaagde] concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser] . [gedaagde] verzoekt subsidiair, indien de rechtbank enige vordering van [eiser] toewijst, het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om geen dwangsommen op te leggen. Indien en voor zover [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, verzoekt zij te oordelen dat deze verrekend dan wel gecompenseerd dient te worden met de door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde schadevergoeding en de betaling daarvan te gelasten wanneer deze schadevergoeding in kracht van gewijsde vaststaat en gelijktijdig met de definitieve, in kracht van gewijsde gegane, vaststelling van de schadevergoeding die [eiser] aan [gedaagde] verschuldigd is. Tevens verzoekt [gedaagde] [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen in alle door [gedaagde] gemaakte redelijke en evenredige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na diverse eiswijzigingen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- A.
voor recht te verklaren dat artikelen 6.1 en 6.2 van de overeenkomst aldus dienen te worden uitgelegd, dat de royaltyvergoeding van 20%, respectievelijk 33% die [eiser] toekomt berekend dient te worden over de netto-inkomsten van [gedaagde] (=bruto-inkomsten van [gedaagde] verminderd met de directe productiekosten) bij de exploitatie van gemeenschappelijk werk en in de overeenkomst gespecificeerd solo werk, waarbij inkomsten van [gedaagde] moeten worden uitgelegd als de inkomsten die zij letterlijk ontvangt, zodat het de bruto-inkomsten betreft die zij ontvangt van de galeriehouders of beheersorganisaties of andere derden die zij inschakelt bij de (bemiddeling in) de verkoop of bij andere commerciële exploitatie van het werk, waarvan de commissie of vergoeding van deze derden is afgetrokken;
- B.
voor recht te verklaren dat het [eiser] op grond van de overeenkomst niet is toegestaan het gemeenschappelijk werk, met uitzondering van de bij aanvang van de overeenkomst aan hem verstrekte 49 foto’s, zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [gedaagde] te (doen) gebruiken en/of te (doen) exploiteren, waaronder onder meer wordt verstaan het (doen) verveelvoudigen, (doen) openbaarmaken, (doen) verhandelen, (doen) verkopen;
- C.
voor recht te verklaren dat het [eiser] niet is toegestaan gemeenschappelijk werk te gebruiken voor tentoonstellingen, dat niet afkomstig is uit het archief van [gedaagde] ;
- D.
voor recht te verklaren dat artikel 4.6 van de overeenkomst inhoudt dat [eiser] bij elke nieuwe editie van een gemeenschappelijk werk recht heeft op een ongenummerd getekend exemplaar bestemd voor privégebruik door [eiser] en uit hoofde van dat artikel, of uit hoofde van de overeenkomst, geen recht heeft op een Artist’s Print;
- E.
voor recht te verklaren dat [eiser] op grond van de overeenkomst geen ander gemeenschappelijk werk in zijn bezit mag hebben dan de 49 aan hem bij de overeenkomst verstrekte foto’s, het in hiervoor onder E. (de rechtbank begrijpt: D) genoemde ongenummerde getekende exemplaar van een nieuwe editie en gemeenschappelijk werk dat hij of een derde rechtmatig heeft gekocht, doordat dit met toestemming van [gedaagde] op de markt is gebracht en waarop het auteursrecht is uitgeput, en gemeenschappelijk werk waarmee geen reproductie in de zin van de overeenkomst gemaakt kan worden;
- F.
voor recht te verklaren dat het strijdig met de overeenkomst is dat [eiser] een digitaal archief van het gemeenschappelijk werk in zijn bezit heeft waarmee een reproductie in de zin van de overeen komst gemaakt kan worden;
- G.
voor recht te verklaren dat het [eiser] niet vrij staat om het gemeenschappelijk auteursrecht en de rechten en plichten uit de overeenkomst over te dragen aan zijn [stichting] of een derde, zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde] ;
- H.
voor recht te verklaren dat [eiser] in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld door de 39 foto’s genoemd in de conclusie van antwoord, dan wel die foto’s van het gemeenschappelijk werk genoemd in de conclusie van antwoord die gebruikt zijn in het boek Whispers, dan wel die foto’s van het gemeenschappelijk werk, die de rechtbank in goede justitie bepaalt, te gebruiken, dan wel te laten gebruiken, in het boek Whispers en in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld door foto’s en films van het gemeenschappelijk werk te verstrekken, ter beschikking te stellen, althans te laten gebruiken, voor de filmdocumentaire ‘Where did the image go’ korte en lange versie;
I. [eiser] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op het gemeenschappelijk auteursrecht, in het bijzonder eiser te verbieden zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [gedaagde] verveelvoudigingen van het gemeenschappelijk werk te (doen) aanbieden en/of te (doen) verhandelen en/of in voorraad te (doen) houden en/of te (doen) verkopen en/of te (doen) leveren en/of te (doen) importeren en/of te (doen) exporteren en/of te (doen) verhuren en/of uit te (doen) lenen en/of op welke titel dan ook te (doen) verhandelen en/of in het verkeer te (doen) brengen en/of tentoon te stellen en/of te (doen) verspreiden via (direct)mailings en/of via e-mails, en/of via een catalogus en/of via een website of sociale media die vrij toegankelijk zijn voor het publiek dan wel op een andere wijze, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00 voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
[eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan mr. N.D.R. Nefkens, [adres] , onder overlegging van kopieën van offertes en/of facturen en/of bankafschriften en/of andere relevante documenten of bescheiden, een schriftelijke, door een onafhankelijk registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken van:
a. het aantal in strijd met de overeenkomst vervaardigde en/of ingekochte en/of verkochte gemeenschappelijke werken, waaronder de Artist’s Prints;
b. de kostprijs, de inkoopprijs en de verkoopprijs van deze gemeenschappelijke werken, alsmede de door [eiser] met de verkoop van de gemeenschappelijke werken gemaakte bruto en netto winst, waaronder wordt verstaan zijn bruto-inkomsten verminderd met de directe productiekosten;
c. de namen, adressen, telefoon- en faxnummers, web- en e-mailadressen van de galerieën of andere ondernemingen of tussenpersonen die [eiser] heeft ingeschakeld voor de in sub a. genoemde vervaardiging, verhandeling of exploitatie in andere vorm, van de gemeenschappelijke werken en ook indien [eiser] rechtstreeks verkocht heeft, de namen en adressen van de kopers;
d. het aantal en de volledige en gedetailleerde beschrijving van de gemeenschappelijk werken, in fysieke of digitale vorm, op film of op video, in het bezit van [eiser] , dan wel in strijd met de overeenkomst in het bezit van [eiser] ;
e. het aantal verkochte exemplaren van het boek Whispers, het aantal nog in voorraad zijnde onverkochte exemplaren van het boek Whispers en de door [eiser] met de verkoop van het boek Whispers genoten bruto en netto winst;
[eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te gebieden alle digitale kopieën van het gemeenschappelijk werk in het bezit van [eiser] te vernietigen en alle fysieke exemplaren van gemeenschappelijke werken die zich in zijn opdracht ter verhandeling of exploitatie in andere zin onder derden bevinden, terug te halen bij deze derden, en al deze fysieke exemplaren van gemeenschappelijke werken en alle fysieke exemplaren van gemeenschappelijk werken die zich in strijd met de overeenkomst in het bezit van [eiser] bevinden, waaronder de twee DVD’s met video compilaties en de fysieke vastlegging van alle video’s van het gemeenschappelijk werk verkregen van galerie Bartschi, binnen dertig dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [gedaagde] af te staan, zonder dat [gedaagde] daarvoor een vergoeding verschuldigd is;
[eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis bewijs over te leggen van de eventueel nog onverkochte door [gedaagde] aan [eiser] verstrekte Artist’s Prints in het bezit van [eiser] of derden:
het gevorderde onder I, J, K en L op straffe van een direct opeisbare dwangsom van
€ 5.000,00 voor elke overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
[eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis primair de door [eiser] gemaakte winst met de verkoop of de exploitatie in andere zin van de Artist’s Prints en van het gemeenschappelijke werk gemaakte winst aan [gedaagde] af te dragen voor zover het een werk betreft dat zonder de toestemming van [gedaagde] is gemaakt of verveelvoudigd, waaronder de winst die [eiser] heeft genoten ten gevolge van de verkoop van het boek Whispers, subsidiair 80% van de door [eiser] gegenereerde netto-inkomsten (= de bruto-inkomsten verminderd met de directe productiekosten) met de hiervoor genoemde verkoop of exploitatie aan [gedaagde] af te dragen;
[eiser] te veroordelen de schade van [gedaagde] te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
voor recht te verklaren dat [eiser] bij het doen van openbare mededelingen en mededelingen aan de pers en media, zoals opgenomen in de door [gedaagde] genomen akte van 4 mei 2016, genoemd in 10. a) t/m f) onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld en [gedaagde] schade heeft toegebracht;
[eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis in deze te veroordelen om de in de akte van 4 mei 2016 onder 10. a) t/m f) genoemde mededelingen en soortgelijke mededelingen over [gedaagde] te staken en gestaakt te (doen) houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per keer dat [eiser] deze veroordeling overtreedt;
[eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in deze alle door [gedaagde] gemaakte redelijke en evenredige buitengerechtelijke- en proceskosten ex artikel 1019h Rv te vergoeden, dan wel [eiser] te veroordelen in de proceskosten volgens liquidatietarief.
3.5.
[eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, waarbij voor de aan bestrijding van de tot auteursrechthandhaving strekkende vorderingen wordt uitgegaan van de volledige redelijke en evenredige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In verband met de onderlinge verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk en onderverdeeld naar thema beoordelen. De beoordeling is als volgt opgebouwd:
- -
bevoegdheid en toepasselijk recht (4.2 e.v.)
- -
royalty’s (4.5 e.v.);
- -
rekening en verantwoording (4.13 e.v.);
- -
Artist’s Prints (4.19 e.v.);
- -
gebruik (gezamenlijk) werk door [gedaagde] (4.25 e.v.):
(i) heruitvoering Work Relation (4.26 e.v.);
(ii) aanbieden van werk onder (uitsluitend) de naam van [gedaagde] (4.38 e.v.) ;
(iii) naamsvermelding bij verkoop via galerieën (4.42 e.v.);
- -
overdracht rechten (4.49 e.v.);
- -
bezit digitaal archief [eiser] (4.53 e.v.)
- -
gebruik gezamenlijk werk door [eiser] (4.59 e.v.);
- -
uitlatingen [gedaagde] (4.71 e.v.);
- -
uitlatingen [eiser] (4.74 e.v.);
- -
voorwaardelijke vorderingen [eiser] (4.78);
- -
bevoegdheid tot verrekening en opschorting door [gedaagde] (4.79) ;
- -
proceskosten (4.80 e.v.);
- -
uitvoerbaar bij voorraad (4.90).
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Gelet op het feit dat [gedaagde] woonachtig is in de Verenigde Staten en een aantal vermeende auteursrechtinbreuken buiten Nederland heeft plaatsgevonden, heeft de onderhavige zaak een internationaal karakter. De rechtbank zal ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is.
Bevoegdheid
4.3.
Nu de vordering is ingesteld na 10 januari 2015 dient de rechtbank voor de beoordeling van haar (internationale) bevoegdheid uit te gaan van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de herschikte EEX-Verordening).
Ingevolge artikel 25 van de herschikte EEX-Verordening geldt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel - behoudens hier niet toepasselijke uitzonderingen - exclusief bevoegd is. In artikel 10.1 van de overeenkomst is bepaald dat de rechtbank Amsterdam exclusief bevoegd is van geschillen tussen [eiser] en [gedaagde] voortvloeiend uit of samenhangend met de overeenkomst kennis te nemen. [eiser] en [gedaagde] hebben de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Amsterdam overigens ook niet betwist. De rechtbank Amsterdam is dan ook bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.4.
In artikel 10.1 van de overeenkomst is voorts bepaald dat op geschillen tussen [eiser] en [gedaagde] voortvloeiend uit of samenhangend met de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is. Een dergelijke rechtskeuze is toelaatbaar ingevolge artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
Partijen hebben daarnaast ter zitting een rechtskeuze voor Nederlands recht gedaan, voor zover aan de vorderingen in conventie en in reconventie vermeende auteursrechtinbreuken ten grondslag liggen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. Ook ten aanzien van niet-contractuele verbintenissen is een rechtskeuze toegestaan ingevolge artikel 14 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”). Het Nederlandse recht is om die reden op het geschil van toepassing.
Royalty’s
4.5.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de royaltyvergoeding van artikel 6.1 van de overeenkomst moet worden berekend. Hierin is opgenomen dat [gedaagde] aan [eiser] een royalty betaalt van 20% van de totale opbrengst (inclusief btw) berekend over de netto-inkomsten voor iedere verkochte Reproduction. Het netto-inkomen is volgens artikel 6.1 van de overeenkomst het bruto-inkomen van [gedaagde] na aftrek van de directe productiekosten.
4.6.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de hem toekomende royalty van 20% moet worden berekend over de verkoopopbrengst van een werk na aftrek van de directe productiekosten, maar vóór aftrek van de commissie aan de galerie die bij de verkoop heeft bemiddeld. De commissie van een galerie bedraagt volgens [eiser] gewoonlijk 50% van de verkoopopbrengst, zodat de verdeling van de verkoopopbrengst volgens artikel 6.1 van de overeenkomst neerkomt op 50% voor de galerie, 30% voor [gedaagde] en 20% voor [eiser] . Dat deze uitleg juist is, blijkt volgens [eiser] onder meer uit de uitlatingen die [gedaagde] heeft gedaan in het interview met [naam tijdschrift] , haar biografie en in haar e-mailberichten aan [eiser] van 6 maart 2006, 14 april 2008 en 12 januari 2012. [gedaagde] noemt daarin steeds de verdeling van 50% voor de galerie, 30% voor haar en 20% voor [eiser] . Tot slot blijkt de juistheid van deze uitleg volgens [eiser] uit de tekst van artikel 6.2 van de overeenkomst, betreffende de verdeling van de opbrengst ingeval de verkoop een gevolg is van inspanningen van [eiser] . In dat geval zou [eiser] 30% van de verkoopopbrengst toekomen. Dit artikel is derhalve de exacte spiegelbeeldsituatie van artikel 6.1, aldus [eiser] .
4.7.
[gedaagde] heeft het standpunt betrokken dat [eiser] recht heeft op 20% van het netto-inkomen van [gedaagde] . Het netto-inkomen is volgens [gedaagde] het bedrag dat zij ontvangt van de galeriehouder - nadat deze reeds 50% van de verkoopopbrengst als commissie heeft ingehouden - minus de directe productiekosten. [gedaagde] heeft met de galeriehouder een consignatieovereenkomst gesloten. De werkwijze is als volgt: de galeriehouder verkoopt het werk in eigen naam, levert en draagt de eigendom over aan de koper en ontvangt de betaling van de koper. De galeriehouder betaalt vervolgens een gedeelte van de koopsom, na aftrek van de commissie, aan [gedaagde] . Met de uitlatingen die [gedaagde] in haar e-mailberichten van 6 maart 2006, 14 april 2008 en 12 januari 2012 heeft gedaan bedoelde [gedaagde] dat [eiser] 20% van haar deel van 50% zou toekomen. Dat derden de verdeling naar aanleiding van een interview of in haar biografie anders hebben opgeschreven, betekent niet dat [gedaagde] haar rechten heeft verwerkt. [eiser] heeft deze verdeling volgens [gedaagde] in de praktijk ook geaccepteerd. Zij heeft vijf betalingen verricht, waarvan vier conform haar eigen berekening en één conform de berekening van [eiser] . De laatstgenoemde betaling heeft zij verricht omdat [eiser] ernstig ziek was en dringend geld nodig had. De uitleg van [eiser] , dat (alleen) [gedaagde] de kosten voor de verkoop door een galerie voor haar rekening zou moeten nemen, is bovendien onredelijk. Artikel 6.2 is tot slot niet bedoeld als een exacte spiegelbeeldsituatie van artikel 6.1. Ingeval inspanningen van [eiser] tot verkoop van een gezamenlijk werk leiden, krijgt [eiser] 1/3e in plaats van 1/5e van de opbrengst van [gedaagde] , aldus [gedaagde] .
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, komt het ingevolge de Haviltex-maatstaf aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepaling(en) mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (vergelijk HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ook het gedrag van partijen in de uitvoeringsfase van een overeenkomst kan voor de uitleg van die overeenkomst van belang zijn (vergelijk HR 20 mei 1994, NJ 1994, 574).
4.9.
Het betreft hier een overeenkomst tussen twee niet-professionele partijen, die gezamenlijk de overeenkomst hebben laten opstellen door een advocaat. Partijen hebben verder geen inzicht verstrekt in de totstandkoming en de achtergrond van de overeenkomst en meer in het bijzonder van de artikelen 6.1 en 6.2. Hetgeen partijen in feite verdeeld houdt, is de vraag of onder “gross income of [gedaagde]” moet worden verstaan de verkoopopbrengst van het werk (neerkomend op een verdeling van 50/30/20, uitleg [eiser] ) of hetgeen [gedaagde] van de verkoopopbrengst ontvangt na aftrek van de kosten van de galeriehouder (neerkomend op een verdeling van 50/40/10, uitleg [gedaagde] ). De overeenkomst geeft geen antwoord op deze vraag. De tekst van de artikelen 6.1 en 6.2 van de overeenkomst sluit immers noch de uitleg van [eiser] noch de uitleg van [gedaagde] uit. Uit de uitlatingen van [gedaagde] (vergelijk rechtsoverwegingen 2.10 en 2.11) volgt echter dat [gedaagde] – overeenkomstig de uitleg van [eiser] – artikel 6.1 van de overeenkomst in die zin heeft opgevat dat [eiser] 20% van de totale verkoopopbrengst (vóór aftrek van de commissie) toekomt. Deze uitlatingen zijn niet voor enige andere uitleg vatbaar. De rechtbank verwerpt de stelling van [gedaagde] dat haar verklaring omtrent de verdeling door derden onjuist zou zijn opgeschreven. Aan zowel het interview als de biografie heeft [gedaagde] immers haar medewerking verleend. Bovendien komen de hierin opgenomen opmerkingen juist overeen met haar uitlatingen in haar e-mails aan [eiser] . Aan de omstandigheid dat de betalingen die [gedaagde] heeft verricht niet (allemaal) in overeenstemming zijn met de door [eiser] bepleite uitleg en dat [eiser] hierover niet heeft geklaagd, hecht de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen doorslaggevende betekenis. Daarbij is van belang dat de betalingen geen eenduidige berekening volgen. [gedaagde] heeft in ieder geval één betaling conform de hiervoor genoemde uitleg berekend en gedaan. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat [gedaagde] dit bij wijze van uitzondering zou hebben gedaan omdat [eiser] ziek was en dringend geld nodig had. Hiervoor zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de stukken. Al deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat het beding moet worden uitgelegd zoals door [eiser] is bepleit. De rechtbank wijst gelet op het voorgaande de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht (conventie onder 1) toe en de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht (reconventie onder A) af.
4.10.
[eiser] heeft voorts, met inachtneming van zijn uitleg van artikel 6.1 van de overeenkomst, betaling gevorderd van twee bedragen respectievelijk € 252.825,60 en $ 23.156,00 (vordering conventie onder 6). Deze bedragen zijn gebaseerd op twee overzichten die [gedaagde] aan [eiser] heeft verstrekt, waarbij [gedaagde] de verkopen van nieuwe edities t/m 30 juni 2015 heeft gerapporteerd (vergelijk rechtsoverweging 2.9). [gedaagde] heeft deze vordering van [eiser] niet afzonderlijk (gemotiveerd) betwist, zodat zij in beginsel gehouden is voormelde bedragen te betalen.
4.11.
[eiser] heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty verschuldigd is geworden. Ingevolge artikel 6.3 van de overeenkomst is [gedaagde] gehouden binnen 30 dagen na ontvangst van de royalty’s door haar of haar agent, de royalty die [eiser] toekomt te betalen. De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser] aldus dat de termijn zoals genoemd in artikel 6.3 van de overeenkomst wordt opgevat als een fatale termijn, na het verstrijken waarvan wettelijke rente verschuldigd is. Hiertegen is geen verweer gevoerd. De gevorderde wettelijke rente is derhalve toewijsbaar in die zin, dat [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty door [gedaagde] is ontvangen.
4.12.
[gedaagde] is gelet hierop in beginsel gehouden de bedragen van € 252.825,60 respectievelijk $ 23.156,00, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor omschreven, aan [eiser] te betalen. [gedaagde] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij een vordering op [eiser] heeft, die met de onderhavige vordering verrekend dient te worden. De rechtbank zal dit verweer in rechtsoverweging 4.79 beoordelen.
Rekening en verantwoording
4.13.
In artikel 6.4 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] [eiser] per kwartaal schriftelijk zal berichten over de hoeveelheid verveelvoudigingen die zijn gemaakt en de verkopen die hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft na sluiten van de overeenkomst in 1999 in 2014 en 2015 (zie 2.9) een overzicht aan [eiser] verstrekt, waarop (alleen) is weergegeven welke verkopen hebben plaatsgevonden tussen 1 juli 2007 en 30 juni 2015. Daarnaast heeft [gedaagde] op 12 april 2016 nog een overzicht gezonden, waarop is weergegeven dat geen gezamenlijke werken zijn verkocht.
4.14.
[eiser] heeft met verwijzing naar artikel 6.4 van de overeenkomst gevorderd dat [gedaagde] veroordeeld wordt om, samengevat, een schriftelijke opgave te verstrekken van (i) het aantal verveelvoudigingen van gezamenlijke werken in de periode vanaf 1 juli 2007, (ii) de verkopen die zijn gerealiseerd vanaf 1 juli 2015 en de daarbij behaalde verkoopprijzen en (iii) de royalty’s die [eiser] toekomen. Voorts heeft hij gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om steeds binnen een maand na het einde van elk volledig kalenderkwartaal opgave te doen van voormelde drie onderwerpen, een en ander steeds op straffe van een dwangsom (vordering in conventie onder 2 en 3).
4.15.
[gedaagde] heeft betwist dat zij gehouden is ieder kwartaal rekening en verantwoording af te leggen. Zij heeft naar voren gebracht dat een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich brengt dat zij enkel indien verkopen hebben plaatsgevonden verplicht is opgave te doen.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] de gevorderde verklaring voor recht in reconventie waarmee deze andere uitleg van de overeenkomst werd bepleit heeft ingetrokken. Voor zover [gedaagde] haar verweer in conventie echter nog wel handhaaft, wijst de rechtbank erop dat de opvatting van [gedaagde] geen steun vindt in de tekst van de overeenkomst. Dat [gedaagde] ieder kwartaal opgave dient te doen in de zin van artikel 6.4 van de overeenkomst, ook indien geen verkopen hebben plaatsgevonden, is gelet hierop onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het staat derhalve vast dat [gedaagde] ieder kwartaal een opgave dient te verstrekken. Hoewel in artikel 6.4 van de overeenkomst niet is bepaald dat [gedaagde] in de schriftelijke opgave ook dient te vermelden welke verkoopprijzen zijn gerealiseerd en welk deel daarvan aan [eiser] toekomt, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst dit wel met zich. [gedaagde] heeft daartegen overigens, evenals tegen de verdere inhoud van voormelde vorderingen, geen verweer gevoerd. De vorderingen van [eiser] worden om die reden toegewezen.
4.17.
[eiser] heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van de hiervoor bedoelde opgaven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd, in die zin dat zij heeft toegezegd vrijwillig aan de veroordelingen van de rechtbank te zullen voldoen. Gelet op het feit dat [gedaagde] na het sluiten van de overeenkomst slechts enkele malen (waarvan éénmaal tijdens de onderhavige procedure) opgave heeft gedaan aan [eiser] - waarbij uitsluitend opgave is gedaan van de verkopen, maar niet van het aantal verveelvoudigingen van de gezamenlijke werken - komt het de rechtbank geraden voor een dwangsom te verbinden aan de veroordelingen. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te bepalen op een bedrag van € 500,00 per dag en te maximeren als hierna bepaald.
4.18.
[eiser] heeft verder gevorderd [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na verstrekking van het hiervoor bedoelde overzicht de niet reeds betaalde royalty’s waarop hij blijkens dat overzicht recht heeft te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente (vordering in conventie onder 7). [gedaagde] heeft deze vordering niet betwist, zodat deze wordt toegewezen. Voor zover uit het door [gedaagde] te verstrekken overzicht blijkt dat [gedaagde] [eiser] royalty’s verschuldigd is, is zij derhalve gehouden deze binnen twee weken na verstrekking van het overzicht te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty door [gedaagde] is ontvangen.
Artist’s Prints
4.19.
In artikel 4.6 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] gehouden is om [eiser] one (1) signed copy of every editioned work (excluding unique works or reproductions) at production costs te verstrekken. Partijen bezigen een verschillende uitleg van de term “signed copy” en hebben daaraan beiden vorderingen verbonden.
4.20.
[eiser] heeft gesteld dat hij op grond van dit artikel recht heeft op een Artist’s Print (hierna: AP) indien door [gedaagde] een nieuwe editie is vervaardigd. Een AP is een afdruk die bedoeld is voor de artiest. Dat de term “signed copy” aldus moet worden uitgelegd, blijkt volgens [eiser] uit het feit dat [gedaagde] bij de meeste edities twee AP’s heeft gemaakt. Hij wijst erop dat [gedaagde] hem van de volgende vijf edities bovendien ook AP’s heeft verstrekt: (i) AAA-AAA (photo, edition of 5+2AP): AP 2, (ii) AAA-AAA (video, edition of 5+2AP): AP 2, (iii) Breathing in-Breathing out (photo, edition of 7+2AP): AP 2, (iv) Relation in time (photo, edition of 7+2AP): AP 2 en (v) Rest Energy (photo, edition of 7+2AP): AP 2. [eiser] heeft de hiermee gepaard gaande productiekosten betaald. Van de edities Expansion in Space (video, edition of 5), Light Dark (video, edition of 5) en Rest Energy (video, edition of 5) heeft hij geen AP van [gedaagde] verkregen. [eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om (onder meer) deze AP’s aan hem te leveren. Daarnaast heeft [eiser] , samengevat, gevorderd [gedaagde] te veroordelen om [eiser] in de toekomst AP’s aan te bieden van nieuwe edities, tegen vergoeding van de productiekosten (vordering in conventie onder 4 en 5).
4.21.
[gedaagde] heeft de door [eiser] bepleite uitleg betwist en gesteld dat met de term “signed copy” een ongenummerde, getekende kopie van een editie wordt bedoeld. Dat blijkt uit het feit dat de term AP’s niet expliciet in de overeenkomst is gebruikt. De reden dat zij [eiser] (onverplicht) vijf AP’s heeft verstrekt, is dat [eiser] in de e-mailberichten van 10 en 13 mei 2008 beloofde deze voor persoonlijk gebruik te behouden. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt volgens [gedaagde] met zich dat [eiser] slechts recht heeft op een niet genummerd exemplaar, nu een dergelijk exemplaar geen onderdeel vormt van de editie die [gedaagde] commercieel exploiteert. [gedaagde] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat artikel 4.6 van de overeenkomst betekent dat [eiser] bij elke nieuwe editie van een gemeenschappelijk werk recht heeft op een ongenummerd getekend exemplaar, bestemd voor privégebruik en géén recht heeft op een AP (vordering in reconventie onder D).
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat in de overeenkomst geen definitie is opgenomen van de term “signed copy”, zodat de tekst van de overeenkomst ook op dit punt de uitleg van [eiser] noch de uitleg van [gedaagde] uitsluit. De rechtbank hecht ook hier belang aan de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan het beding. [gedaagde] heeft onvoldoende weersproken dat zij telkens twee AP’s per editie heeft gemaakt. Vast staat verder dat zij [eiser] van een aantal edities ook daadwerkelijk een AP heeft verstrekt. [eiser] heeft in zijn e-mail van 10 mei 2008 ook uitdrukkelijk om een AP gevraagd. Hoewel [gedaagde] heeft gesteld ingevolge artikel 4.6 gehouden te zijn een ongenummerde, getekende kopie te verstrekken van een nieuwe editie, is niet gebleken dat zij daadwerkelijk dergelijke kopieën aan [eiser] heeft verstrekt. [gedaagde] heeft dus geen uitvoering gegeven aan artikel 4.6 van de overeenkomst op de wijze zoals zij het beding in deze procedure uitlegt. Daarmee heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] dat uit de feitelijke uitvoering van dit onderdeel van de overeenkomst volgt dat met de term “signed copy” een AP is bedoeld onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.23.
Dat [eiser] de AP’s moet behouden voor privégebruik, is tot slot niet bepaald in de overeenkomst. Terecht wijst [eiser] erop dat ingevolge de Auteurswet (Aw) voor [eiser] geen beperking met betrekking tot (het gebruik van) de AP’s bestaat. Het eventueel verder verhandelen is niet aan te merken als een exploitatiehandeling of inbreuk op het auteursrecht, nu het auteursrecht is uitgeput in de zin van artikel 12b van de Aw. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te zeggen dat uit de e-mailberichten van 10 en 13 mei 2008 (vergelijk 2.12) blijkt dat een nadere overeenkomst tussen haar en [eiser] tot stand is gekomen, waaruit een jegens [eiser] rechtens afdwingbare verplichting om de AP’s voor zichzelf te behouden voortvloeit, geldt het volgende. [eiser] heeft het bestaan van een dergelijke nadere overeenkomst gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft daartegenover onvoldoende gesteld. De enkele verwijzing naar voormelde e-mailberichten is onvoldoende, omdat een dergelijke overeenkomst daaruit niet blijkt.
4.24.
Gelet hierop zal de rechtbank de vorderingen in conventie onder 4 en 5 toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom wordt bepaald op een bedrag van € 500,00 per dag en zal worden gemaximeerd. De vordering in reconventie onder D wordt afgewezen.
Gebruik (gezamenlijk) werk door [gedaagde]
4.25.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] auteursrechtinbreuk heeft gepleegd en heeft daaraan de vorderingen in conventie onder 8 t/m 13 verbonden. De auteursrechtinbreuk bestaat volgens [eiser] samengevat weergegeven uit (i) de heruitvoering van Work Relation, (ii) het aanbieden van zijn solowerk There is A Criminal Touch to Art via EAI alsmede het aanbieden van gezamenlijke werken via EAI onder uitsluitend de naam van [gedaagde] en (iii) het opnemen van een onjuiste naamsvermelding bij de werken die via galerieën worden verkocht.
(i) heruitvoering Work Relation
4.26.
Ingevolge artikel 4.1 van de overeenkomst is het [gedaagde] toegestaan verveelvoudigingen te maken van gezamenlijke werken. Artikel 4.2 bepaalt dat [gedaagde] hierbij de morele rechten van [eiser] zal erkennen en geen wijzigingen aan het gezamenlijke werk zal aanbrengen zonder schriftelijke toestemming van [eiser] . [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de heruitvoering van Work Relation in samenwerking met Adidas voor het WK 2014 een wijziging behelst van het oorspronkelijke gezamenlijke werk waarvoor [gedaagde] niet de schriftelijke toestemming van [eiser] heeft verkregen, zodat het [gedaagde] op grond van de overeenkomst niet was toegestaan de heruitvoering te maken. [gedaagde] heeft in strijd met de overeenkomst en zonder de wettelijk vereiste toestemming een gezamenlijk werk geëxploiteerd, aldus [eiser] .
4.27.
Voorts heeft [gedaagde] volgens [eiser] bij de heruitvoering van Work Relation zijn persoonlijkheidsrechten in de zin van artikel 25 Aw geschonden, omdat zijn naam op onjuiste wijze is vermeld, hij niet als mede-maker wordt aangeduid, er sprake is van een wijziging in het werk en van een aantasting van het werk, welke aantasting nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of naam van [eiser] of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.
4.28.
[eiser] vordert wegens de vermeende auteursrechtinbreuk betaling van schadevergoeding en winstafdracht conform artikel 27 en artikel 27a Aw. De gederfde licentievergoeding of winstafdracht begroot [eiser] op $ 75.000,00 althans subsidiair $ 50.000,00 zijnde de helft van de aan [gedaagde] betaalde althans door haar ontvangen vergoeding van Adidas. Ook maakt hij aanspraak op schadevergoeding van € 20.000,00, bestaande uit € 15.000,00 ter zake aantasting van zijn reputatie en toekomstige verdiencapaciteit en € 5.000,00 immateriële schade.
4.29.
[gedaagde] heeft betwist dat zij een auteursrechtinbreuk heeft gepleegd danwel dat de heruitvoering van Work Relation een ontoelaatbare wijziging behelst. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het haar is toegestaan om performances opnieuw uit te voeren, gelet op het bepaalde in artikel 1.5 en artikel 4.1 van de overeenkomst. Indien een performance opnieuw wordt uitgevoerd, is de performance per definitie gewijzigd ten opzichte van het origineel. Het werk is niet gewijzigd of aangetast in de zin van artikel 25 Aw. [eiser] kan zich daartegen in redelijkheid ook niet verzetten, zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 onder c Aw. Door in de voice-over de naam van [eiser] te noemen, is voldaan aan het bepaalde in artikel 4.5 van de overeenkomst. [gedaagde] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat [eiser] niet tot handhaving van het gemeenschappelijk auteursrecht over kan gaan, met verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 september 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:2592). [eiser] is om die reden volgens [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn vordering. Tot slot heeft [gedaagde] de door [eiser] gestelde schade betwist. Zij heeft met betrekking tot de door hem gevorderde winstafdracht gesteld dat zij niet $ 150.000,00, maar $ 100.000,00 van Adidas heeft ontvangen en dat [eiser] recht heeft op 20% van dat bedrag. [gedaagde] heeft ter zake een beroep gedaan op verrekening.
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat de heruitvoering van Work Relation geen onder de overeenkomst toegestane vorm van exploitatie is. Anders dan [gedaagde] heeft bepleit, betekent het niet overleggen van een opname van Work Relation 2014 niet dat de rechtbank de inbreukvraag niet kan beoordelen, aangezien in de processtukken beide werken zeer uitgebreid, voorzien van stills en in zoverre onbetwist zijn beschreven. De performance is in grote mate gewijzigd, met name doordat [gedaagde] daaraan een commercieel karakter heeft verbonden. [eiser] heeft onweersproken naar voren gebracht dat het oorspronkelijke werk geen commercieel karakter had. Het commerciële karakter van de heruitvoering blijkt uit de samenwerking met Adidas; de artiesten dragen schoenen van Adidas en het logo van Adidas wordt in de film ook afzonderlijk als reclame-uiting getoond. Daarnaast worden jassen van het Marina [gedaagde] Instituut gedragen. Ook wordt een relatie gelegd met een voetbaltoernooi. De wijziging is niet van zodanige aard, dat het verzet van [eiser] daartegen in strijd is met de redelijkheid. Nu de heruitvoering van Work Relation (in gewijzigde vorm) niet was toegestaan op grond van de overeenkomst, geldt dat [gedaagde] daarvoor gelet op het bepaalde in artikel 3:170 lid 2 BW toestemming had moeten vragen aan [eiser] . Het auteursrecht op de gemeenschappelijke werken behoort immers – zo is niet in discussie – partijen gezamenlijk toe en zij zijn dan ook deelgenoten in deze gemeenschap. [gedaagde] heeft nagelaten die toestemming te vragen. [gedaagde] heeft gelet op het voorgaande auteursrechtinbreuk gepleegd en de persoonlijkheidsrechten van [eiser] in de zin van artikel 25 Aw geschonden.
4.31.
Bij de beantwoording van de vraag of [eiser] tot handhaving van het auteursrecht over kan gaan, dient onderscheid te worden gemaakt tussen de handhaving van de persoonlijkheidsrechten en de exploitatierechten. Met betrekking tot de persoonlijkheidsrechten in de zin van artikel 25 Aw zijn partijen het erover eens dat deze buiten de gemeenschap zoals bedoeld in titel 7 van boek 3 BW vallen, zodat het [eiser] vrij staat tot handhaving hiervan over te gaan. Met betrekking tot de handhaving van de exploitatierechten overweegt de rechtbank als volgt.
4.32.
Het gerechtshof Den Haag heeft in voormeld arrest (in kort geding) overwogen dat een deelgenoot niet zelfstandig het auteursrecht kan handhaven tegenover een andere deelgenoot, althans wanneer dat niet in het belang is van de gemeenschap. Het gerechtshof heeft hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (HR 8 september 2000, NJ 2000, 604). In dat arrest, dat overigens geen betrekking had op gemeenschappelijk auteursrecht maar op de bevoegdheid van het instellen van een rechtsvordering door een ontbonden vennootschap onder firma, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat artikel 3:171 BW, dat de mogelijkheid biedt dat een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering instelt ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, slechts ziet op vorderingen tegen derden. Vorderingen van de gemeenschap op een deelgenoot kunnen blijkens het arrest van de Hoge Raad bij de verdeling aan de orde komen ingevolge artikel 3:184 BW.
4.33.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe titel 7 van boek 3 BW verhoudt tot artikel 26 Aw. In artikel 26 Aw is immers bepaald dat indien aan twee of meer personen een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk toekomt, de handhaving van dit recht door iedere persoon afzonderlijk kan geschieden. Uit de parlementaire geschiedenis bij de wijziging van artikel 26 Aw per 7 januari 1973 (vergelijk TK 1964-1965, 7877, nr. 3, p. 11) blijkt dat voor de uitoefening van het gemeenschappelijk auteursrecht expliciet aansluiting is gezocht bij de algemene rechtsbeginselen c.q. (de toen nog in te voeren) titel 7 van boek 3 BW, zodat de uitoefening slechts door de rechthebbenden gezamenlijk zal kunnen geschieden. Voor de handhaving van het gemeenschappelijk auteursrecht is geen aansluiting gezocht bij titel 7 van boek 3 BW. Dat laat zich volgens de rechtbank mogelijk verklaren door het feit dat een regeling die de mogelijkheid tot handhaving van het auteursrecht door een afzonderlijke deelgenoot ten opzichte van een andere deelgenoot zou beperken, niet goed past bij het karakter van het auteursrecht. Daarbij past veeleer dat een deelgenoot wel afzonderlijk tegen een andere deelgenoot kan optreden, indien die tegen de wil van de andere deelgenoot tot exploitatie (al dan niet in gewijzigde vorm) van het auteursrecht overgaat.
4.34.
De rechtbank is, anders dan het gerechtshof in voormeld arrest, van oordeel dat hieruit volgt dat de vergelijking met het arrest van de Hoge Raad niet opgaat en een deelgenoot zelfstandig het auteursrecht kan handhaven ook tegenover een andere deelgenoot. [eiser] kan daarom tot handhaving van zijn exploitatierechten overgaan en is ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.35.
Nu gelet op het bovenstaande vaststaat dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het gezamenlijke auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten van [eiser] , door zonder toestemming van [eiser] gezamenlijk werk in gewijzigde vorm te exploiteren, zal de rechtbank de vordering van [eiser] in conventie onder 8 (strekkende tot het verbieden om inbreuk te maken op de aan [eiser] toekomende persoonlijkheids- en exploitatierechten) toewijzen. De rechtbank ziet aanleiding de daarbij gevorderde dwangsom te bepalen op € 5.000,00 en te maximeren als hierna bepaald.
4.36.
[eiser] vordert een gederfde licentievergoeding althans winstafdracht, waarbij geldt dat het hoogste bedrag toewijsbaar is. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een vergoeding van $ 150.000,00 van Adidas heeft ontvangen, heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist met verwijzing naar de facturen waaruit blijkt dat zij $ 100.000,00 heeft ontvangen. [eiser] heeft daarop niet gereageerd. Daarom staat vast dat zij een vergoeding van $ 100.000,00 heeft ontvangen van Adidas voor de heruitvoering van Work Relation. De rechtbank kan de stelling van [eiser] , dat hij recht heeft op een gederfde licentievergoeding gelijk aan de helft van de door [gedaagde] ontvangen vergoeding, niet volgen. Volgens artikel 6.1 van de overeenkomst heeft [eiser] (normaliter) recht op een bedrag gelijk aan 20% van de netto-opbrengst na aftrek van de directe productiekosten. De gederfde licentievergoeding dient op die wijze te worden berekend. [gedaagde] heeft niet gesteld dat op de vergoeding van $ 100.000,00 nog productiekosten in mindering moeten worden gebracht. Dat brengt met zich dat [eiser] een licentievergoeding zou toekomen van $ 20.000,00. Met betrekking tot de winstafdracht geldt het volgende. Nu [gedaagde] niet heeft gesteld dat op de vergoeding van $ 100.000,00 productiekosten in mindering moeten worden gebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat het volledige bedrag is aan te merken als door [gedaagde] genoten winst. Partijen zijn allebei voor de helft rechthebbende. Om die reden komt [eiser] de helft van de genoten winst toe, zijnde $ 50.000,00. Het bedrag dat [eiser] toekomt in het kader van winstafdracht is hoger dan de gederfde licentievergoeding, reden waarom de rechtbank [gedaagde] in beginsel zal veroordelen tot het betalen van $ 50.000,00. [gedaagde] heeft zich ter zake echter beroepen op verrekening met de vordering die zij op [eiser] meent te hebben. De rechtbank zal dit verweer beoordelen onder rechtsoverweging 4.79.
4.37.
[eiser] heeft de door hem gevorderde schadevergoeding van € 20.000,00 wegens aantasting van de reputatie en toekomstige verdiencapaciteit en wegens immateriële schade niet nader toegelicht. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] door de inbreuk schade heeft geleden. Dat [eiser] door de gewijzigde uitvoering is geschaad in zijn toekomstige verdiencapaciteit heeft hij niet geconcretiseerd. Onduidelijk is waarom [eiser] hierdoor is beperkt in zijn mogelijkheden inkomsten te verwerven. Dat [eiser] als gevolg van de gewijzigde uitvoering van Work Relation in zijn eer of goede naam in de zin van artikel 6:106 onder b BW is geschaad is echter voor de rechtbank wel komen vast te staan. De rechtbank begroot de schade, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, naar billijkheid op € 5.000,00.
(ii) aanbieden werk onder (uitsluitend) de naam van [gedaagde]
4.38.
Op grond van artikel 4.1 van de overeenkomst is het [gedaagde] toegestaan gezamenlijke werken en bepaalde solowerken, zoals opgenomen in de bijlage bij de overeenkomst, te exploiteren. In artikel 1.4 van de overeenkomst is There is A Criminal Touch to Art (daar genoemd “the Berlin Action 12 December 1976 of [eiser]”) gedefinieerd als solowerk van [eiser] .
4.39.
[gedaagde] heeft het solowerk van [eiser] getiteld There is A Criminal Touch to Art aangeboden via de database van EAI. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] daarmee in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld. Het was haar niet toegestaan om zijn solowerk openbaar te maken en ter exploitatie aan te bieden. Bovendien heeft zij bij dit solowerk en bij andere via EAI aangeboden gezamenlijke werken uitsluitend haar eigen naam laten opnemen als maker/artiest. Zij heeft hiermee inbreuk op [eiser] ’s economische en morele auteursrechten gemaakt, aldus steeds [eiser] . [eiser] heeft gevorderd [gedaagde] te gebieden EAI schriftelijk te verzoeken om zijn solowerk te verwijderen uit de database en de naamsvermelding bij gezamenlijke werken aan te passen (vordering in conventie onder 12).
4.40.
[gedaagde] heeft betwist dat zij in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld. Zij heeft gesteld dat zij op grond van artikel 1.4 en artikel 4.1 van de overeenkomst gerechtigd is om het betreffende solowerk van [eiser] te exploiteren.
4.41.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 4.1 van de overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde] gerechtigd is bepaalde solowerken te exploiteren, voor zover deze op de bijlage staan vermeld. There is A Criminal Touch to Art staat niet op de bijlage. Het is [gedaagde] op grond van de overeenkomst daarom niet toegestaan om dit solowerk via EAI aan te bieden. Door dit toch te doen maakt zij ook ten aanzien van dit werk inbreuk op het auteursrecht van [eiser] en zij dient dit te staken (vordering in conventie onder 8). [gedaagde] dient EAI om verwijdering van dit werk te verzoeken. Daarnaast heeft zij niet betwist dat EAI een onjuiste naamsvermelding hanteert. Zij dient EAI daarom te verzoeken de naamsvermelding aan te passen. De vordering van [eiser] in conventie onder 12 wordt toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank aanleiding ziet de dwangsom te bepalen op € 500,00 en te maximeren.
(iii) Naamsvermelding bij verkoop via galerieën
4.42.
In artikel 4.5 van de overeenkomst is bepaald dat partijen bij gezamenlijke werken uit de periode 1976 tot en met 1980 de naamsvermelding “ [eiser] / [gedaagde] ” hanteren en bij gezamenlijke werken uit de periode 1981 tot en met 1987 “ [gedaagde] / [eiser] ”.
4.43.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] in strijd met deze bepaling gezamenlijke werken heeft aangeboden via de galerieën [naam galerieën] . De galerieën gebruiken een naamsvermelding die niet met artikel 4.5 in overeenstemming is. [eiser] heeft, samengevat, gevorderd om [gedaagde] te gebieden alle galerieën en derden die in opdracht van haar gezamenlijke werken (gaan) aanbieden schriftelijk te berichten over de te hanteren naamsvermelding en haar te gebieden het ertoe te leiden dat de door haar aangestelde galerieën, waaronder voormelde galerieën, binnen twee weken na betekening van het vonnis deze instructie naleven, op straffe van een dwangsom.
4.44.
[gedaagde] heeft niet betwist dat artikel 4.5 haar verplicht de voormelde naamsvermelding te hanteren.
4.45.
[gedaagde] heeft brieven in het geding gebracht, waaruit blijkt dat zij de galerieën [naam galerieën] heeft verzocht en geïnstrueerd de juiste naamsvermelding bij de gezamenlijke werken te hanteren. Ter comparitie heeft zij voorts het standpunt betrokken dat zij niet méér kan doen dan het aanschrijven van de galerieën. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus, dat [gedaagde] zich verzet tegen de vordering van [eiser] haar te gebieden het ertoe te leiden dat de galerieën de juiste naamsvermelding hanteren.
4.46.
[eiser] heeft ter comparitie gesteld dat de naamsvermelding bij de galerieën [naam galerieën] nog steeds niet juist is, omdat [eiser] in strijd met artikel 4.5 van de overeenkomst als tweede auteur wordt vermeld. [eiser] heeft niet gesteld dat bij andere galerieën nog steeds sprake is van een onjuiste naamsvermelding.
4.47.
De vordering in conventie onder 10 wordt gelet op het voorgaande in zoverre toegewezen, dat [gedaagde] wordt geboden om de galerieën [naam galerieën] schriftelijk te instrueren over de te hanteren naamsvermelding. De vordering van [eiser] in conventie onder 13, die ertoe strekt [gedaagde] te verplichten om een ieder aan wie zij toestemming verleent een auteursrechtelijk voorbehouden handeling te verrichten met betrekking tot het gezamenlijk werk een naamsvermeldingsinstructie te geven, wordt eveneens toegewezen. De rechtbank ziet gelet op het feit dat [gedaagde] eerder vrijwillig galerieën die een onjuiste naamsvermelding hanteren heeft aangeschreven, geen aanleiding om aan die veroordelingen een dwangsom te verbinden. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.
4.48.
De door [gedaagde] betwiste vordering in conventie onder 11, betreffende het gebod [gedaagde] het ertoe te leiden dat de galerieën de juiste naamsvermelding hanteren op straffe van een dwangsom, wordt afgewezen. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank te weinig concreet, omdat daaruit niet blijkt welke handelingen [gedaagde] zou moeten verrichten. Dit kan leiden tot executiegeschillen. Het strekt te ver om [gedaagde] volledig verantwoordelijk te achten voor de door de galerieën al dan niet opgevolgde naamsvermeldingsinstructie.
Overdracht rechten
4.49.
In de artikelen 4.3, 5.1 en 5.2 van de overeenkomst zijn bepalingen opgenomen omtrent de (on)mogelijkheid van het overdragen van de intellectuele eigendomsrechten. [eiser] en [gedaagde] hebben een spiegelbeeldige verklaring voor recht gevorderd omtrent de uitleg van deze bepalingen (vordering in conventie onder 14 en vordering in reconventie onder G).
4.50.
[eiser] heeft gesteld dat de artikelen zo moeten worden uitgelegd dat uit artikel 4.3 volgt dat beide partijen hun eigen rechten (zowel hun IE-rechten, als hun rechten jegens de ander uit de overeenkomst) aan een derde kunnen overdragen en dat uit artikel 5.2 volgt dat beide partijen niet de gezamenlijke auteursrechten aan een derde kunnen overdragen. Dat is in overeenstemming met de wettelijke regeling, nu artikel 3:170 lid 3 BW bepaalt dat deelgenoten enkel gezamenlijk bevoegd zijn een gemeenschappelijk goed over te dragen, maar ingevolge artikel 3:175 lid 1 BW een deelgenoot wel vrijelijk over zijn aandeel daarin kan beschikken. [eiser] is voornemens zijn auteursrechten in de Stichting [eiser] onder te brengen en vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst toestaat dat hij zijn rechten uit de overeenkomst en zijn intellectuele eigendomsrechten overdraagt aan een derde partij onder algemene en bijzondere titel.
4.51.
[gedaagde] heeft gesteld dat uit artikel 5.1 van de overeenkomst volgt dat het gemeenschappelijk auteursrecht blijft rusten bij [eiser] en [gedaagde] en dus niet kan worden overgedragen aan een door één van hen op te richten stichting (of een andere derde). Partijen hebben volgens [gedaagde] willen voorkomen dat een willekeurige derde auteursrechthebbende zou kunnen worden. Zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat het [eiser] niet vrijstaat om het gemeenschappelijk auteursrecht en de rechten en plichten uit de overeenkomst over te dragen aan een derde, zonder toestemming van [gedaagde] .
4.52.
De rechtbank stelt vast dat de tekst en de strekking van de artikelen 4.3, 5.1 en 5.2 in samenhang bezien onduidelijk is. Partijen hebben ook ten aanzien van deze artikelen geen inzicht verstrekt in de totstandkoming en de achtergrond ervan. Indien de uitleg van [eiser] juist is, geldt dat de artikelen – gelet op de wettelijke regeling in boek 3 BW – feitelijk overbodig zijn. Indien de uitleg van [gedaagde] juist is, geldt dat de artikelen onderling tegenstrijdig zijn. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de uitleg van [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft slechts verwezen naar artikel 5.1 en heeft niet gereageerd op (de door [eiser] bepleite uitleg van) de artikelen 4.3 en 5.2. Daarbij weegt mee dat [gedaagde] onduidelijk heeft gelaten wat bij de door haar bepleite uitleg de functie van artikel 4.3 zou zijn. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering van [eiser] onder 14 toe en de vordering van [gedaagde] onder G af.
Bezit digitaal archief [eiser]
4.53.
In artikel 3.2 van de overeenkomst is, verkort weergegeven, bepaald dat [eiser] het fysieke archief van de gezamenlijke werken aan [gedaagde] overdraagt. In artikel 3.3 is voorts opgenomen dat [eiser] garandeert dat hij geen werken meer in zijn bezit heeft waarmee hij reproductie zou kunnen genereren. Indien hij nog gezamenlijke werken aantreft na overdracht van het fysieke archief, is hij gehouden [gedaagde] daarvan te verwittigen en de werken aan haar over te dragen.
4.54.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] in strijd met deze artikelen heeft gehandeld. Dat blijkt volgens [gedaagde] uit het feit dat hij in 2007 heeft geprobeerd gezamenlijk werk te verkopen aan [naam 10] , in 2008 gezamenlijk werk heeft geëxposeerd in een bar in Athene (Booze Coorperative), er bij een interview met Brooklyn Rail in 2011 gezamenlijk werk is afgebeeld, in de biografie Whispers: [eiser] on [eiser] diverse foto’s van gezamenlijk werk zijn afgebeeld en in de filmdocumentaire Where did the image go fragmenten van gezamenlijk werk zijn getoond. Hieruit blijkt dat [eiser] in strijd met de overeenkomst beschikt over een archief van het gezamenlijk werk. [gedaagde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat het strijdig is met de overeenkomst dat [eiser] een digitaal archief in zijn bezit heeft waarmee een reproductie in de zin van de overeenkomst gemaakt kan worden (vordering in reconventie onder F). Daarnaast heeft zij gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser] op grond van de overeenkomst geen ander gemeenschappelijk werk in zijn bezit mag hebben dan de 49 reeds aan hem verstrekte foto’s, de AP’s, gemeenschappelijk werk waarop het auteursrecht is uitgeput en gemeenschappelijk werk waarmee geen reproductie kan worden gemaakt (vordering in reconventie onder E).
4.55.
De strekking van de overeenkomst is volgens [eiser] dat [gedaagde] in de positie wordt gebracht dat (slechts) zij nieuwe edities van gezamenlijke werken voor de kunstmarkt kan vervaardigen. [eiser] heeft toegelicht dat met de werken “which could generate any reproduction” (artikel 3.3 overeenkomst) enkel gedoeld wordt op dia’s, negatieven en originele magneetbanden, omdat alleen daarmee een nieuwe editie voor de kunstmarkt kan worden vervaardigd. Dat blijkt ook uit het feit dat op de bijlage bij de overeenkomst vrijwel uitsluitend dia’s negatieven en magneetbanden staan vermeld. Hij heeft betwist dia’s, negatieven en originele magneetbanden van de gezamenlijke werken in zijn bezit te hebben. Hij beschikt slechts over een (incompleet) digitaal archief, dat niet geschikt is voor reproductie. De diverse tentoonstellingen zijn niet aan te merken als reproductie in de zin van de overeenkomst. Hij handelt derhalve niet in strijd met de overeenkomst, aldus [eiser] .
4.56.
Omdat [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] in strijd met de overeenkomst niet het volledige archief heeft overgedragen en zij zich het recht heeft voorbehouden om die reden de koopsom terug te vorderen, heeft [eiser] gevorderd voor recht te verklaren dat hij zijn verplichtingen op grond van de artikel 3.2 van de overeenkomst is nagekomen en dat [gedaagde] ter zake van de betaalde koopsom geen voor te behouden aanspraak heeft op [eiser] (vordering in conventie onder 19).
4.57.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft niet betwist dat nieuwe edities c.q. reproducties in de zin van de overeenkomst enkel kunnen worden vervaardigd door gebruik van dia’s, negatieven en originele magneetbanden. Uit de overeenkomst vloeit derhalve voort dat [eiser] niet over dia’s, negatieven en originele magneetbanden van gezamenlijke werken mag beschikken, althans dat hij deze aan [gedaagde] dient over te dragen. Er bestaat geen aanwijzing dat [eiser] beschikt over deze beelddragers. Een verdere beperking voor bezit van gezamenlijke werken volgt uit de overeenkomst niet. Het is [eiser] daarom toegestaan een digitaal archief te behouden. De in reconventie onder F gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiser] beschikt over een fysiek archief, zodat de in conventie onder 19 gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen.
4.58.
Nu niet is gebleken van een tekortkoming zijdens [eiser] met betrekking tot het bezit van gezamenlijk werk, heeft [gedaagde] geen belang bij haar vordering in reconventie onder E. Deze vordering wordt afgewezen.
Gebruik gezamenlijk werk door [eiser]
4.59.
Partijen twisten over de vraag of en zo ja, welke, bevoegdheden voor het gebruik van gezamenlijk werk door [eiser] door de overeenkomst beperkt worden (en of [eiser] in strijd met deze eventuele beperkingen heeft gehandeld). [eiser] en [gedaagde] hebben beiden vorderingen ingesteld die gerelateerd zijn aan deze vragen (vordering in conventie onder 16 en in reconventie onder B, C en H t/m N).
4.60.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij (ingevolge artikel 4.1 van de overeenkomst) exclusief rechthebbende is met betrekking tot de exploitatie van de gezamenlijke werken. [eiser] mag geen enkele exploitatiehandeling verrichten. Voor zover [eiser] gezamenlijke werken tentoon wenst te stellen, dient het gezamenlijk werk gelet op het bepaalde in artikel 5.3 van de overeenkomst afkomstig te zijn uit het archief van [gedaagde] . [eiser] heeft in strijd met deze afspraken gehandeld, door (uit eigen archief) gemeenschappelijk werk te (laten) gebruiken voor de biografie Whispers: [eiser] on [eiser] en de filmdocumentaire Where did the image go. Voorts heeft hij geprobeerd gemeenschappelijk werk te verkopen aan galeriehouder [naam 10] en heeft hij gemeenschappelijk werk getoond in een bar in Athene. Daarnaast heeft [eiser] jegens haar onrechtmatig gehandeld althans haar persoonlijkheidsrechten zoals bedoeld in artikel 25 Aw geschonden door in plaats van het gemeenschappelijk werk roze vlakken in de biografie Whispers: [eiser] on [eiser] op te nemen en de performance Skeleton in a closet op te voeren. [gedaagde] heeft naar aanleiding hiervan, samengevat, gevorderd voor recht te verklaren dat het [eiser] op grond van de overeenkomst niet is toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde] gezamenlijke werken te exploiteren, dat het [eiser] niet is toegestaan gemeenschappelijk werk te gebruiken voor tentoonstellingen dat niet afkomstig is uit het archief van [gedaagde] en dat [eiser] in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld door foto’s en films van het gemeenschappelijk werk te (laten) gebruiken voor het boek Whispers: [eiser] on [eiser] en de film Where did the image go. [gedaagde] heeft daarnaast onder I tot en met N vorderingen verbonden aan het volgens [gedaagde] tekortschieten en/of plegen van auteursrechtinbreuk door [eiser] .
4.61.
[eiser] heeft betwist dat [gedaagde] exclusief rechthebbende is en dat hij geen enkele exploitatiehandeling mag verrichten. Hij heeft daartoe gesteld dat het hem op grond van de overeenkomst, artikel 23 Aw, artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 11 en 13 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie in ieder geval is toegestaan om gezamenlijke werken tentoon te stellen. [eiser] heeft daarom gevorderd voor recht te verklaren dat het [eiser] is toegestaan om ten behoeve van tentoonstellingen gezamenlijke werken openbaar te (doen) maken en te (doen) verveelvoudigen.
4.62.
[eiser] heeft voorts betwist dat hij de overeenkomst heeft geschonden of auteursrechtinbreuk heeft gepleegd. De biografie Whispers: [eiser] on [eiser] is niet door hem uitgegeven en hij heeft daarvoor evenmin de foto’s van het gezamenlijk werk aangeleverd. Met het opnemen van de roze vlakken in plaats van het gezamenlijk werk, is het gezamenlijk werk niet getoond en kan ook geen sprake zijn van een aantasting daarvan. Datzelfde geldt voor de performance Skeleton in a closet. Hij heeft evenmin de filmdocumentaire Where did the image go gemaakt en uitgezonden. De daarvoor gebruikte videobeelden van het gezamenlijk werk, zijn bovendien niet door hem aangeleverd maar afkomstig van de (regelmatig) op YouTube gepubliceerde video voor het Project Cancer. De werken die hij aan [naam 10] heeft aangeboden, betroffen foto’s uit de privécollectie van [eiser] die hij mocht verkopen. Bij de tentoonstelling in de bar in Athene heeft hij gebruik gemaakt van een DVD van het NIMK, waarmee voor dit soort doeleinden door NIMK een licentieovereenkomst was gesloten met [eiser] en [gedaagde] . Tot slot heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] het auteursrecht niet kan handhaven, omdat zij niet tegen [eiser] als deelgenoot kan optreden (gelijk [gedaagde] heeft gesteld, rechtsoverweging 4.29).
4.63.
In rechtsoverweging 4.34 is reeds overwogen dat een deelgenoot zelfstandig het auteursrecht kan handhaven tegenover een andere deelgenoot, zodat de rechtbank de stelling van [eiser] dat [gedaagde] niet tot handhaving zou kunnen overgaan verwerpt.
4.64.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. Het (wettelijke) uitgangspunt voor exploitatie van een werk waarop gemeenschappelijk auteursrecht rust, is ingevolge de artikelen 26 Aw en 3:170 BW dat deze exploitatie alleen gezamenlijk (en aldus met toestemming van alle deelgenoten) kan geschieden. Het uitgangspunt is derhalve dat het [eiser] is toegestaan het gezamenlijk werk te exploiteren, mits hij daarvoor toestemming van [gedaagde] heeft verkregen. Die toestemming is niet nodig indien exploitatie op grond van de overeenkomst of wet is toegestaan.
4.65.
In de overeenkomst is in artikel 4.1 een licentie aan [gedaagde] verstrekt, in die zin dat het haar (zonder toestemming van [eiser] ) is toegestaan om reproducties (nieuwe edities) van gezamenlijke werken te maken. [eiser] beschikt niet over een dergelijke licentie. In zoverre is de exploitatie door [gedaagde] exclusief. Anders dan [gedaagde] meent zijn partijen echter niet overeengekomen dat [eiser] het gezamenlijk werk niet mag exploiteren. Dat volgt niet uit de overeenkomst. De overeenkomst beperkt in zoverre de wettelijke bevoegdheden van [eiser] dus niet.
4.66.
Bij wettelijk toegestaan gebruik van het gezamenlijk werk waarbij geen toestemming van de deelgenoot noodzakelijk is kan gedacht worden aan gebruik conform de regels van artikel 15a Aw (het citaatrecht) of conform artikel 23 Aw (tentoonstellen). In het laatstgenoemde artikel is bepaald dat een eigenaar, bezitter of houder van een werk bevoegd is dat werk te verveelvoudigen of openbaar te maken, voor zover dat noodzakelijk is voor openbare tentoonstelling of openbare verkopen van dat werk, een en ander met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik. Hiervoor is reeds overwogen dat de wettelijke bevoegdheden van [eiser] , onder meer voortvloeiend uit artikel 23 Aw, door de overeenkomst niet beperkt zijn. Dat brengt met zich dat de vordering van [eiser] in conventie onder 16 - strekkende tot een verklaring voor recht dat hij gerechtigd is voor tentoonstellingen gezamenlijk werk openbaar te maken en te verveelvoudigen - wordt toegewezen, met dien verstande dat voor de tekst van de verklaring aansluiting wordt gezocht bij artikel 23 Aw zoals hiervoor weergegeven.
4.67.
De rechtbank kan de stelling van [gedaagde] , dat [eiser] slechts gerechtigd is om werk tentoon te stellen dat afkomstig is uit het archief van [gedaagde] , niet volgen. Anders dan [gedaagde] heeft gesteld, is een dergelijke beperking niet in (artikel 5.3 van) de overeenkomst opgenomen. De vordering van [gedaagde] in reconventie onder C wordt om die reden afgewezen.
4.68.
[gedaagde] heeft in reconventie onder B een verklaring voor recht gevorderd dat het [eiser] op grond van de overeenkomst niet is toegestaan gemeenschappelijk werk te gebruiken en te exploiteren. Nu de overeenkomst kennelijk de grondslag is voor de vordering van [gedaagde] , komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de vordering niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering wordt om die reden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook indien de vordering zou zijn gestoeld op het wettelijke uitgangspunt dat [eiser] niet mag exploiteren zonder toestemming van [gedaagde] , de vordering zou zijn afgewezen omdat het gevorderde verbod te algemeen is geformuleerd.
4.69.
Met betrekking tot de vordering van [gedaagde] in reconventie onder H, strekkende tot een verklaring voor recht dat [eiser] in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld door gezamenlijk werk te (laten) gebruiken in het boek Whispers: [eiser] on [eiser] en de filmdocumentaire Where did the image go, geldt dat niet is gebleken dat [eiser] de voor het boek en de film gebruikte foto’s en filmbeelden heeft verstrekt. [gedaagde] heeft daarnaast niet betwist dat het boek Whispers: [eiser] on [eiser] en de filmdocumentaire Where did the image go door derden zijn uitgegeven. De vordering in reconventie onder H wordt afgewezen.
4.70.
Aan de vorderingen van [gedaagde] onder I t/m N ligt ten grondslag dat [eiser] door middel van verkoop van AP’s, het bezit van een digitaal archief, het verlenen van medewerking aan het boek Whispers: [eiser] on [eiser] en aan de filmdocumentaire Where did the image go of door anderszins te handelen in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld of inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde] . Hiervoor is al overwogen dat met betrekking tot de verkoop van AP’s, het bezit van een digitaal archief en de medewerking aan het boek en de filmdocumentaire van een dergelijke tekortkoming of inbreuk geen sprake is. Voor zover is bedoeld hieraan mede ten grondslag te leggen het gebruik van de roze vlakken in het boek Whispers: [eiser] on [eiser] en/of de performance Skeleton in a closet, geldt dat er geen sprake is van een auteursrechtinbreuk nu geen gezamenlijk werk is getoond. Tot slot heeft [eiser] gemotiveerd betwist dat hij met zijn poging om werken te verkopen aan [naam 10] of bij de tentoonstelling in de bar in Athene een auteursrechtinbreuk heeft gemaakt. Van enige tekortkoming of gepleegde inbreuk is gelet op al het bovenstaande echter niet gebleken, zodat de vorderingen onder I t/m N worden afgewezen.
Uitlatingen [gedaagde]
4.71.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door zich te wenden tot derden met de stelling dat zij exclusief rechthebbende is met betrekking tot de gezamenlijke werken. Zij beticht deze derden, met wie [eiser] samenwerkt aan tentoonstellingen en films, ten onrechte van inbreuk op haar auteursrecht. [eiser] verwijst daarbij naar (onder meer) de e-mailberichten van de advocaten van [gedaagde] van 24 februari 2016 en 25 maart 2016 aan [naam 8] en 23 maart 2016 aan de directeur van het Musée d’art et d’histoire. Het gevolg van deze brieven is volgens [eiser] een chilling effect; culturele organisaties worden ontmoedigd met [eiser] producties te maken. [eiser] vordert om die reden - samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door zich met voormelde mededelingen tot derden te wenden en een verbod voor [gedaagde] om zich te wenden tot derden met de stelling dat zij de exclusief rechthebbende is met betrekking tot de gezamenlijke werken en/of de stelling dat deze derden inbreuk maken op haar auteursrechten terwijl zij weet of behoort te weten dat van inbreuk op haar rechten geen sprake is (vordering in conventie onder 17 en 18).
4.72.
[gedaagde] heeft betwist onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld. Zij heeft de betreffende derden niet geschreven dat zij exclusief rechthebbende is, maar dat zij de exclusieve exploitatierechten heeft. Deze derden maken inbreuk op haar auteursrecht als zij ongeoorloofde verveelvoudigingen van het werk openbaar maken zonder haar toestemming daarvoor te hebben verkregen. Zij is daarom genoodzaakt hen aan te schrijven, aldus [gedaagde] .
4.73.
In rechtsoverweging 4.64 is het wettelijke uitgangspunt geschetst dat voor exploitatie van het gemeenschappelijk auteursrecht in beginsel de toestemming van beide partijen nodig is. Vaststaat dat [gedaagde] aan voornoemde derden geen toestemming heeft gegeven voor het verveelvoudigen en openbaarmaken van het gezamenlijk werk met [eiser] . Hoewel de formulering in deze correspondentie beschuldigend van toon en op onderdelen niet (helemaal) juist is, heeft zij hiermee nog niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Het is [gedaagde] immers als medeauteursrechthebbende in het algemeen toegestaan derden die gezamenlijk werk openbaarmaken of verveelvoudigen zonder toestemming van beide rechthebbenden aan te schrijven. Dat op het wettelijke uitgangspunt dat de toestemming van beiden nodig is enige uitzonderingen bestaan (bijvoorbeeld het eerder vermelde citaatrecht en het recht om tentoon te stellen), maakt nog niet dat [gedaagde] derden niet zou mogen aanspreken. Het is immers in eerste instantie niet aan [gedaagde] maar aan degene die een beroep doet op een wettelijke exceptie om dat te concretiseren. Er is derhalve geen sprake van onrechtmatig handelen jegens [eiser] . De vorderingen in conventie onder 17 en 18 worden afgewezen.
Uitlatingen [eiser]
4.74.
[eiser] heeft in de media diverse uitlatingen gedaan over het onderhavige geschil met [gedaagde] . Hij heeft gezegd dat: (a) [gedaagde] er opzettelijk voor zorg draagt dat galerieën een onjuiste naamsvermelding hanteren bij de expositie van het gemeenschappelijk werk, (b) [gedaagde] haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst niet nakomt, (c) [gedaagde] geen (nauwkeurige) opgaven verstrekt van de verkopen van het gemeenschappelijk werk en dat [gedaagde] (opzettelijk) geen correcte boekhouding voert, (d) [gedaagde] [eiser] heeft verhinderd gemeenschappelijk werk in zijn boek Whispers: [eiser] on [eiser] op te nemen, waardoor de foto’s zijn vervangen door meerdere roze pagina’s in zijn boek, (e) [gedaagde] bezwaar heeft gemaakt tegen de oprichting van the [eiser] Foundation en (f) het [gedaagde] naar haar hoofd is gestegen omdat zij beroemd is geworden en dat [gedaagde] zo handelt omdat [eiser] nu ook weer gaat opreden en zo haar ‘symbolische ruimte’ betreedt. Deze mededelingen zijn volgens [gedaagde] feitelijk onjuist en onrechtmatig jegens haar, waardoor haar reputatie wordt geschaad. Zij verzoekt de rechtbank daarom, samengevat, voor recht te verklaren dat [eiser] hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en schade heeft toegebracht en [eiser] te veroordelen soortgelijke mededelingen te staken, op straffe van een dwangsom (vordering in reconventie onder O en P).
4.75.
[eiser] heeft betwist onrechtmatig jegens [gedaagde] te hebben gehandeld. De uitlatingen zijn niet door [eiser] zelf gepubliceerd. Daarnaast is hetgeen is gepubliceerd, niet onrechtmatig jegens [gedaagde] . De publicaties vinden voldoende steun in de feiten en zijn niet onnodig diffamerend of schadelijk geformuleerd. De publicaties dragen bij aan een publiek debat betreffende de kunstwereld. De uitingsvrijheid van de betreffende kranten en websites c.q. van [eiser] dienen te prevaleren boven het recht op een persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] , aldus [eiser] .
4.76.
Het uitgangspunt is dat toewijzing van de vorderingen van [gedaagde] een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [eiser] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
4.77.
De rechtbank is van oordeel dat de mededelingen die [eiser] heeft gedaan, niet als onrechtmatig zijn aan te merken in de zin van artikel 6:162 BW. Het betreft publicaties van derden, waarin (deels) uitlatingen van [eiser] zijn opgenomen. Het feit dat [eiser] zelf niet voor publicatie heeft gezorgd, betekent nog niet dat zijn uitlatingen niet onrechtmatig jegens [gedaagde] kunnen zijn. De mededelingen van [eiser] betreffen echter grotendeels handelingen van [gedaagde] die zij daadwerkelijk heeft verricht. De mededelingen vinden dus in zoverre steun in het beschikbare feitenmateriaal. Bovendien worden de aantijgingen gepresenteerd als de mening van [eiser] , waarbij in de publicatie van The Guardian duidelijk is weergegeven dat [gedaagde] die mening bestrijdt. De uitlatingen van [eiser] kunnen verder niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. De rechtbank komt tot de slotsom dat de uitingsvrijheid van [eiser] prevaleert boven het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . De vorderingen van [gedaagde] onder O en P worden daarom afgewezen.
Voorwaardelijke vorderingen [eiser]
4.78.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen onder 20 tot en met 22 voorwaarden verbonden, die niet zijn vervuld. De rechtbank wijst de vorderingen om die reden af.
Bevoegdheid tot verrekening en opschorting door [gedaagde]
4.79.
Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] geen vordering heeft op [eiser] . Haar beroep op verrekening ter zake de nog niet betaalde royalty’s en de gederfde licentievergoeding met betrekking tot het project met Adidas slaagt om die reden niet, zodat de in rechtsoverwegingen 4.12 en 4.36 genoemde vorderingen worden toegewezen. Voor zover [gedaagde] haar beroep op opschorting handhaaft, wijst de rechtbank dit beroep af omdat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft onderbouwd welke opeisbare vordering op [eiser] hieraan ten grondslag ligt.
Proceskosten
4.80.
[gedaagde] wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in conventie veroordeeld in de proceskosten zijdens [eiser] . [gedaagde] wordt tevens als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie veroordeeld in de proceskosten zijdens [eiser] .
4.81.
[eiser] heeft facturen en een toelichting daarop in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de proceskosten voor de conventie € 45.097,79 (inclusief btw) en voor de reconventie € 48.038,28 (inclusief btw) bedragen. In conventie zouden de proceskosten volgens [eiser] conform het bepaalde in artikel 1019h Rv volledig moeten worden vergoed. Hoewel de vorderingen onder 1 t/m 7 en 14 strikt genomen niet zien op de handhaving van intellectueel eigendomsrecht maar op nakoming van de licentieovereenkomst, dient het toepassingsbereik van artikel 1019h Rv ruim te worden opgevat. In reconventie geldt volgens [eiser] dat 50% van de proceskosten in aanmerking komt voor een proceskostenveroordeling conform artikel 1019h Rv.
4.82.
[gedaagde] heeft de omvang van de gemaakte proceskosten niet betwist. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:2592), rechtsoverweging 46, geen sprake is van een zaak waarbij een proceskostenveroordeling conform artikel 1019h Rv kan worden uitgesproken. Daarnaast heeft zij ter comparitie verklaard dat toepassing van het indicatietarief van € 25.000,00 voor [eiser] redelijk zou zijn, met verwijzing naar de conclusie van de A-G van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 inzake United Video Properties/Telenet.
4.83.
De rechtbank overweegt als volgt. Zowel in conventie als in reconventie betreft de zaak deels vorderingen die kunnen worden aangemerkt als betreffende de handhaving van intellectuele eigendom, als bedoeld in artikel 1019 Rv, zodat daarop de bijzondere bepaling van 1019h Rv van toepassing is, en deels vorderingen die niet daaronder kunnen worden geschaard. Het betreft dan met name de vorderingen die er op zien dat een partij wel, of juist niet tot uitoefening van bepaalde exploitatiehandelingen is gerechtigd. Ook indien die vorderingen zijn geformuleerd in de sleutel van de (uitleg van de) overeenkomst, moeten deze naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als vallende onder titel 14 van Boek III Rv. Daarnaast zijn er de vorderingen die niet als zodanig zijn aan te merken, zoals de vorderingen die betrekking hebben op de wederzijds gestelde onrechtmatige uitlatingen. Daaronder vallen ook de beweerdelijke vorderingen om zich te onthouden jegens derden ten onrechte een beroep op het auteursrecht te doen, alsmede de vorderingen die betrekking hebben op de uitleg van de artikelen 4.3 en 5.2 van de overeenkomst.
De rechtbank ziet in en een ander aanleiding, om zowel in conventie als in reconventie bij de proceskostenbegroting voor 50% aan te sluiten bij artikel 1019h Rv en voor 50% bij het liquidatietarief.
4.84.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de door [eiser] opgegeven kosten in conventie en reconventie of te dien aanzien aansluiting te zoeken bij de indicatietarieven. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat een bedrag van € 25.000,00 redelijk en billijk is, maar zij heeft niet nader gespecificeerd waarom de door [eiser] gehanteerde tarieven, of de door hem in rekening gebrachte uren niet redelijk en evenredig zouden zijn.
4.85.
In conventie leidt dat tot de volgende begroting:
Dagvaarding | € | 94,19 | ||
Griffierecht | € | 1.533,00 | ||
Salaris ex 1019h Rv | € | 21.735,30 | (€ 45.907,79 - € 94,19 - € 1.533,00 × 50%) | |
Salaris liquidatietarief | € | 3.225,00 | (2,5 punten tarief VII á € 2.580,00 × 50%) | |
Totaal | € | 26.587,49 |
4.86.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie zullen worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze.
4.87.
De proceskosten in reconventie worden als volgt begroot:
Salaris ex 1019h Rv | € | 24.019,14 | (€ 48.038,28 × 50%) |
Salaris liquidatietarief | € | 3.225,00 | (2,5 punten tarief VII á € 2.580,00 × 50%) |
Totaal | € | 27.244,14 |
4.88.
Verder zal [gedaagde] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot, op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.89.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank enige vordering van [eiser] toewijst, het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij heeft haar verzoek slechts onderbouwd met de stelling dat de tegenvordering die zij op [eiser] heeft, nog niet exact begroot kan worden. Nu er geen sprake is van een vordering van [gedaagde] op [eiser] , wordt het vonnis, voor zover de beslissingen daartoe geschikt zijn, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat artikel 6.1 van de overeenkomst aldus dient te worden uitgelegd, dat de royalty van 20% die [eiser] toekomt berekend dient te worden over de opbrengst van een werk na aftrek van (alleen) de directe productiekosten van het werk, maar vóór aftrek van enige andere kosten zoals de afdracht aan een galerie;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis te betalen aan [eiser] de nog niet betaalde de royalty’s van € 252.825,60 (tweehonderdtweeënvijftigduizend achthonderdvijfentwintig euro en zestig cent) alsmede $ 23.156,00 (drieëntwintigduizend honderdzesenvijftig US dollar), te vermeerderen met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW telkens vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty door [gedaagde] is ontvangen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis een volledige en juiste schriftelijke opgave te verstrekken van
- -
i) de verveelvoudigingen van gezamenlijke werken die zijn gemaakt in de periode tussen 1 juli 2007 en het laatste volledige kwartaal voorafgaand aan dit vonnis, voor zover deze nog niet conform de overeenkomst aan [eiser] zijn gerapporteerd;
- -
ii) de verkopen van deze reproducties die zijn gerealiseerd in de periode tussen 1 juli 2015 en het laatste volledige kwartaal voor dit vonnis en de daarbij behaalde verkoopprijs, alsmede in de periode daarvoor voor zover die verkopen niet eerder conform de overeenkomst aan [eiser] zijn gerapporteerd; en
- -
iii) de royalty’s die [eiser] ter zake van de onder (ii) bedoelde verkopen toekomen, met inachtneming van de verklaring voor recht onder 5.1; zulks steeds op straffe van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, tot een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro);
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om steeds binnen een maand na het einde van elk volledig kalenderkwartaal vanaf betekening van dit vonnis (en dus steeds uiterlijk 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober) een volledige en juiste schriftelijke opgave te verstrekken van:
- -
i) de reproducties van gezamenlijke werken die zijn gemaakt voor zover die nog niet eerder zijn gerapporteerd;
- -
ii) de verkopen van reproducties die zijn gerealiseerd in het voorgaande kwartaal, of die zijn gerealiseerd in eerdere kwartalen maar nog niet waren gerapporteerd; en
- -
iii) de royalty’s die [eiser] ter zake van de onder (ii) bedoelde verkopen toekomen, met inachtneming van de verklaring voor recht onder 5.1; zulks steeds op straffe van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft tot een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro);
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na verstrekking van het onder 5.3 bedoelde overzicht aan [eiser] de niet reeds betaalde royalty’s te betalen waarop hij blijkens dat overzicht recht heeft, te vermeerderen met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW telkens vanaf 30 dagen nadat de betreffende royalty door [gedaagde] is ontvangen;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis, aan [eiser] door haar getekende Artist’s Prints te leveren van de edities Expansion in Space (video, edition of 5), Light Dark (video, edition of 5) en Rest energy (video, edition of 5), alsmede van andere edities die zij blijkens het onder 5.3 te verstrekken overzicht heeft gemaakt maar waarvan zij aan [eiser] nog geen Artist’s Print heeft geleverd; steeds tegen vergoeding door [eiser] van de daadwerkelijke en redelijke productiekosten; en steeds op straffe van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat, en iedere Artist’s Print waarmee, zij dit bevel niet volledig naleeft tot een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro);
5.7.
veroordeelt [gedaagde] om, vanaf vier weken na de betekening van dit vonnis, steeds nadat zij in de toekomst een nieuwe editie van een gezamenlijk werk maakt, [eiser] binnen twee weken nadien schriftelijk in de gelegenheid te stellen om daarvan een Artist’s Print te verkrijgen tegen betaling van de productiekosten en, indien hij aangeeft daar prijs op te stellen, deze Artist’s Print vervolgens daadwerkelijk binnen vier weken nadien te leveren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag en/of dagdeel dat [gedaagde] dit bevel niet volledig nakomt tot een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro);
5.8.
verbiedt [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis om inbreuk op de aan [eiser] toekomende auteursrechtelijke persoonlijkheids- en exploitatierechten te maken, in het bijzonder door
- -
i) het zonder toestemming van [eiser] opvoeren van gezamenlijke werken in gewijzigde vorm,
- -
ii) het op andere wijze zonder toestemming van [eiser] verveelvoudigen van gezamenlijke werken in gewijzigde vorm, alsmede
- -
iii) het verveelvoudigen of openbaar maken van werken waarop uitsluitend [eiser] het auteursrecht bezit zonder dat [eiser] daarvoor toestemming heeft gegeven of een auteursrechtelijke beperking daarop van toepassing is,
steeds op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 (vijfduizend euro) voor iedere keer dat [gedaagde] dit verbod schendt en iedere dag dat een schending voortduurt tot een maximum van € 100.000,00 (honderdduizend euro);
5.9.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] ten titel van winstafdracht $ 50.000,00 (vijftigduizend US dollar) te betalen, alsmede om hem een schadevergoeding te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente ex. art. 6:119 BW vanaf 9 juli 2014;
5.10.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de galerieën [naam galerieën] , die in opdracht van [gedaagde] gezamenlijke werken verkopen of aanbieden, per aangetekende post een brief te versturen (met gelijktijdige verzending van kopie daarvan aan de advocaat van [eiser] ), op haar gebruikelijke briefpapier, met uitsluitend de volgende tekst:
“Dear sirs,
By decision of 21 September 2016 1 have been ordered by the District Court of Amsterdam to instruct you as follows:
Together with [eiser] ( [eiser] ), 1 made a large number of copyrighted works in the period from 1976-1987 (hereinafter: the Joint Works). [eiser] and 1 are the joint owners of the copyright in these works. [eiser] has granted me the right to reproduce and sell these Joint Works. One of the conditions in our agreement is that the Joint Works are accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for Joint Works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for Joint Works from 1981-1987
Your organization is offering or selling such Joint Works on my behalf. Please ensure that you accredit our Joint Works pursuant to the above instructions with immediate effect.
Yours sincerely,
[gedaagde] ”
5.11.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan EAI per aangetekende post een brief te versturen (met gelijktijdige verzending van kopie daarvan aan de advocaat van [eiser] ), op haar gebruikelijke briefpapier, met uitsluitend de volgende tekst:
“Dear sirs,
By decision of 21 September 2016 have been ordered by the District Court of Amsterdam to instruct you as follows:
Together with [eiser] ( [eiser] ), I made a large number of copyrighted works in the period from 1976-1987 (hereinafter: the Joint Works). [eiser] and I are the joint owners of the copyright in these works. [eiser] has granted me the right to reproduce and sell these Joint Works. One of the conditions in our agreement is that the Joint Works are accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for Joint Works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for Joint Works from 1981-1987
Your organization is offering or selling such Joint Works on my behalf. Please ensure that you accredit our Joint Works pursuant to the above instructions with immediate effect.
Furthermore, your organization is offering the work “There is A Criminal Touch to Art” as part of the Performance Anthology (1975-1980) on my behalf. Copyright of this work is owned exclusively by [eiser] . 1 have no right to reproduce and sell this work. Please remove this work from your catalogue with immediate effect.
Yours sincerely,
[gedaagde] ”
op straffe van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft tot een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro);
5.12.
gebiedt [gedaagde] om aan een ieder aan wie zij toestemming verleent een auteursrechtelijk voorbehouden handeling te verrichten met betrekking tot een gezamenlijk werk, de volgende naamsvermeldingsinstructie te geven:
“Accreditation
The copyright to this work is jointly owned by [eiser] ( [eiser] ) and [gedaagde] . When displaying the work, it must be accredited as follows:
“ [eiser] / [gedaagde] ” for works from 1976-1980
“ [gedaagde] / [eiser] ” for works from 1981-1987”
5.13.
verklaart voor recht dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd, dat zij [eiser] toestaat om zijn rechten uit de overeenkomst en zijn intellectuele eigendomsrechten — zijn aandeel in de auteursrechten op de gezamenlijke werken daaronder begrepen — over te dragen aan een derde partij, onder algemene en bijzondere titel;
5.14.
verklaart voor recht dat [eiser] zijn verplichtingen op grond van artikel 3.2 van de overeenkomst is nagekomen en dat [gedaagde] ter zake van de betaalde koopsom geen voor te behouden aanspraak op [eiser] heeft;
5.15.
verklaart voor recht dat [eiser] , voor zover hij eigenaar, bezitter of houder is van een gezamenlijk werk, bevoegd is dat gezamenlijk werk te verveelvoudigen of openbaar te maken voor zover dat noodzakelijk is voor openbare tentoonstelling;
5.16.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde [eiser] begroot op € 26.587,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.17.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.18.
verklaart de beslissingen in dit vonnis onder 5.2 tot en met 5.12 en 5.16 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.19.
wijst de vorderingen af;
5.20.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op van € 27.244,14;
5.21.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie
5.22.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;,
5.23.
verklaart de kostenveroordeling onder 5.22 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, mr. C. Bakker en mr. M. Nijensteen en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑09‑2016